De Huurlingenoorlog en de Annexatie van Sardinië: De Jaren 241-238 BCE

Samenvatting

  • Carthago vecht voor haar voortbestaan tegen rebellerende huurlingen en Noord-Afrikanen in de Huurlingenoorlog (241-238 BCE);
  • Rome weigert steun aan de opstandelingen en stuurt in plaats daarvan hulp naar Carthago;
  • Hamilcar Barcas verslaat de rebellen in de Slag bij “De Zaag” en slaat vervolgens de gehele opstand neer (238 BCE);
  • De Etrurische stad Falerii komt in opstand tegen Rome, maar wordt verslagen en verwoest (241 BCE);
  • De tempel van Vesta gaat verloren door een brand;
  • De tribus Velina en de tribus Quirina worden gecreëerd, waarmee het totale aantal tribus op 35 wordt vastgelegd;
  • De Romeinen annexeren Sardinië; Carthago staat machteloos en draagt het eiland aan Rome over (238 BCE).

De Eerste Punische Oorlog was geëindigd met een kostbare, maar uiteindelijk klinkende overwinning voor de Romeinse Republiek. Van hooguit een regionale macht die een groot deel van het Italiaanse schiereiland beheerste was de Republiek uitgegroeid tot een zeemacht waar anderen niet meer omheen konden. Sicilië – minus de gebiedsdelen van de lokale Romeinse bondgenoot Koning Hiero van Syracuse – was een Romeinse provincie geworden en de Carthaagse invloed in het westelijke Middellandse Zeegebied had een ernstige knauw gekregen. Het vredesverdrag dat na de Romeinse overwinning in de Zeeslag bij de Egadische Eilanden was getekend, was een ware vernedering voor Carthago geweest. En er zou nog meer ellende volgen. Een nieuw conflict in Afrika leidde ertoe dat Carthago spoedig moest vechten voor haar voortbestaan.

Voorspel van de Huurlingenoorlog

In 241 BCE had Hamilcar Barcas, de nimmer verslagen Carthaagse bevelhebber, zijn troepen van de berg Eryx naar Lilybaeum gedirigeerd en daarna zijn commando neergelegd. Een zekere Gisgo was vervolgens belast met het repatriëren van de troepen naar Afrika, een afdeling per keer. In Afrika zouden de manschappen worden uitbetaald en daarna hun congé krijgen. Er was echter een probleem opgetreden: Carthago zat erg krap bij kas, en deze situatie werd ongetwijfeld nog verergerd door de schadevergoeding van 3.200 talenten die ze Rome verschuldigd was. De Carthaagse autoriteiten hoopten dat de troepen genoegen zouden nemen met minder dan hun gebruikelijke soldij. Om ze allemaal tegelijkertijd toe te kunnen spreken, werden de soldaten aanvankelijk in Carthago zelf ondergebracht, waar ze konden wachten op de komst van de rest van hun kameraden vanuit Sicilië. Dit bleek geen goed idee te zijn. Het gedrag van de manschappen liep al snel de spuigaten uit. De Carthaagse autoriteiten besloten daarop de soldaten het bevel te geven met hun gezinnen naar Sicca te verkassen, tegenwoordig de stad El Kef in Tunesië. Ook dit was een slecht idee. De soldaten waren nu wederom op één locatie geconcentreerd, en bovendien konden de autoriteiten nu niet meer hun vrouwen en kinderen als gijzelaars gebruiken.

Hanno, de bevelhebber van het Carthaagse leger in Afrika, werd naar de troepen toegestuurd om ze te gerust te stellen. Hij trof een ongeregelde meute Spanjaarden, Kelten, Liguriërs, Balearen, Grieken uit Italië en Sicilië, en inheemse Noord-Afrikanen (‘Libiërs’ in bronnen als Polybius) aan. Veel van deze soldaten waren huurlingen, maar de Noord-Afrikanen dienden in contingenten die beschikbaar waren gesteld door de Carthaagse bondgenoten, de Berberstadjes en Berberdorpen die waren onderworpen en werden overheerst door de Carthagers. Hoewel het aankomende conflict meestal de Huurlingenoorlog wordt genoemd, waren dus niet alle betrokken soldaten daadwerkelijk huurlingen. Ze wilden echter wel allemaal geld zien en geen van hen wilde luisteren naar Hanno. De huurlingen – zo’n 20.000 als we af mogen gaan op Polybius – trokken nu op naar Carthago zelf en sloegen hun kamp op bij Tunis, de plaats van de nederlaag van Regulus tegen Xanthippos in 255 BCE. Ze bevonden zich nu op slechts 20 kilometer van Carthago en de situatie voor de Carthagers was beslist precair te noemen. De Carthagers hadden altijd vertrouwd op huurlingen en troepen van de bondgenoten om hun oorlogen uit te vechten, maar nu waren ze afhankelijk van inderhaast gerekruteerde burgersoldaten met erg weinig gevechtservaring.

Kaart van Noord-Afrika (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Het enige wat Carthago kon doen, was onderhandelen. De huurlingen waren echter overmoedig geworden en kwamen telkens weer met nieuwe en disproportionele eisen. Het begon er voor de Carthagers iets zonniger uit te zien toen, waarschijnlijk in 240 BCE, Gisgo in Afrika aankwam om het conflict op te lossen. Hij stond in hoog aanzien bij de troepen en was evident een dappere man. Gisgo sprak de huurlingen bestraffend toe en ging uiteindelijk per etnische groep tot uitbetaling van de soldij over. De rebellie had nu met een sisser kunnen aflopen, maar een weggelopen slaaf uit Campanië genaamd Spendius en een Libiër met de naam Matho gooiden roet in het eten. De laatstgenoemde was bang dat als het rebellenleger eenmaal was ontbonden, de Carthagers wraak zouden nemen op de inheemse Berberpopulatie vanwege haar aandeel in de opstand. Dit conflict ging niet alleen maar over eer en geld. Voor veel Noord-Afrikanen waren de Carthagers nog steeds indringers uit Fenicië die hun gebieden hadden bezet. Waarschijnlijk hadden deze stammen ook goede redenen om boos te zijn. Tijdens de Eerste Punische Oorlog hadden de Carthaagse autoriteiten de helft van hun oogst gevorderd en hun steden onderworpen aan een dubbele belastingheffing zonder de mogelijkheid van ontheffing. De Noord-Afrikanen waren dus furieus, en het verlangen om Afrika van een buitenlandse onderdrukker te verlossen werd zo onderdeel van de Huurlingenoorlog.

Plotseling werd Gisgo ervan beschuldigd dat hij de uitbetaling van de compensatie voor de aanschaf van paarden en graan had vertraagd. Dit was een zwakke smoes, maar Gisgo en zijn assistenten werden gearresteerd en de rebellen benoemden vervolgens Spendius en Matho tot hun aanvoerders. Matho stuurde nu gezanten naar andere steden in Noord-Afrika en moedigde deze aan zichzelf te bevrijden van de Carthaagse onderdrukking. Veel steden sloten zich bij de opstand aan, maar Utica en Hippo Diarrythos bleven aanvankelijk trouw aan Carthago. Carthago begon nu zelf nieuwe huurlingen te werven, burgers te bewapenen, ruitereenheden te trainen en wat er nog over was van de vloot uit te rusten. Vergeleken bij het rebellenleger waren de Carthagers echter hopeloos in de minderheid. De rebellen hadden volgens Polybius een leger van vele duizenden huurlingen, aangevuld met zo’n 70.000 Noord-Afrikanen.

Deze aantallen zijn ongetwijfeld overdreven, en hoewel de rebellen in staat waren gelijktijdig Utica en Hippo Diarrythos te belegeren en ook nog Tunis stevig in hun greep te houden (zie de kaart hierboven), waren de meeste van hun soldaten – vooral de Noord-Afrikanen – waarschijnlijk nog erg groen. Spendius en Matho waren vermoedelijk wel ervaren, maar zij hadden nog nooit een hoge positie in het leger bekleed. Aan de andere kant gold voor de Carthagers dat zij, ook al waren ze sterk in de minderheid, over superieure cavalerie en olifanten beschikten. Deze zouden een sleutelrol spelen in de komende oorlog. Het belangrijkste was echter dat de meest capabele Carthaagse bevelhebber spoedig naar Afrika terug zou keren.

De Huurlingenoorlog begint

De Huurlingenoorlog was een verschrikkelijk conflict waarin beide zijden wreedheden begingen. Vaak waren de rebellen de bovenliggende partij, maar op de een of andere manier slaagden de Carthagers erin stand te houden en terug te vechten. Hanno bleek een beroerde bevelhebber: in 240 BCE leed hij een nederlaag tegen de rebellen bij Utica. Hij tij keerde toen Hamilcar Barcas terugkeerde van Sicilië. Met een kleine legermacht van zo’n 10.000 manschappen en 70 olifanten vertrok de nieuwe bevelhebber vroeg in 239 BCE uit Carthago. Hamilcar versloeg het leger van Spendius bij de rivier de Bagradas, maar achtervolgde daarna zijn tegenstander te roekeloos. Plotseling zat hij in de val in een vallei, aan alle kanten omringd door de troepen van Spendius en die van een Keltische aanvoerder genaamd Autaritos. Gelukkig voor de Carthagers werden ze gered doordat een Numidische prins genaamd Naravas overliep. Naravas en 2.000 van zijn ruiters voegden zich bij het leger van Hamilcar, die zo dankbaar was dat hij de prins de hand van een van zijn dochters aanbood. Dankzij de hulp van hun nieuwe bondgenoot slaagden de Carthagers erin een zekere nederlaag om te buigen tot een klinkende overwinning. Duizenden rebellen werden gedood, maar Spendius en Autaritos wisten te ontkomen.

Punisch borstkuras, gemaakt van brons (Bardo Museum).

Tot dusverre hadden Hamilcar en de andere Carthaagse bevelhebbers clementie getoond jegens krijgsgevangen. Gevangengenomen rebellen kregen een keuze voorgelegd: ze mochten weer voor Carthago gaan vechten of naar huis vertrekken, in welk geval ze tevens moesten zweren dat ze nooit meer de wapens tegen Carthago op zouden nemen. De Carthaagse houding veranderde echter toen Matho, Spendius en Autaritos besloten om Gisgo, nog steeds hun gevangene, en 700 van zijn manschappen te martelen en te vermoorden. De ongelukkige slachtoffers werden uit het kamp geleid, hun handen, neuzen en oren werden afgesneden en hun benen werden gebroken. Ten slotte werden ze in een greppel gegooid, volledig verminkt maar nog steeds in leven, om vervolgens dood te bloeden. De rebellenleiders bepaalden nu ook dat in de toekomst iedere gevangengenomen Carthager direct zou worden geëxecuteerd. De reactie van Hamilcar op dit besluit was snel en meedogenloos: vanaf nu werden gevangengenomen rebellen doodgetrapt door de olifanten in zijn leger. Deze acties leidden de wreedste fase van het hele conflict in, waarin clementie werd gezien als zwakheid.

Tegen het einde van 239 BCE leek Carthago opnieuw op een nederlaag af te stevenen. Het voorafgaande jaar had ze feitelijk de controle over Sardinië verloren toen daar gelegerde huurlingen een opstand waren begonnen en een nieuw leger van huurlingen dat deze opstand had moeten neerslaan was overgelopen (zie hieronder). Nu waren er nieuwe rampen geweest. Voorraden die vanuit Emporia waren gestuurd gingen onderweg op zee verloren tijdens een storm en de extreem belangrijke steden Utica en Hippo Diarrythos kozen de kant van de rebellen. Zo’n 500 Carthagers werden daar geëxecuteerd. Ondertussen waren Hamilcar en Hanno – die de gedeelde leiding hadden – het continu oneens over de te voeren strategie. Het duurde dan ook niet lang voordat Carthago zelf door de rebellen werd belegerd.

Het einde van de Huurlingenoorlog

Carthago had echter nog steeds Hamilcar. Deze werd tot enige bevelhebber benoemd nadat Hanno de zak had gekregen. Samen met ene Hannibal (niet zijn beroemde zoon!) en prins Naravas deed Hamilcar met succes aanvallen op de bevoorradingslijnen van de rebellen die de stad belegerden. Nog belangrijker was dat zelfs Carthago’s voormalige vijand, de Romeinse Republiek, nu hulp begon te sturen. De Romeinen wezen verzoeken van de rebellen om hen te helpen en zelfs om Utica onder hun bescherming te nemen af. Ze verboden ook elke vorm van handel met de rebellen. Als gevolg van het vredesverdrag van 241 BCE waren alle Romeinse krijgsgevangen zonder betaling van losgeld vrijgelaten. De Romeinen lieten nu heel genereus ook alle resterende Carthaagse gevangenen vrij en stonden Carthago toe nieuwe huurlingen te werven in gebieden die onder Romeins gezag stonden. Ten slotte besloot Rome om graan naar Carthago te sturen, op een moment dat de voorraadschuren in die stad al bijna leeg waren.

Rond 238 BCE was Hamilcar erin geslaagd de aanvoerlijnen van de rebellen geheel door te snijden. De huurlingen waren nu gedwongen het beleg van Carthago op te geven. Hamilcar schaduwde hen terwijl ze wegtrokken en slaagde er uiteindelijk in zo’n 50.000 rebellen vast te pinnen op een plek die bekendstond als “De Zaag” (Prion in het Grieks). De rebellen hadden een groot gebrek aan proviand en gingen ten slotte zelfs over tot kannibalisme. Spendius, Autaritos en een Libiër genaamd Zarzas boden aan met Hamilcar te onderhandelen, maar ze werden in plaats daarvan gevangen genomen. De rebellen hadden nu geen leiders meer, en toen Hamilcar ze aanviel, werden zo’n 40.000 van hen gedood. Dit bleek een beslissende overwinning te zijn. Hamilcar begon daarop, geholpen door prins Naravas, met het heroveren van steden en delen van het platteland die in de voorafgaande jaren verloren waren gegaan. De hoofdprijs voor de Carthaagse aanvoerder was Tunis. Hij slaagde erin om hier Matho, de laatst overgebleven rebellenleider, te belegeren. Bij Tunis werden Spendius, Autaritos en Zarzas in het volle zicht gekruisigd om de rebellen te intimideren.

De Tempel van Vesta op het Forum Romanum.

Hamilcars collega-bevelhebber Hannibal was echter onvoorzichtig. Zijn versterkingen werden aangevallen en op de vlucht gejaagd, en hijzelf werd gevangen genomen. Onder toepassing van de oude wet van “oog om oog, tand om tand” werd de Carthaagse bevelhebber vastgenageld aan hetzelfde kruis waaraan eerder Spendius had gehangen. Het verlies van zoveel versterkingen dwong Hamilcar het beleg op te geven. Hij verzoende zich vervolgens met Hanno en samen versloegen ze Matho in een veldslag die werd uitgevochten nabij Leptis Parva (niet te verwarren met Leptis Magna in het huidige Libië). Matho werd levend gevangen genomen en later door Carthago geparadeerd en geëxecuteerd. Zijn nederlaag was de doodsklap voor de opstand. Heel Noord-Afrika werd weer onderworpen en onder Carthaags gezag gebracht. De steden Utica en Hippo Diarrythos weigerden aanvankelijk zich te onderwerpen, bang als ze waren voor Carthaagse wraakacties. Uiteindelijk werden ze echter door middel van kundige diplomatie weer in de Carthaagse moederschoot opgenomen. Na zo’n drie jaar en vier maanden was de verschrikkelijke Huurlingenoorlog eindelijk voorbij.

Romeinse bezigheden

En wat hadden de Romeinen in de tussentijd allemaal gedaan? Terwijl Carthago een ware doodsstrijd voerde waarbij haar hele voortbestaan op het spel stond, vochten de Romeinen een korte en gemakkelijke oorlog uit met een voormalige bondgenoot. In 241 BCE kwam de Etrurische stad Falerii in opstand tegen de Romeinse overheersing, vermoedelijk uit woede over de hoge belastingen die haar waren opgelegd tijdens de Eerste Punische Oorlog. Livius beweert dat de Falisci in slechts zes dagen weer werden onderworpen en Polybius stelt dat de stad “binnen een paar dagen” werd ingenomen. In een samenvatting van het werk van Cassius Dio van de hand van Zonaras wordt echter een heuse veldtocht van de consul Aulus Manlius Torquatus genoemd. We beschikken nauwelijks over details van deze veldtocht, maar er lijken twee veldslagen te hebben plaatsgevonden. In de eerste werd de infanterie van de consul verslagen, maar behaalde zijn ruiterij de zege. De tweede slag leverde een volledige Romeinse overwinning op. Falerii, gelegen op een steile heuvel, werd met de grond gelijk gemaakt en later zo’n vijf kilometer verderop herbouwd als de stad Falerii Novi (Nieuw Falerii).

In Rome zelf waren er ernstigere problemen. Eveneens in 241 BCE was namelijk de tempel van Vesta verwoest door een brand. De pontifex maximus, Lucius Caecilius Metellus, was er gelukkig nog wel in geslaagd de heilige voorwerpen die zich binnen in de tempel bevonden te redden. De belangrijkste van deze voorwerpen was het Palladium, het houten beeld van Pallas Athene dat altijd in de tempel werd bewaard. Metellus had zich dapper tussen de vlammen gewaagd en alle heilige voorwerpen op tijd naar buiten gekregen. Het vuur had helaas wel zijn ogen verbrand, met als gevolg dat hij de rest van zijn leven blind was. Een dankbare Senaat gaf hem daarop het voorrecht zich per wagen naar de Curia te laten vervoeren.

Electorale ontwikkelingen

De Tempel van Castor en Pollux; de open ruimte vóór de tempel werd vaak gebruikt voor vergaderingen van de tribus.

Van groot belang was de creatie, wederom in 241 BCE, van twee nieuwe tribus, de tribus Velina en de tribus Quirina. De Romeinse bevolking was van oudsher in ‘stammen’ verdeeld, waarbij geldt dat de term tribus het beste als ‘kiesdistricten’ kan worden vertaald. Volgens de overlevering waren er in 495 BCE 21 tribus geweest. Dit aantal werd in latere jaren uitgebreid, totdat er in 241 BCE 35 tribus waren. In het vervolg werden nieuwe Romeinse burgers door de censors simpelweg in een van de bestaande tribus ingedeeld. Bij het verkiezen van magistraten, het stemmen over wetgeving of het spreken van recht kwam de Romeinse volksvergadering doorgaans bijeen als de vergadering van de tribus, de comitia tributa. Een belangrijke uitzondering was de verkiezing van de hoogste, meest gezaghebbende magistraten, de consuls, praetors en censors. Voor hun verkiezing werd de archaïsche comitia centuriata bijeengeroepen. In deze vergadering speelde bezit een rol en hadden de rijkere burgers een disproportionele invloed op de uitkomst van de verkiezingen.

Voor de comitia centuriata werden de burgers verdeeld in vijf bezitsklassen en 193 centuriae, waarbij de equites (‘ridders’) een eigen klasse vormden en de mensen zonder bezit (de capite censi) werden bijeengeveegd in één centurie. In de tijd van Cicero (106-43 BCE) hadden de equites 18 centuriae en de burgers van de eerste bezitsklasse 70. Samen beheersten ze dus al bijna een meerderheid van de centuriën – 88 van de 193 – terwijl ze slechts een klein deel van de Romeinse bevolking vertegenwoordigden. Oorspronkelijk, en als we af mogen gaan op het werk van Livius, had de eerste klasse zelfs 80 centuriae gehad, hetgeen betekende dat een kandidaat die slechts gesteund werd door deze klasse en de equites de verkiezingen kon winnen.

Het latere aantal van 70 centuriën lijkt op de een of andere manier verbonden te zijn met de 35 tribus. Er was altijd een centurie van junioren en een van senioren, en de naam van een tribus werd aan die van de centurie toegevoegd. Zo lezen we bijvoorbeeld over een Voturische centurie van iuniores bij verkiezingen in 210 BCE. Er is wel gespeculeerd dat er een constitutioneelrechtelijke hervorming van de comitia centuriata moet hebben plaatsgevonden tussen 241 BCE, het jaar waarin de laatste twee tribus werden gecreëerd en het aantal op 35 werd gefixeerd, en het begin van de Tweede Punische Oorlog in 218 BCE. Deze herziening verminderde de macht van de eerste bezitsklasse door tien van haar centuriën weg te nemen. Het is allesbehalve duidelijk welke magistraat het initiatief voor deze hervorming heeft genomen.[1] Helaas zwijgen onze bronnen daarover in alle talen.

Sardinië geannexeerd

Hierboven heb ik reeds de wijze besproken waarop Rome Carthago hielp tijdens de Huurlingenoorlog. Het Romeinse optreden in dit conflict was aanvankelijk lofwaardig, maar werd later schaamteloos opportunistisch. In of rond 240 BCE waren Carthaagse huurlingen op Sardinië in opstand gekomen. Ze doodden hun commandant en verschillende Carthaagse burgers. Een troepenmacht die vanuit Carthago naar het eiland werd gestuurd om de rebellie de kop in te drukken liep in plaats daarvan naar de rebellen over en doodde eveneens zijn commandant. De huurlingen slachtten vervolgens de meeste Carthagers op het eiland af en namen alle steden in. Ze probeerden een bondgenootschap met de Romeinen te sluiten, maar deze gaven hun nul op het rekest. De bezetting van het eiland door de huurlingen duurde niet lang. Ze raakten in conflict met de inheemse bevolking, en de Sardijnen slaagden erin hen binnen korte tijd te verjagen.

Baal Hammon, een van de voornaamste goden van Carthago (Bardo Museum).

Tot dan toe waren de Romeinen voornamelijk bezig geweest met het consolideren van hun positie op Sicilië, hun eerste provincie. Toen echter enkele huurlingen die vanaf Sardinië naar Italië waren gevlucht de Romeinen vertelden dat dit eiland zonder moeite ingenomen kon worden, aarzelden de laatstgenoemden niet. Niettegenstaande haar eerdere weigering om in te grijpen, stuurde de Republiek in of rond 238 BCE een expeditieleger naar Sardinië om het eiland te annexeren. Uiteraard waren de Carthagers allesbehalve gelukkig met deze actie en ze bereidden zelfs een strafexpeditie voor. Toen de Romeinen echter dreigden met een nieuwe oorlog had Carthago geen andere keuze dan te zwichten. De Carthagers likten nog altijd de wonden opgelopen in de Huurlingenoorlog en realiseerden zich dat ze geen partij waren voor de Romeinen. Het resultaat was dat Carthago ermee instemde om Sardinië aan de Romeinen over te dragen en zelfs om een aanvullende schadevergoeding van 1.200 talenten te betalen.

Carthago was opnieuw vernederd en Hamilcar had er nu genoeg van. De grote generaal werd naar Spanje gestuurd om daar nieuwe gebieden te veroveren. Er is discussie mogelijk over de vraag wat zijn doel was, het trouw dienen van de Carthaagse staat of het opbouwen van een eigen semi-onafhankelijk koninkrijkje.[2] Hoe dit ook zij, Hamilcar nam zijn negen jaar oude zoon Hannibal met zich mee. Voor zijn vertrek naar Spanje ging hij met de jongen naar de tempel van Baal Hammon om een dier te offeren. Hamilcar legde de hand van de jongen op het offerdier en liet hem zweren “nooit vriendschap met de Romeinen te zullen sluiten” (volgens Polybius[3]) of zelfs “dat hij zich zodra hij dat kon een vijand zou tonen van het Romeinse volk” (volgens Livius[4]). Het is natuurlijk moeilijk na te gaan hoeveel van dit verhaal op waarheid berust. Het is heel waarschijnlijk dat het verhaal pas later is bedacht. Men kan echter niet ontkennen dat Hannibal zo’n twintig jaar later daadwerkelijk Romes gevaarlijkste vijand ooit zou worden. Een vijand die er bijna in slaagde de Romeinse Republiek te vernietigen.

Bronnen

Primair

Secundair

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 133-138;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 200-225.

Noten

[1] De namen van Quintus Fabius Maximus en Gaius Flaminius zijn genoemd, maar degelijk bewijs ontbreekt.

[2] Richard Miles heeft er terecht op gewezen dat hij nooit naar Carthago terugkeerde om verantwoording af te leggen over zijn daden. In zijn plaats werden leden van de ‘Barciden-clan’ gestuurd. Hamilcar rekruteerde en betaalde zijn manschappen zelf. De Barciden – in de woorden van Miles – “increasingly saw the Spanish territories as their own personal fiefdom, and any outside intervention, even from Carthage itself, was unwelcome”.

[3] Polybius 3.11 (vertaling Wolther Kassies).

[4] Livius 21.1 (vertaling Hedwig van Rooijen-Dijkman).

8 Comments:

  1. Pingback:De Annalist: Het Jaar 215 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Annalist: Het Jaar 218 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:The Mercenary War and the Annexation of Sardinia: The Years 241-238 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:Hasdrubal en de Ebro: De Jaren 227-226 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:De Tweede Illyrische Oorlog en Het Lot van Saguntum: De Jaren 220-219 BCE – – Corvinus –

  6. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 208 BCE – – Corvinus –

  7. Pingback:Area Sacra di Largo Argentina – – Corvinus –

  8. Pingback:De erfenis van de Koningstijd (753-509 BCE) – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.