De twaalfde aflevering van De Gouden Eeuw speelt zich af na de Vrede van Munster in 1648. De oorlog met Spanje is afgelopen, de Republiek is eindelijk erkend als soevereine mogendheid. De jaren daarvoor had de Republiek een oorlogseconomie gehad, die nu moest worden afgebouwd. In vredestijd gelden immers andere eisen, normen en waarden. Vooral de kooplieden waren zeer gebrand op vrede, want dat zou open zeeën en dus meer handel en welvaart opleveren. In vredestijd was er ook minder behoefte aan een duur landleger en een dure oorlogsvloot. Aangezien de stadhouder – op dat moment Willem II (1647-1650) – kapitein-generaal van het leger en admiraal-generaal van de vloot was, waren hij en zijn medestanders – bijvoorbeeld mensen die profiteerden van de kaapvaart – wat minder gecharmeerd van vrede.
Stadhouder Willem II kwam in 1650 plots te overlijden aan de pokken, slechts 24 jaar oud. Zijn overlijden was aanleiding voor een belangrijke vergadering van de Staten-Generaal in de Ridderzaal op het Binnenhof. Deze zogenaamde Grote Vergadering begon op 18 januari 1651 en werd op 21 augustus van dat jaar weer afgesloten. Maandenlang vergaderden de afgevaardigden van de provincies onder de buitgemaakte Spaanse vaandels over een reeks van onderwerpen. Nu vijf van de zeven provincies zonder stadhouder verder wilden – het Eerste Stadhouderloze Tijdperk – was er ook geen behoefte meer aan een leger van de Unie en evenmin aan een vloot. Oorlogsschepen konden voortaan in de koopvaardij worden ingezet. In feite was er in die tijd in de Nederlandse vloot ook weinig verschil tussen beide scheepstypen: een koopvaardijschip werd in oorlogstijd simpelweg omgebouwd tot oorlogsschip door er (meer) kanonnen op te plaatsen.
De verzwakking van de vloot bleek een slechte zet. Kort na de Grote Vergadering begon de Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654). De Engelsen beschikten over een moderne vloot met échte oorlogsschepen. Historicus Luc Panhuysen legt in de aflevering uit dat de kanonnen die tijdens de zeeslag bij Ter Heijde (voor de kust van Scheveningen) werden gebruikt tot op het Binnenhof te horen waren. De slag werd door de Engelsen gewonnen en de Nederlandse admiraal Maarten Harpertszoon Tromp sneuvelde. De nederlaag was een wake-up call voor de regenten onder leiding van Johan de Witt. De Witt, sinds 1653 raadpensionaris van het rijke en machtige Holland, trok al snel de conclusie dat de Republiek een sterkere vloot met betere schepen nodig had. De bouw daarvan zorgde weer voor een enorme impuls voor de economie. Houtzagerijen, bronsgieters en andere leveranciers kenden gouden tijden. Een van de beroemdste schepen werd de Zeven Provinciën, dat in 1665 van stapel liep, het legendarische vlaggenschip van Michiel de Ruyter (1607-1676).
Diezelfde De Ruyter werd aangezocht om Tromp op te volgen, maar bedankte aanvankelijk voor de eer. Hij was al halverwege de veertig en wenste zijn carrière op zee te beëindigen. Jacob van Wassenaer Obdam werd vervolgens als luitenant-admiraal van Holland en Zeeland benoemd, een wat merkwaardige keuze omdat Wassenaer een cavalerieofficier was. Pas na het sneuvelen van de nieuwe bevelhebber bij Lowestoft in 1665 nam De Ruyter het opperbevel op zich. De aflevering wekt helaas ten onrechte de suggestie dat het De Ruyter was die het varen in kiellinie bij de marine introduceerde. Inderdaad vochten schepen in de vroege zeventiende eeuw doorgaans individuele duels uit, maar al onder Tromp begonnen ze in linie te varen om de vijand met geconcentreerd kanonvuur te bestoken. In de aflevering wordt wel terecht opgemerkt dat het tijdens een zeeslag aan boord van de schepen een ware hel was, waarbij de ledematen je om de oren vlogen.
De Ruyter werd de grootste admiraal in de Nederlandse geschiedenis. Zijn naam zal altijd verbonden zijn met de Tocht naar Chatham, de grootste overwinning van de Republiek tijdens de Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667). Die tocht was een reactie op een Engelse inval op Terschelling in augustus 1666. Zo’n 150 koopvaardijschepen gingen in vlammen op tijdens Holmes’s Bonfire en het dorp West-Terschelling werd met de grond gelijk gemaakt. Tijdens de Tocht naar Chatham tussen 19 en 24 juni 1667 werd deze actie dubbel en dwars gewroken. Op de Medway werd de Engelse oorlogsvloot overvallen en het Engelse vlaggenschip de Royal Charles buitgemaakt. Het merkwaardige is dat de aflevering de mythe in stand houdt dat De Ruyter actief betrokken was bij de overval. Natuurlijk lag bij hem het opperbevel, maar al in de in 1996 verschenen biografie van De Ruyter van Ronald Prud’homme van Reine werd aangetoond dat de grote admiraal geen actieve rol speelde bij de acties.
Prud’homme van Reine is trouwens kort te zien in de aflevering. Wanneer presentator Hans Goedkoop spreekt met J.L. Heldring over het tijdelijk uitlenen van de spiegel van de Royal Charles aan de Britten staat De Ruyters biograaf naast Heldring. Helaas komt hij verder niet aan het woord om een nadere toelichting te geven. Het is de al genoemde Luc Panhuysen die mag aangeven dat ondanks zijn immense roem en heldenstatus Michiel de Ruyter zichzelf bleef. In 1675 had hij een kansloze missie naar de Middellandse Zee kunnen weigeren, maar hij besloot toch te gaan. Op 22 april 1676 raakte de Ruyter levensgevaarlijk gewond in de slag bij Agosta. Een week later was hij dood. Dat zijn populariteit nog steeds mateloos groot was, bleek tijdens zijn uitvaart. Heel Amsterdam volgde de kist met zijn lichaam naar de Nieuwe Kerk. De stoet zou vier kilometer lang zijn geweest. Met De Ruyter verloor de Republiek haar grootste vlootvoogd. Haar dominante positie op zee begon te wankelen.
Pingback:De strijd om het Binnenhof: De gebroeders De Witt – – Corvinus –