In de derde aflevering van de Gouden Eeuw staat landsadvocaat[1] Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) centraal. “De Obama van die dagen”, aldus premier (en historicus) Mark Rutte, die ook geen enkele moeite heeft om de terechtstelling van de grote staatsman op 13 mei 1619 als ‘moord’ te kwalificeren. Het conflict tussen Van Oldenbarnevelt en stadhouder Maurits (1567-1625), uitmondend in de executie van de eerste, behoort inderdaad tot de vele dieptepunten van de Gouden Eeuw. Van Oldenbarnevelt had de Republiek en het landsbestuur opgebouwd. Na de moord op Willem van Oranje in 1584 werd hij al gauw de grote man in de Nederlandse en internationale politiek. Van Oldenbarnevelt was van eenvoudige komaf. Hij was een gewoon burger uit Amersfoort, maar groeide uit tot een van de grootste staatslieden uit de Nederlandse geschiedenis. De tragiek is dat hij uiteindelijk onthoofd werd op gezag van de staat die hij zelf had opgebouwd.
Na een carrière als advocaat werd Van Oldenbarnevelt in 1576 pensionaris van de stad Rotterdam, een functie die hij gedurende tien jaar zou uitoefenen. In die hoedanigheid was hij betrokken bij de totstandkoming van de Unie van Utrecht 1579, een defensief verdrag tussen een aantal Noord-Nederlandse provinciën – in de aflevering omschreven als een soort NAVO van die tijd – dat later ging functioneren als een Grondwet van de Republiek. Ben Knapen – toen staatssecretaris van Europese Zaken, nu senator voor het CDA – legt in de aflevering uit hoe penibel de situatie voor de opstandige provinciën was: er was sprake van een grote crisis, men was aan alle kanten omsingeld, er was een groot gebrek aan bondgenoten en er was te weinig geld. In die situatie kon Van Oldenbarnevelt, die zich niet gek liet maken, floreren met doortastend optreden. In 1586 werd hij landsadvocaat van de Staten van Holland, het rijkste en machtigste gewest.
De man die zoveel betekend heeft voor Nederland kreeg nooit een mooi praalgraf en moest tot 1954 wachten op een standbeeld in Den Haag. Na de onthoofding in 1619 werd het lichaam van de grote staatsman overgebracht naar de grafkelder onder de Hofkapel, die praktisch naast het schavot op het Binnenhof stond. Daar bevond zich namelijk het familiegraf van Van Oldenbarnevelts schoonzoon Cornelis van der Mijle. Of het lichaam later door de familie is opgehaald en bijvoorbeeld naar Amersfoort is overgebracht, is onbekend (zie ook deze bijdrage). Het standbeeld uit 1954 staat niet op het Binnenhof, maar aan de Lange Vijverberg. Meer dan drie eeuwen na de executie lag de zaak nog dusdanig gevoelig dat men de tijd nog niet rijp achtte voor een standbeeld op het Binnenhof. Die gevoeligheid lag natuurlijk ook aan de betrokkenheid van een Oranje bij de affaire, namelijk stadhouder Maurits.
Maurits en Johan van Oldenbarnevelt vormden aanvankelijk een perfect duo. Maurits was de briljante legeraanvoerder die met zijn neef, de Friese stadhouder Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg (1560-1620), belangrijke hervormingen in het leger van de Republiek doorvoerde. Een voorbeeld daarvan was de contramars. Soldaten die hun musket hadden afgevuurd keerden zich om en marcheerden tussen de rijen door terug naar achteren om te herladen. De volgende linie soldaten kon dan enkele passen vooruit zetten, de furket plaatsen en vuren, waarna ook zij weer achter aansloten. Hiermee werden salvovuur en een verhoogde vuursnelheid mogelijk. Het is jammer dat deze vernieuwing in de aflevering uitsluitend aan Maurits wordt toegeschreven, terwijl Us Heit Willem Lodewijk er misschien wel een grotere rol in had.
Waar Maurits zich op militaire zaken richtte, nam Van Oldenbarnevelt de rol van politiek leider en mentor voor de twintig jaar jongere stadhouder op zich. Dat ging aanvankelijk uitstekend, maar de Slag bij Nieuwpoort op 2 juli 1600 was een keerpunt. De handelsschepen van de Republiek, maar ook de visserijvloot, hadden veel last van de Duinkerker kapers. Dat waren geen bandeloze piraten, maar onder Spaans gezag opererende kapers met een hoge mate van organisatie. Van Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal wilden de Duinkerkers aanpakken, maar Duinkerken bevond zich ver buiten het door de Republiek beheerste grondgebied. Maurits had dan ook grote bedenkingen bij de expeditie: deze zou veel te veel risico’s met zich meebrengen. Hij kreeg gelijk: bij Nieuwpoort, nog zo’n 30 kilometer van Duinkerken, verscheen een Spaans leger achter hem. Maurits dreigde nu afgesneden te raken en was gedwongen het gevecht aan te gaan. Een moeizame strijd van ongeveer drie uur volgde. Dankzij zijn grote tactische inzicht wist Maurits de slag te winnen, maar de zege had een bittere nasmaak. Weliswaar was de hoge Spaanse bevelhebber Francisco Hurtado de Mendoza (ca. 1546-1623) gevangengenomen, maar de verliezen in het leger van de Republiek waren aanzienlijk. De tocht naar Duinkerken werd dan ook stopgezet.
Vrijwel direct na de slag ontstond knallende ruzie tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt. Er was sprake van een vertrouwensbreuk en het zou nooit meer goed komen tussen de twee. In 1609 ging het opnieuw mis bij de sluiting van het Twaalfjarig Bestand met de Spanjaarden. Van Oldenbarnevelt en vele anderen waren daar voorstander van: in vredestijd zou de handel floreren. Maurits en zijn medestanders hadden echter liever de strijd voortgezet. De ‘partij’ van Van Oldenbarnevelt kreeg echter haar zin en de grote staatsman bevond zich op het hoogtepunt van zijn macht. Hij zou echter diep vallen. Vervolgens ontstond namelijk strijd op religieus gebied tussen de remonstranten (ook wel Arminianen of rekkelijken genoemd) en de veel strengere contraremonstranten (Gomaristen of preciezen). Van Oldenbarnevelt kerkte bij de remonstranten, terwijl Maurits demonstratief de Kloosterkerk van de contraremonstranten bezocht. Demonstratief, omdat die kerk zich tegenover het woonhuis van de landsadvocaat bevond.
Het conflict was echter niet alleen religieus van aard. Het ging ook om de vraag wie over het geloof in de Republiek mocht beslissen: moest er één geloof voor de hele Republiek komen, zoals Maurits wilde, of moest de kwestie aan de afzonderlijke provincies overgelaten worden, wat de lijn van Van Oldenbarnevelt was. De laatste bewerkstelligde dat de steden eigen soldaten mochten inhuren om in geloofszaken op te treden, zo legt historicus Kees Zandvliet in de aflevering uit. Zandvliet doelt hier op de zogenaamde ‘waardgelders’. Op 4 augustus 1617 namen de Staten van Holland hierover een resolutie aan, door Maurits gekwalificeerd als de ‘Scherpe Resolutie’. Deze resolutie was voor de stadhouder onacceptabel. Hij was immers als kapitein-generaal de aanvoerder van het leger en moest nu toezien hoe ook andere legertjes konden worden opgericht waarover hij geen gezag had. Dit was hoogverraad van de landsadvocaat.
Maurits zette vervolgens veel in het werk om de zeven provincies achter zich te krijgen. Zeeland (altijd zeer Oranjegezind) en de provincies van zijn neef Willem Lodewijk, Friesland en Groningen, waren van meet af aan op zijn hand. Toen ook Gelderland, Overijssel en Utrecht de kant van de stadhouder kozen, had het machtige Holland feitelijk geen keus meer. Op 28 augustus 1618 kreeg Maurits de Staten-Generaal mee: hij kon optreden naar eigen goeddunken. Van Oldenbarnevelt stond nu compleet geïsoleerd. Een dag later werd hij gearresteerd en opgesloten, net als trouwens medestanders als Hugo de Groot en Gilles van Leedenberch. Een rechtbank werd samengesteld onder voorzitterschap van Reinier Pauw (1564-1636). De 24 rechters waren de landsadvocaat vijandig gezind en op 12 mei 1619 werd Van Oldenbarnevelt wegens hoogverraad ter dood veroordeeld.
Maurits wenste Johan van Oldenbarnevelt niet meer te ontvangen. Diens vrienden zaten vast of durfden zich niet tegen het vonnis uit te spreken. Op 13 mei 1619 vond de terechtstelling plaats op een schavot dat voor de Ridderzaal was opgericht. Maurits was afwezig, een typisch geval van “geen zuiver geweten” aldus schrijver Thomas Rosenboom, die het dagboek van Van Oldenbarnevelts knecht Jan Francken hertaalde. Na de executie werd al snel duidelijk dat de Republiek zijn politiek leider kwijt was. Er was letterlijk en figuurlijk sprake van een staat zonder hoofd. Stadhouder Maurits, ooit een gevierd legeraanvoerder, presteerde na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 bitter weinig meer op militair terrein. De Republiek wankelde, en dat had ze aan zichzelf te wijten.
[1] De functie kreeg na Van Oldenbarnevelt de naam ‘raadpensionaris’.
Pingback:Boekbespreking: Een korte geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog – – Corvinus –
Pingback:De Gouden Eeuw: Veel geloven op één kussen – – Corvinus –
Pingback:De strijd om het Binnenhof: Johan van Oldenbarnevelt – – Corvinus –