Haagse taferelen I: Het duel

ThorbeckeTot 1 februari 2006 kende het Wetboek van Strafrecht een aparte titel over het duel, of het ‘tweegevecht’ zoals de toenmalige artikelen 152-156 het noemden. Deze artikelen dateren in essentie van 1886 en zijn in de 120 jaar van hun bestaan vrijwel nooit toegepast. Eind 19e eeuw vond de wetgever nog dat het duel aparte strafbaarstelling vergde gelet op zijn bijzondere karakter. Het ging immers om het met geweld beslechten van een conflict waarin – en dat was de crux – beide partijen toestemden. Als de voorwaarden van het duel van tevoren waren vastgesteld, er getuigen aanwezig waren en de winnaar geen bedrieglijke handelingen had gepleegd, was er weliswaar reden voor straf, maar wel voor een lagere straf dan bij moord, doodslag of mishandeling. Anno 2006 dacht de wetgever er inmiddels anders over: “Dit argument overtuigt evenwel niet meer in een tijd waarin wij ons nauwelijks nog een actuele voorstelling van het tweegevecht kunnen maken.”

Ook de politiek kent uiteraard verbeten tweegevechten. Meestal zijn die gelukkig verbaal, maar een enkele keer loopt de zaak uit de hand. Dan is vaak ook geen sprake meer van een tweegevecht, maar van een massale kloppartij. Een oude bijdrage op dit weblog heeft daar al eens melding van gemaakt. Deze bijdrage richt zich op échte tweegevechten. Uit de Verenigde Staten kennen we het beroemde duel tussen Alexander Hamilton en vicepresident Aaron Burr in 1804, waarbij de eerstgenoemde het leven liet. En nog in 1967 vond in Frankrijk een duel plaats tussen twee leden van de Assemblée nationale nadat Gaston Defferre zijn collega René Ribière had beledigd. Beide heren vochten het duel uit met het zwaard. Ribière verloor en raakte gewond, maar niet ernstig. Van het duel zijn zelfs videobeelden beschikbaar.

Georges-Charles de Heeckeren d’Anthès.

Georges-Charles de Heeckeren d’Anthès.

Zo bont hebben Nederlandse politici het nooit gemaakt. Afgezien van twee geweldsincidentjes in het parlement (waaraan we een volgende aflevering zullen wijden) was er slechts sprake van twee bijna-duels en van de betrokkenheid van de zoon van een latere minister van staat bij een duel met dodelijke afloop in het buitenland. Om met die laatste affaire te beginnen, het betrof baron van Heeckeren tot Enghuizen (1792-1884), die in 1872 minister van staat zou worden. Tijdens zijn lange diplomatieke carrière was hij onder meer gezant te Sint Petersburg. De ongehuwde baron adopteerde in 1836 met toestemming van Koning Willem I een zekere Georges-Charles de Heeckeren d’Anthès, een Franse cavalerieofficier. Die liet zijn oog vallen op de aantrekkelijke vrouw van de Russische dichter Poesjkin en in het daarop volgende duel leed Poesjkin, die daarvoor al bijna 30 duels had gewonnen, zijn eerste, enige en fatale nederlaag. De adoptiefzoon werd daarop Rusland uitgezet en baron Van Heeckeren werd teruggeroepen. Zoon Georges-Charles zou in Frankrijk nog een tamelijk succesvolle politieke carrière hebben, met onder meer een senatorschap tijdens het Tweede Franse Keizerrijk (1852-1870).

Edmond Willem van Dam van Isselt (bron: P.H.K. van Schendel, De Militaire Willemsorde).

Edmond Willem van Dam van Isselt (bron: P.H.K. van Schendel, De Militaire Willemsorde).

De bijna-duels in Nederland vonden plaats in 1846 en 1854, beide keren als gevolg van aanvaringen in de Tweede Kamer. In het eerste geval ging het om onenigheid tussen minister van Financiën Van Hall en het liberale Kamerlid Van Dam van Isselt. De minister stelde dat zijn departement niet een bepaalde circulaire had doen uitgaan, terwijl het Kamerlid het tegenovergestelde beweerde. Daarop zei Van Hall: “Indien zoo iets buiten deze vergadering gezegd was, zou ik het voor laster verklaren!”. Dat was tegen het zere been van Van Dam, die nogal een heethoofd was. Later in het debat daagde hij Van Hall uit tot een duel omdat hij zich door de woorden van de minister beledigd voelde en zijn eer wenste te herstellen. Beide heren wezen secondanten aan, een lid van de Algemene Rekenkamer en een luitenant-generaal, die uiteindelijk door wijs handelen het duel wisten te voorkomen. Van Hall en Van Dam gingen akkoord met een schriftelijke verklaring waarin de eerstgenoemde verklaarde dat “hij geene de minste intentie heeft gehad den heer Van Dam van Isselt te beleedigen”. Enkele dagen later mocht Van Dam de verklaring bovendien in de Tweede Kamer voorlezen, waarmee deze in de Handelingen kon worden vastgelegd. Daarmee was het geschil verleden tijd.

Het tweede bijna-duel vond plaats in november 1854. Een van de betrokkenen was minister van Oorlog Baron Forstner van Dambenoy, een militair pur sang die gewend was bevelen te geven. Forstner was nooit lid van de Tweede Kamer geweest en zou dat ook nooit worden. Als militair was hij voorstander van strakke hiërarchie en dat botste met het debatteren op voet van gelijkheid zoals dat in de Tweede Kamer diende te gebeuren. Tijdens een debat raakte Forstner in conflict met Baron Van Zuylen van Nijevelt. Onderwerp van gesprek was een staatsrechtelijke kwestie, te weten een vermeende schending van koninklijke prerogatieven. Men zou wellicht verwachten dat de regering de Tweede Kamer een schending van deze prerogatieven voor de voeten wierp (zo ging het immers meestal), maar het was juist andersom. De ministers zouden volgens Baron Van Zuylen artikel 58 van de toenmalige Grondwet hebben geschonden, dat de koning bekleedde met het oppergezag over de landmacht en de marine. Waarom dit het geval zou zijn, zei Van Zuylen er niet bij. Forstner, die meende dat de beschuldiging alleen tot hem – als minister van Oorlog – of tot zijn collega van Marine kon zijn gericht, reageerde (overigens pas vier dagen later) als door een wesp gestoken. Hij meende de woorden van Van Zuylen te moeten opvatten als een beschuldiging van hoogverraad en meineed. Als minister had hij immers een eed op de Grondwet gezworen en schending van koninklijke prerogatieven zou schending van de Grondwet en van die eed inhouden.

Hendrik baron Forstner van Dambenoy.

Hendrik baron Forstner van Dambenoy.

Forstner eiste uitleg van Van Zuylen ‘als man van eer’. Daarbij trok hij naar verluidt zijn rapier – de generaal verscheen het liefst in militair tenue in de Kamer – en wees er dreigend mee naar het Kamerlid (zie Jouke Turpijn, Mannen van gezag, p. 71). De Kamervoorzitter schorste en in de pauze in het debat kon Van Zuylen uitleggen waarop hij had gedoeld. Het bleek te gaan om een gerucht dat koning Willem III had willen paraderen met een garnizoen in Zeist, maar dat door toedoen van de regering niet had kunnen doen. De dienstdoende generaal-majoor Van Poolsum-Booij zou – op instructie van de regering – hem het commando geweigerd hebben. Van het gerucht bleek echter niets te kloppen en Forstner kon dat gemakkelijk bewijzen door een brief van hem aan Van Poolsum-Booij voor te lezen: de koning wilde helemaal niet het commando voeren. Nog steeds witheet en ondanks dat Van Zuylen min of meer zijn ongelijk toegaf, stuurde Forstner aan op een duel. Dat het niet tot een ‘Battle of the Barons’ kwam, was wederom te danken aan wijs optreden van de secondanten. Na vier dagen kon de secondant van Van Zuylen, het Kamerlid Storm van ’s-Gravesande, melden dat het geschil op eervolle wijze was beslecht.

Deze bijdrage verscheen op 4 april 2013 op het weblog Publiekrecht & Politiek.

3 Comments:

  1. Pingback:Haagse taferelen VI: Knokken in Kamer | Corvinus

  2. Pingback:Haagse taferelen VI: Knokken in Kamer – Corvinus

  3. Pingback:Boekbespreking: Moresnet – Corvinus

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.