Haagse taferelen IV: De eerste moslim in de Tweede Kamer

ThorbeckeTweede Kamerleden met een islamitische achtergrond zijn vandaag de dag een normaal en misschien zelfs wel onopvallend verschijnsel. In de huidige Tweede Kamer vinden we onder meer de PvdA’ers Ahmed Marcouch en Selçuk Öztürk, terwijl in het verleden zelfs voor het Christen-Democratisch Appel moslims in de Kamer hebben gezeten. Denk aan Coskun Çörüz, die nota bene de gedoogsamenwerking met de PVV verdedigde op het CDA-congres, en zijn iets minder bekende partijgenoot Nihat Eski. De VVD had bijna acht jaar Fadime Örgü en voor GroenLinks zat tussen 2002 en 2010, met twee onderbrekingen, Naïma Azough in de Kamerbankjes. Zelfs een toch niet als ‘Islamvriendelijk’ bekendstaande partij als de LPF had een islamitische volksvertegenwoordigster in de persoon van Fieroes Zeroual. Met het voorgaande is uiteraard niet gezegd dat genoemde volksvertegenwoordigers echte ‘islamitische politiek’ bedreven. Integendeel, het feit dat deze volksvertegenwoordigers voor partijen met uiteenlopende politieke ideologieën in de Kamer hebben gezeten, geeft wel aan dat er niet zoiets bestaat als ‘islamitische politiek’. In dat licht is weinig relevant of Tweede Kamerleden als Tunahan Kuzu (PvdA), Mohamed Mohandis (PvdA), Sadet Karabulut (SP) of Wassila Hachchi (D66) zich nu wel of niet als moslim beschouwen.

Volksvertegenwoordigers met een islamitische achtergrond zijn wel een tamelijk recent verschijnsel. Veel van hen zijn nazaten van gastarbeiders uit Marokko of Turkije die hier in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw neerstreken. Sommige zijn nog in het land van herkomst geboren (Khadija Arib, Nebahat Albayrak), andere ‘gewoon’ hier in Nederland, zoals Tofik Dibi, die in Vlissingen het levenslicht zag. Voor de eerste moslim in de Tweede Kamer moeten we echter heel ver terug in de tijd, naar 1933 om precies te zijn. Toen werd ene Roestam Effendi als Kamerlid voor de CPN (toen overigens nog CPH) geïnstalleerd. Effendi (1905-1979) was zowel communist als praktiserend moslim, wat wellicht opmerkelijk genoemd kan worden, gelet op de nogal atheïstische uitwerking van het communisme in voorbeeldstaten als de Sovjetunie, Rood China en Cuba. Effendi werd geboren in Padang, een stad in West Sumatra in het toenmalige Nederlands Indië. Dat telde toentertijd zeker 60 miljoen inwoners, waarvan de overgrote meerderheid moslim was (en is). Het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland meldt dat Effendi in de jaren ’20 enige tijd hoofd was van de islamitische Abadiah-school, waarna hij in 1927 voor studie naar Nederland vertrok. Op dat moment had hij al goede contacten met communistische groeperingen, wat gelet op het communistische verzet tegen het kolonialisme niet verrassend is.

Roestam Effendi (bron: Jassin, H.B. Kesusasteraan Indonesia Modern dalam Kritik dan Essay).

Roestam Effendi (bron: Jassin, H.B. Kesusasteraan Indonesia Modern dalam Kritik dan Essay).

In 1933 kwam Effendi op de kandidatenlijst voor de CPN. Zijn zesde plaats was eigenlijk te laag voor een zetel in de Tweede Kamer (de CPN behaalde er vier). De kandidaten op de plaatsen twee en vier, ook afkomstig uit Indië, konden hun zetel echter niet innemen. Nummer twee als gevolg van intimidatie door de Nederlandse regering (waardoor hij o.a. het Nederlanderschap verloor), nummer vier omdat hij door diezelfde regering gevangen was gezet op Nieuw-Guinea. Bleef over Effendi, die op 4 juli 1933 werd geïnstalleerd en daarmee de eerste Indonesiër en de eerste moslim in de Tweede Kamer werd. Of hij toen nog praktiserend moslim was, is overigens niet geheel duidelijk. Effendi trouwde in 1937 met een Nederlandse vrouw en volgens het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging werd hij (pas) in de jaren 40, na terugkeer naar Indonesië, weer praktiserend islamiet en maakte hij onder meer drie bedevaarten naar Mekka. Na zijn overlijden in 1979 kreeg hij een islamitische begrafenis.

Het optreden van Effendi in de Tweede Kamer wordt mooi beschreven in het boek Over lijken. Ontoelaatbaar taalgebruik in de Tweede Kamer van Peter Bootsma en Carla Hoetink. Het boek staat geheel in het teken van de ‘schrapbepaling’ die destijds in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer voorkwam. Deze bepaling gaf de Kamervoorzitter de bevoegdheid bepaalde woorden en zinnen uit het officiële verslag van de vergaderingen te schrappen, bijvoorbeeld omdat zij beledigend of opruiend waren. De bepaling gold van 1934 tot 2001 en werd dus kort na het aantreden van Effendi ingevoerd. Het zal niet verbazen dat de bepaling vooral op ‘radicale’ elementen in de Kamer werd toegepast, zoals leden van de CPN of de NSB. Absolute koploper qua hoeveelheid schrappingen was Henk Sneevliet, kopman van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, maar Effendi nam een respectabele vierde plek in. Van hem werden tussen 1933 en 1946 (een groot deel van de periode 1940-1945 werd er uiteraard niet vergaderd) 32 keer woorden of zinnen uit de verslagen geschrapt en dus niet in de Handelingen gepubliceerd. Effendi’s felle antikoloniale retoriek werd de Kamervoorzitter menigmaal te veel. Als hij hem kon verstaan tenminste, want het Kamerlid had de gewoonte opzettelijk moeilijk verstaanbaar te spreken, zodat zijn woorden slecht te horen waren, maar wél in de Handelingen terecht kwamen, waarna deze via brochures en tijdschriften verspreid konden worden.

Roestam Effendi (bron: foto IISG).

Roestam Effendi (bron: foto IISG).

De betrekkingen tussen Effendi en de CPN werden na de Tweede Wereldoorlog snel slechter. In januari 1946 werd hij als lid van de partij geroyeerd omdat hij tijdens de oorlog geen rol in de communistische illegaliteit had gespeeld en zich tegenstander van de Nederlandse oorlogsinspanningen tegen Japan had getoond. Kort daarop bedankte Effendi voor het Kamerlidmaatschap en enkele maanden later keerde hij terug naar Indonesië, waar hij tot aan zijn dood zou wonen. Effendi maakte nog wel mee – al was dat waarschijnlijk niet heel bewust – dat de eerste Indonesische én islamitische minister in de Nederlandse regering werd benoemd. Dat was in de periode 1942-1943 Pangeran Adipati Soejono, die toen tot aan zijn dood een half jaar minister zonder portefeuille, toegevoegd aan de minister van Koloniën, was. Ministers met een islamitische achtergrond zijn er – bij mijn weten – sindsdien niet meer geweest. Wel staatssecretarissen zoals Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb (zoon van een imam), tegen wie Wilders fulmineerde vanwege hun dubbele nationaliteit. Ondertussen lijkt de Eerste Kamer een beetje achter te blijven qua integratie van nieuwe Nederlanders met een islamitische achtergrond. Uit de laatste jaren kan alleen het weinig succesvolle Eerste Kamerlid Düzgün Yildirim (geroyeerd door de SP) worden genoemd.*

* Oud-senator en minister Johan Witteveen (1921-) belijdt het universeel soefisme. Ik weet niet veel van deze oecumenisch ogende levensbeschouwing, maar het soefisme vindt zijn oorsprong in de vroege islam. Het is mij niet bekend of Witteveens zoon Willem, thans senator voor de PvdA, ook tot de soefi-beweging behoort. [update 2015: Willem Witteveen kwam om het leven bij de ramp met de MH17 op 17 juli 2014; update 2019: Johan Witteveen is op 23 april 2019 overleden]

Deze bijdrage verscheen op 25 april 2013 op het weblog Publiekrecht & Politiek.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.