De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 212 BCE

Hannibal Barcas

Samenvatting

  • De jonge Publius Cornelius Scipio wordt tot curulisch aediel gekozen; Publius Licinius Crassus wordt de nieuwe pontifex maximus;
  • De praetor urbanus onderdrukt verschillende buitenlandse religieuze culten;
  • Rechtszaak tegen de publicanus Marcus Postumius uit Pyrgi wegens het oplichten van de Staat;
  • Tarentum wordt aan Hannibal verraden, maar de Romeinen houden stand in de citadel en ontvangen versterkingen uit Metapontum;
  • Hannibal slaagt erin de Tarentijnse vloot over land naar open water te verplaatsen en blokkeert vervolgens de Romeinen in de citadel;
  • Ondanks zware verliezen slaagt de consul Quintus Fulvius Flaccus erin Hanno’s kamp bij Beneventum in te nemen;
  • Metapontum en Thurii lopen over naar Hannibal;
  • De consul Flaccus en zijn collega Appius Claudius Pulcher bedreigen Capua;
  • De proconsul Tiberius Sempronius Gracchus loopt bij Beneventum in een hinderlaag en wordt gedood;
  • De consuls lijden aanzienlijke verliezen tijdens hun opmars naar Capua;
  • Hannibal hakt een samengeraapt Romeins leger onder leiding van de centurion Marcus Centenius Paenula in de pan;
  • Hannibal vernietigt een Romeins leger onder leiding van de praetor Gnaeus Fulvius Flaccus in de Slag bij Herdonea;
  • De Romeinen beginnen met het beleg van Capua en omsingelen de stad volledig;
  • Na een beleg van bijna twee jaar herovert Marcus Claudius Marcellus Syracuse op Sicilië; alle kunst in de stad wordt geroofd en de beroemde wiskundige en ingenieur Archimedes wordt gedood;
  • Titus Otacilius plundert het gebied van Utica in Afrika en maakt 130 vrachtschepen buit;
  • Marcellus hakt een Carthaags leger in de pan bij de rivier de Himera.

Omdat beide consuls druk bezig waren met militaire operaties in Italië werd Gaius Claudius Centho door de consul Gracchus tot dictator benoemd om de verkiezingen voor de consuls van dit jaar te leiden. Quintus Fulvius Flaccus werd aangesteld als zijn ritmeester en vervolgens tot consul gekozen. Flaccus was evident een veteraan. Hij was al in 237 BCE en 224 BCE consul geweest en had tevens als censor gediend. Het voorafgaande jaar had hij het (lagere) ambt van praetor bekleed, wat in deze periode van de Romeinse geschiedenis niet ongebruikelijk was voor een oud-consul. Appius Claudius Pulcher was niet voor niets helemaal vanaf Sicilië teruggereisd naar Rome: hij werd als tweede tot consul gekozen. Voor hem was het pas zijn eerste consulaat. Beide consuls werden belast met de strijd tegen Hannibal in Italië.

Publius Cornelius Scipio werd tot curulisch aediel gekozen, ook al was hij nog erg jong (23 of 24 jaar). Tevens werden er verkiezingen gehouden voor het ambt van pontifex maximus. De nieuwe consul Quintus Fulvius Flaccus en de voormalige consul Titus Manlius Torquatus werden als favorieten beschouwd, maar de verzamelde tribus kozen verrassend voor de jonge Publius Licinius Crassus, die tot dusverre nog nooit een curulisch ambt had bekleed. De Senaat verlengde het imperium van vele ervaren bevelhebbers, onder wie de beide Scipio’s in Spanje, Marcus Claudius Marcellus op Sicilië en Marcus Valerius Laevinus, die de strijd leidde tegen Philippos V van Macedonië. Er werden dit jaar twee nieuwe legioenen gelicht, waarmee het totaal op 23 kwam. Zo’n 92.000-115.000 Romeinse burgers en bijna 7.000 equites waren nu onder de wapenen. En dit was nog maar de helft van het Romeinse leger: bij deze cijfers moeten we nog grofweg hetzelfde aantal bondgenoten optellen. Uiteraard was dit een zware last, zowel voor de Latijnse gemeenschappen en de Italiaanse bondgenoten als voor Rome zelf. De consuls hadden dan ook grote moeite om voldoende rekruten te vinden voor de nieuwe legioenen en om de reeds actieve legioenen te versterken. Twee Senaatscommissies werden opgericht op meer jongemannen in heel Italië te mobiliseren.

Binnenlandse problemen

Gezicht op het Forum Romanum.

Er waren dit jaar veel problemen met burgers die zich bij buitenlandse religieuze culten hadden aangesloten en de officiële staatscultus zouden verwaarlozen. Livius, die overigens geen enkele van deze buitenlandse culten bij naam noemt, gaf boeren die vanwege de oorlog in Italië naar Rome waren gevlucht de schuld van de onrust. De Senaat bekritiseerde de aedielen omdat deze helemaal niets hadden gedaan tegen de nieuwe erediensten. Toen ze vervolgens probeerden wel op te treden en de mensenmassa’s op het Forum het bevel gaven zich te verspreiden, werden ze bijna mishandeld door de gelovigen. Nu was het aan de praetor urbanus, die een hogere rang had dan de aedielen, om in te grijpen. Mensen werden gedwongen boeken met voorspellingen of beschrijvingen van rituelen en gebeden bij hem in te leveren. Buitenlandse riten op openbare of gewijde plaatsen werden verboden. Deze maatregelen getuigden bepaald niet van tolerantie op het religieuze vlak, maar het was nu eenmaal oorlog en dus riskant om de toorn van de traditionele goden op te wekken door nieuwe goden te vereren.

En er waren meer binnenlandse problemen. Marcus Postumius uit Pyrgi, een kuststad in Latium, was een publicanus, een lid van een van de ondernemingen (societates) die contracten hadden getekend om de legers in het veld (en dan vooral die in Spanje) van voorraden te voorzien. In 215 BCE had de Staat ermee ingestemd het financiële risico te dragen als er vracht verloren zou gaan op zee vanwege vijandelijke acties of slecht weer. Postumius bleek echter een schaamteloze oplichter te zijn die op vreselijke wijze misbruik maakte van deze afspraak. De publicanus en zijn compagnons hadden gewoon een aantal schipbreuken verzonnen. Daarnaast hadden ze krakkemikkige oude schepen met waardeloze vracht beladen en deze schepen op volle zee tot zinken gebracht. Vervolgens hadden ze een bedrag geclaimd dat veel hoger was dan de waarde van de goederen.

De Tempel van Jupiter Optimus Maximus op de Capitolijn (Capitolijnse Musea, Rome).

Toen deze trucs ontdekt werden, was er sprake van grote woede in Rome. De Senaat had geen trek om in te grijpen, maar twee volkstribunen brachten de zaak aan bij de volksvergadering en eisten dat aan Postumius een boete van 200.000 asses zou worden opgelegd. De rechtszaak vond plaats op de Capitolijn en Postumius hoopte dat een van de andere volkstribunen – kennelijk een bloedverwant – zijn veto zou uitspreken. Volkstribunen konden echter hun recht van veto niet meer gebruiken zodra de stemming in de volksvergadering was begonnen, en in dit geval was reeds de urn gebracht om te bepalen in welke van de 35 tribus de Latijnen hun stem mochten uitbrengen; een van de privileges die Italianen met Latijnse status hadden, was namelijk dat ze mochten stemmen in de vergadering van de tribus (als ze tenminste op dat moment in Rome waren). Omdat de beoogde volkstribuun nog steeds geen aanstalten maakte om zijn veto uit te spreken, begonnen de andere publicani en hun aanhangers opstootjes te veroorzaken en uiteindelijk moest de vergadering ontbonden worden omdat er ernstig geweld dreigde. De twee volkstribunen die de rechtszaak waren begonnen, besloten nu om Postumius te vervolgen vanwege een halsmisdaad (res capitalis). De beschuldigde kwam echter niet opdagen, en we mogen redelijkerwijs aannemen dat hij in vrijwillige ballingschap ging. Anderen volgden dit voorbeeld, waarmee de affaire rond de publicani tot een einde kwam.

Tarentum

212 BCE was een rampjaar voor de Romeinen, zeker voor wat betreft de oorlog in Italië. Dit kwam vooral door het verlies van Tarentum (het tegenwoordige Taranto), een van de belangrijkste kuststeden in de streek die toen Calabria heette.[1] Veel Tarentijnen waren woedend over wat er eerder dit jaar was gebeurd met medeburgers die in Rome als gijzelaars werden vastgehouden.[2] Deze mannen hadden geprobeerd te ontsnappen, maar ze waren gearresteerd en teruggebracht naar Rome. Daar waren ze op het Forum gegeseld en vervolgens van de Tarpeïsche Rots geworpen. Verbolgen over deze executies was een groepje jonge edellieden uit Tarentum onder leiding van Nikon en Philemenos begonnen met het smeden van een complot tegen de Romeinen. Ze sloten een deal met Hannibal om de stad aan hem te verraden. Hannibal koos zorgvuldig 10.000 manschappen uit en rukte in drie dagen naar Tarentum op. ‘s Nachts sloegen Nikon, Philemenos en enkele van Hannibals beste manschappen toe. Ze doodden de schildwachten en openden twee poorten in de stadsmuren om Hannibals troepen binnen te laten. De Carthaagse generaal gaf vervolgens het bevel aan 2.000 Kelten om, begeleid door Tarentijnse gidsen, de belangrijkste wegen naar het forum af te sluiten en iedere Romein die ze tegenkwamen af te slachten.

Kaart van Tarentum (copyright Google, Data SIO, NOAA, U.S. Navy, NGA, GEBCO).

Het Romeinse garnizoen werd compleet verrast door deze actie. De garnizoenscommandant, een zekere Gaius (of Marcus) Livius, was dronken naar huis teruggekeerd nadat hij een drinkgelag in het Mouseion had bijgewoond. Nadat hij wakker was geworden van het lawaai buiten, vluchtte hij halsoverkop naar een steiger waar een bootje klaar lag om hem naar de citadel (arx) aan de havenmonding te brengen. Veel Romeinse soldaten hadden minder geluk. Philemenos en zijn mannen vergrootten de verwarring door op gestolen Romeinse legertrompetten te blazen. De Romeinen meenden hun eigen trompetten te horen en renden en masse naar de citadel toe. In de smalle straten waren de legioensoldaten en hun bondgenoten een gemakkelijke prooi voor de Kelten en de Carthagers. Uiteindelijk wist slechts een handvol verdedigers de citadel te bereiken. Pro-Romeinse Tarentijnen voegden zich bij hen, want ook zij vreesden nu voor hun leven. Hannibal gaf vervolgens alle Tarentijnen bevel het woord ‘Tarentijn’ op de deuren van hun huizen te schrijven. Mensen die dit woord op de huizen van Romeinse burgers schreven (teneinde hen te beschermen) zouden terechtgesteld worden. Huizen zonder merkteken op de deur werden aangemerkt als Romeins bezit en dientengevolge grondig geplunderd.

Hannibal had Tarentum ingenomen, maar het feit dat de Romeinen nog steeds de citadel in handen hadden, was een klap voor hem. Wie deze burcht beheerste, gebouwd op een smal schiereiland, beheerste namelijk ook de haveningang. De Tarentijnse vloot lag voor anker in de baaien achter de citadel en bevoorradingsschepen konden nu niet meer vanaf zee (i.e. de Golf van Taranto) de haven bereiken. Bovendien konden de troepen in de citadel vanuit hun sterke positie de stad bedreigen en misschien zelfs een poging wagen haar te heroveren. Omdat Hannibal geen groot garnizoen achter kon laten, besloot hij verdedigingslinies aan te leggen en een gracht te laten graven om de citadel van de rest van de stad te scheiden. Toen de Romeinse verdedigers de groepjes werklieden aanvielen die met de aanleg van een wal bezig waren, braken er zware gevechten uit. Uiteindelijk konden de Romeinen niet voorkomen dat de Carthaagse wal voltooid werd en leden ze ook nog eens zware verliezen. Later probeerde Hannibal op zijn beurt de citadel te bestormen, maar nu werden de Romeinen versterkt over zee. Het hele garnizoen van Metapontum landde op het schiereiland en voegde zich bij de verdedigers. Met vereende krachten deden ze een uitval en verwoestten de vijandelijke belegeringswerktuigen, waarop Hannibal gedwongen werd de bestorming af te breken.

De Carthaagse bevelhebber wist dat hij een manier moest vinden om de verdedigers in de citadel van de buitenwereld af te snijden. Als hij kon voorkomen dat ze over zee bevoorraad werden, zou hij ze uit kunnen hongeren. Hiervoor had hij schepen nodig, maar zoals hierboven reeds werd gememoreerd bevond de Tarentijnse vloot zich precies aan de verkeerde kant van het schiereiland. Hannibal toonde echter wederom aan wat voor genie hij was. De Tarentijnen kregen de opdracht hun schepen uit het water te slepen en op wagens te zetten. Deze wagens werden vervolgens door de stad getrokken over de brede weg die, parallel aan de stadsmuren, van de haven naar de zee liep. In een paar dagen werd zo de hele vloot naar open water getransporteerd, met als gevolg dat de Tarentijnen nu Romeinse schepen die met voorraden naar de citadel voeren konden tegenhouden. Het zag er nu somber uit voor Livius en zijn manschappen, maar gelukkig lieten de Romeinen elders in Italië hen niet aan hun lot over. Een legaat genaamd Gaius Servilius brak met enkele schepen volgeladen met voorraden door de scheepsblokkade heen. Het garnizoen en de versterkingen uit Metapontum konden het nu weer iets langer uithouden.

Italië

Ondertussen bedreigden de Romeinen de stad Capua. In de stad was sprake van voedseltekorten, want de Romeinen hadden in voorgaande jaren het grootste gedeelte van de oogst verwoest. De burgers van Capua stuurden daarom een smeekbede naar Hannibal om hun van graan te voorzien. Hannibal gaf Hanno de opdracht van Bruttium naar Campanië te gaan om het verzoek van de burgers te honoreren. Toen Hanno de stad Beneventum bereikte, waar hij in 214 BCE een nederlaag had geleden, stuurden de inwoners van deze stad snel gezanten naar de consuls, die zich bij Bovianum in Samnium bevonden. Quintus Fulvius Flaccus voerde zijn leger daarop in geforceerde dagmarsen naar Beneventum toe en glipte ‘s nachts de stad binnen. Toen hij hoorde dat Hanno was vertrokken om graan te verzamelen voor de inwoners van Capua besloot de consul de volgende nacht het vijandelijke kamp aan te vallen. Dit lag op hoog terrein en was daardoor moeilijk te bestormen. Ook was het goed versterkt, maar Fulvius besloot de aanval door te zetten.

Kaart van Midden- en Zuid-Italië (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De Romeinen leden zware verliezen. Volgens Livius stond de consul op het punt het bevel te geven de aanval af te breken toen plots de commandant van een eenheid Paeligni de standaard van die eenheid over de palissade van het kamp gooide en zichzelf en zijn manschappen vervloekte als ze het kostbare voorwerp niet terug zouden kunnen halen. Zijn voorbeeld werd gevolgd door een hoge centurion (princeps primus centurio)[3] van het derde legioen. Deze nam de standaard van de centurie uit handen van de signifer en riep zijn mannen op hem te volgen. Daarop bedacht Fulvius zich en gaf zijn troepen bevel om aan te vallen met alles wat ze in huis hadden. Aan alle kanten braken Romeinen en bondgenoten het kamp binnen. Ze doodden ongeveer de helft van de vijandelijke soldaten en namen de rest gevangen. Ook de Campaniërs die waren gekomen om het graan op te halen werden samen met hun wagens en lastdieren gevangen genomen. Hanno was niet in het kamp aanwezig toen de Romeinen de aanval inzetten, en dat zou best wel eens zijn leven kunnen hebben gered.

Het feit dat troepen uit Metapontum waren weggehaald had de Romeinse verdedigers in Tarentum gered, maar nu Metapontum zelf geen Romeins garnizoen meer had, liep de stad prompt over naar Hannibal. Haar voorbeeld werd gevolgd door Thurii, een Panhelleense Griekse kolonie die in de jaren 440 BCE was gesticht. Onder de gijzelaars die eerder dit jaar in Rome waren terechtgesteld bevonden zich ook enkele burgers van Thurii, en de stad liet zien verbolgen te zijn over hun dood door de Romeinse zaak te verraden. Het Romeinse garnizoen werd de stad uit gelokt en kreeg vervolgens zware klappen van troepen die onder leiding van Hanno stonden. Die joeg de Romeinen terug naar Thurii, maar de burgers van de stad lieten alleen de garnizoenscommandant, ene Marcus Atinius, binnen en sloten vervolgens weer snel de poorten. De rest van het garnizoen werd buiten de stad afgeslacht. De burgers van Thurii hadden respect voor Atinius, want zijn bewind was mild en rechtvaardig geweest. Daarom kreeg hij toestemming de stad per schip te verlaten.

Romeinse princeps (bron: Europa Barbarorum).

Na zijn overwinning bij Beneventum had Fulvius Flaccus gezelschap gekregen van zijn collega en samen waren ze opgerukt naar Capua om eindelijk met het beleg van die stad te beginnen. De proconsul Tiberius Sempronius Gracchus – de consul van 215 BCE en 213 BCE – werd naar Beneventum gestuurd om die stad te bewaken en te waarschuwen als Hannibal Apulië zou verlaten om de inwoners van Capua te hulp te schieten. Op weg naar Beneventum liep de proconsul echter in een hinderlaag, waarbij hij om het leven kwam. Zijn dood was omgeven met raadsels. Livius noemt in dit verband drie verschillende versies. Gracchus zou verraden zijn door een voormalige Lucaanse bondgenoot, dan wel zijn verrast terwijl hij een bad nam in de rivier of zijn omsingeld toen hij vanwege slechte voortekenen het legerkamp had verlaten. Maar welke versie ook de juiste is, Gracchus was dood en voor Rome was dit wederom een enorme dreun. Een bijkomend probleem was dat veel van de volones nu hun eenheden verlieten en terug naar huis keerden. Zij meenden dat de dood van hun bevelhebber hen ontsloeg van verdere verplichtingen. De Romeinen zagen dat anders en behandelden hen als deserteurs. Een praetor kreeg de opdracht ze op te sporen en terug te brengen bij hun eenheden.

De eerste poging van de consuls naar Capua op te trekken liep op een mislukking uit. Plotseling en volkomen onverwacht werd hun leger aangevallen door burgers van Capua en ruiters onder aanvoering van Mago (niet de broer van Hannibal, maar een onderbevelhebber met dezelfde naam). De Romeinen hadden veel doden en gewonden te betreuren en vonden een paar dagen later Hannibal zelf op hun weg. In het daaropvolgende gevecht kreeg het Romeinse leger het nogmaals zwaar te verduren. Plotsklaps verscheen het leger van Gracchus aan de horizon, nu onder bevel van diens quaestor. Beide partijen braken daarop het gevecht af, waardoor dit onbeslist eindigde. De consuls hadden echter veel geleerd van eerdere nederlagen en wisten dat zij hun leger gemakkelijk op konden splitsen, in tegenstelling tot Hannibal, die daarvoor simpelweg te weinig manschappen had. Fulvius trok nu richting Cumae, terwijl Claudius Pulcher een inval deed in de gebieden van de Lucani.

Kaart van Zuid-Italië (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Hannibal besloot achter de laatstgenoemde aan te gaan, maar die wist hem steeds te ontlopen. Vervolgens botste Hannibal op een samenraapsel van ongeregelde troepen en vrijwilligers onder leiding van een hoge centurion (primus pilus) genaamd Marcus Centenius Paenula. Het resultaat van de daaropvolgende veldslag was heel voorspelbaar: Paenula’s bonte gezelschap werd in de pan gehakt en nauwelijks 1.000 manschappen wisten te ontkomen. Na zijn overwinning trok Hannibal weer naar Apulië om daar in de buurt van Herdonea de strijd aan te gaan met de praetor Gnaeus Fulvius Flaccus en diens leger. Deze Flaccus was de broer van de consul en zijn mannen wilden graag vechten. Hannibal besloot dezelfde tactiek toe te passen als tijdens de Slag bij de Trebia in 218 BCE en hij verstopte daarom 3.000 lichte troepen in de velden en de bossen. Tegelijkertijd werden 2.000 ruiters onder bevel van Mago op pad gestuurd om alle wegen die de vijand zou kunnen gebruiken om te vluchten te blokkeren. Volgens Livius was de praetor net zo dwaas en roekeloos als Centenius, maar bepaald niet even dapper. Toen de Romeinse slaglinie al bij de eerste vijandelijke aanval bezweek, wist Flaccus niet hoe snel hij samen met zijn lijfwachten het slagveld moest verlaten. Hij liet zo’n 20.000 man achter, die vervolgens door Hannibal werden omsingeld en afgeslacht. De Slag bij Herdonea was wéér een smadelijke nederlaag voor Rome en deze nederlaag zou zeker gevolgen hebben voor de praetor.

Gelukkig was er na zoveel rampen nog steeds een sprankje hoop voor de Romeinen. De consuls Quintus Fulvius Flaccus en Appius Claudius Pulcher keerden naar Capua terug en legden een wal en een gracht om de stad aan (circumvallatio). Ook bouwden ze stellingen en een gracht richting de andere kant (contravallatio). De praetor Gaius Claudius Nero voegde zich bij de consuls en korte tijd later was Capua aan alle kanten omsingeld met uitgebreide vestingwerken, inclusief torens, poorten en drie hoofdkwartieren voor de drie bevelhebbers. De Romeinen zetten tevens een professioneel logistiek systeem op poten. In Casilinum werden grote voorraden aangelegd en de Romeinen beheersten ook de rivier de Volturnus, die ze konden gebruiken om graan dat in Etrurië was gekocht naar de troepen te vervoeren. De inwoners van Capua stuurden nogmaals boodschappers naar Hannibal met een dringend verzoek om hulp. Hannibal zou volgens Livius hebben opgeschept dat hij het beleg van Capua al eens had doorbroken en dat hij dat zo weer zou doen. Het was echter duidelijk dat de stad flink in de problemen zat.

Sicilië

Eén keer dit jaar lachte de Fortuin de Romeinen werkelijk toe: ze slaagden erin Syracuse op Sicilië te heroveren. Het beleg van de stad duurde nu al maanden, en een complot om haar te verraden was ontdekt, waarna de samenzweerders terechtgesteld waren. Toen deed zich echter een prachtige kans voor. Tijdens onderhandelingen over het losgeld voor een belangrijke Spartaanse krijgsgevangene ontdekte een Romeinse soldaat dat een gedeelte van de muur aanzienlijk lager was dan hij en zijn collega’s eerder hadden ingeschat. De soldaat telde de rijen stenen, waarmee hij zijn collega’s in staat stelde de juiste hoogte van de stormladders te berekenen. De Romeinen kwamen vervolgens te weten dat de Syracusanen hun jaarlijkse festival van Artemis (Diana in het Latijn) aan het vieren waren. Burgers en soldaten zouden dronken zijn van de wijn, en die toestand zou nog verergerd worden door het gebrek aan brood. Velen zouden ook liggen te slapen.

Kaart van Syracuse (copyright: zie rechter benedenhoek).

Tijdens de derde nacht van het festival leidde Marcellus zijn stormtroepen naar de zwakke plek van de muur voor een verrassingsaanval. De Romeinen maakten zich in een mum van tijd meester van de muur en openden de poorten van de Hexapylon. Marcellus en zijn hoofdmacht trokken daar de stad binnen en beheersten al snel het hele Epipolai-plateau. Ook bezetten ze het fort Euryalos, waarvan de verdedigers zich na kortdurende onderhandelingen overgaven. Neapolis en Tyche werden geplunderd, maar de burgers werden met rust gelaten. De Syracusanen konden zich voorlopig nog handhaven in de oostelijke wijk Achradina en in de citadel op Ortygia, twee delen van de stad met eigen verdedigingswerken. Het was echter duidelijk dat hun situatie precair was. Romeinse deserteurs die voor de Syracusanen vochten, waren helemaal wanhopig. Zij hoefden in geen geval op genade te rekenen.

Himilco en Hippocrates bevonden zich beiden in Agrigentum toen de Romeinen toesloegen. Ze haastten zich nu richting Syracuse, maar kwamen te laat. Nadat in de herfst een Carthaagse poging om het beleg te doorbreken faliekant mislukt was, brak er in beide kampen een besmettelijke ziekte uit. De Carthagers lijken hier meer last van gehad te hebben dan de Romeinen. Himilco, Hippocrates en duizenden van hun manschappen kwamen om het leven. Tegen het einde van het jaar trachtte een Carthaagse ontzettingsvloot Syracuse te bereiken en voorraden naar de belegerden te brengen. Dit was een grote vloot, bestaande uit zo’n 130 oorlogsbodems en 700 transportschepen. Marcellus onderschepte de Carthagers bij Kaap Pachynus – ten zuiden van Syracuse – en bood toen er een gunstigere wind woei aan slag te leveren. De Carthaagse admiraal Bomilcar sloeg het aanbod af, stuurde de transportschepen terug naar Carthago en voer door naar Tarentum met zijn quinqueremen.

Deze beslissing bezegelde het lot van de Syracusanen. Een Spaanse commandant genaamd Moericus liep over naar Marcellus en beloofde hem een poort op Ortygia te openen om de belegeraars toegang te geven tot de citadel. Een Romeinse eenheid werd over zee naar de poort gebracht en ontscheepte zich daar. Bij het eerste daglicht lanceerde Marcellus een afleidingsaanval op de muren van Achradina, waarmee hij de Syracusanen dwong hier het grootste gedeelte van hun troepen in te zetten. Terwijl het gevecht gaande was, werden er nog meer troepen naar Ortygia overgezet. Het eiland werd slechts licht bewaakt en de citadel kon dus snel worden ingenomen. De wijk Achradina viel niet lang daarna. Het beleg van Syracuse had bijna twee jaar geduurd.

Tempel van Concordia, Agrigentum (foto: Evan Erickson).

Heel Syracuse was nu in Romeinse handen en de soldaten begonnen de delen van de stad die ze recent bezet hadden te plunderen. Marcellus nam zelf de koninklijke schatten in beslag en liet veel Griekse beelden en andere kunstwerken naar Rome overbrengen. De Griekse historicus Polybius, die meestal sympathiek stond tegenover de Romeinen, had weinig begrip voor deze kunstroof. Overigens was dit niet omdat hij plunderingen an sich veroordeelde, maar simpelweg omdat hij meende dat de zegevierende Romeinen hierdoor hun eenvoudige maar eerlijke levensstijl begonnen te verliezen. Ze raakten nu te veel gewend aan de luxe van de verslagen volkeren. Een volgende smet op het Romeinse blazoen was het feit dat een Romeinse soldaat de wiskundige Archimedes had gedood tijdens het plunderen. Laatstgenoemde was bezig geweest met het bestuderen van geometrische figuren die hij in het zand had getekend, en de soldaat had geen idee wie de man was die hij had gedood. Volgens een andere versie van het verhaal ging de wiskundige zo op in een experiment waaraan hij werkte dat hij weigerde met de soldaat mee te komen voordat hij het had afgerond. De woedende soldaat sloeg Archimedes vervolgens dood. Marcellus zorgde ervoor dat de wiskundige een behoorlijke begrafenis kreeg en liet een monument voor hem oprichten (dit werd zo’n 150 jaar later door Cicero herontdekt, althans volgens de overlevering).

En er was nog meer succes voor de Romeinen. Titus Otacilius had het gebied van Utica in Afrika geplunderd en 130 vrachtschepen vol graan en andere goederen buitgemaakt. De oorlog op Sicilië was echter verre van voorbij. Rondom Agrigentum, nog steeds in Carthaagse handen, gingen de gevechten door. De Carthaagse aanvoerders waren Hanno en Epicydes (die uit Syracuse was gevlucht), maar het echte militaire genie was een nieuwe bevelhebber genaamd Muttines of Myttones. Deze Muttines had gemengd bloed: hij was een Liby-Feniciër. Dat leidde tot spanningen met Hanno, die een volbloed Carthager was. Hoewel hij met zijn ruiters enkele schermutselingen had gewonnen van de troepen van Marcellus, werd Muttines uiteindelijk teruggeroepen om een opstand onder de Numidische ruiters in Heraclea neer te slaan. Hanno besloot vervolgens in zijn dwaasheid om Marcellus’ leger aan te vallen. Het Punische expeditieleger werd daarop bij de rivier de Himera compleet vernietigd. De Romeinen doodden duizenden Carthaagse troepen en maakten acht olifanten buit. Dit was het laatste gevecht van Marcellus op Sicilië, maar de oorlog op het eiland zou zich nog twee jaar voortslepen.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 229-233 en p. 264-266;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 292-294.

Noten

[1] Het oude Calabrië was de streek in de hiel van Italië (nu Salento). Tegenwoordig is Calabrië echter de benaming voor de streek in de teen van Italië.

[2] Livius stelt dat deze mannen werden vastgehouden ‘in atrio Libertatis’, wat wellicht een verwijzing is naar de verdwenen tempel van Jupiter Libertas op de Aventijn (zie Livius 25.7).

[3] De term die in Livius 25.14 wordt gebruikt. De correcte term is echter princeps prior.

6 Comments:

  1. Pingback:De Annalist: Het Jaar 211 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Annalist: Het Jaar 213 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:De Annalist: Het Jaar 207 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Annalist: Het Jaar 210 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 209 BCE – – Corvinus –

  6. Pingback:Gaius Gracchus: De Jaren 122-121 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.