De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 218 BCE

Hannibal Barcas

Samenvatting

  • De Romeinen sturen gezanten naar Carthago om te protesteren tegen de aanval van Hannibal Barcas op Saguntum;
  • Marcus Fabius Buteo laat oorlog uit zijn toga vallen; begin van de Tweede Punische Oorlog;
  • De Boii en Insubres komen in opstand tegen de Romeinen en vallen Placentia en Cremona aan;
  • Hannibal steekt de rivier de Ebro en de Pyreneeën over, en bereikt de rivier de Rhône;
  • De consul Publius Cornelius Scipio landt in Zuid-Gallië en probeert Hannibal te lokaliseren, maar deze blijkt reeds de Rhône te zijn overgestoken;
  • Scipio keert terug naar Italië en draagt zijn leger over aan zijn broer Gnaeus;
  • Gnaeus Scipio valt Spanje binnen en verslaat de Carthagers in de Slag bij Cissa;
  • Ondanks zware verliezen slaagt Hannibal erin de Alpen over te trekken;
  • Hannibal verslaat Publius Cornelius Scipio in de Slag bij de Ticinus;
  • Hannibal hakt het leger van de consul Tiberius Sempronius Longus in de pan in de Slag bij de Trebia.

Aan het einde van de Eerste Punische Oorlog had Rome Carthago vernederd door buitengewoon hardvochtige vredesvoorwaarden te dicteren en haar tegenstander te dwingen deze te aanvaarden. Carthago werd opnieuw vernederd toen de Romeinen in 238 BCE Sardinië annexeerden en de Carthagers met een nieuwe oorlog dreigden als deze het zouden wagen te interveniëren. Er wordt heftig gediscussieerd over de oorzaken van de Tweede Punische Oorlog, die twintig jaar later begon, maar het is duidelijk dat al deze vernederingen het zaadje plantten waaruit een nieuw conflict tussen Rome en Carthago zou voortspruiten. Op dezelfde manier droeg de vernedering van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog bij aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog twee decennia later, al geef ik toe dat omnis comparatio claudicat.

Hoe dit alles ook zij, vrij snel na de inname van Saguntum in Spanje, laat in het jaar 219 BCE, richtte de jonge Carthaagse generaal Hannibal Barcas zijn vizier op Italië. Het is heel aannemelijk dat hij al maanden of zelfs jaren eerder was begonnen met het plannen van zijn invasie. Hannibal had vanaf 221 BCE diverse succesvolle militaire operaties in Spanje uitgevoerd, waarbij veel van de stammen op het schiereiland waren onderworpen. De Carthager had – net als voor hem zijn vader Hamilcar en Hamilcars opvolger Hasdrubal – daarmee een soort half onafhankelijke staat opgebouwd. Formeel was sprake van Carthaags gebied, maar in de praktijk maakten de Barciden er de dienst uit. De leden van deze clan beheersten veel van de beroemde Spaanse zilvermijnen en ze lieten zelfs hun eigen munten slaan. Hannibals veldtochten leverden daarnaast vrijwel zeker veel buit op. Dankzij bondgenootschappen met de volkeren op het schiereiland hadden vele Iberiërs, Lusitaniërs en Keltiberiërs zich als soldaten aangemeld bij Hannibals leger. De kerntroepen in dit leger waren zeer ervaren en er ongetwijfeld op gebrand de Carthaagse vernedering van twee decennia geleden te wreken. Hannibal zou spoedig Romes gevaarlijkste vijand ooit blijken te zijn.

Het Romeinse antwoord

Het kasteel van het huidige Sagunto (foto: Pelayo2, CC BY-SA 3.0 licentie).

Op het moment dat Saguntum viel, waren de twee Romeinse consuls waarschijnlijk net in Rome teruggekeerd van hun operaties tegen de Illyrische piraten, de zogenaamde Tweede Illyrische Oorlog. Het feit dat deze twee magistraten, Lucius Aemilius Paullus en Marcus Livius Salinator, bezigheden elders hadden, is zeker een van de redenen waarom de Romeinen geen militaire hulp naar de Saguntijnen konden sturen. Daar kwam nog bij dat Saguntum – nabij het huidige Valencia – ver buiten de Romeinse invloedssfeer lag. Paullus en Livius werden nu toegevoegd aan een diplomatieke delegatie die naar Carthago werd gestuurd om te protesteren tegen Hannibals aanval op hun Spaanse bondgenoot. De delegatie stond vermoedelijk onder leiding van de voormalige censor Marcus Fabius Buteo[1], en het was duidelijk dat de Romeinen verwachtten dat de Carthagers zouden buigen voor de Romeinse dreigementen en eisen. Dit was in het verleden al zo vaak gebeurd, en de delegatie nam aan dat het nu opnieuw zou gebeuren. De Romeinen gedroegen zich dan ook arrogant en onbeleefd, maar deze keer lieten de leden van de Carthaagse gerousia – de Raad van Dertig Ouderen of Senaat – zich niet intimideren.

De Romeinen eisten een antwoord op de vraag of Hannibal met toestemming van de Raad had gehandeld. Ook eisten ze zijn uitlevering. De clan van de Barciden had echter veel aanhangers in de Raad en hun voornaamste tegenstander – Hanno de Grote, die al ruzie had gemaakt met Hannibals vader Hamilcar – lijkt ditmaal zijn mond te hebben gehouden. De Carthagers gooiden juridische argumenten in de strijd en beweerden dat ze nooit gebonden konden zijn aan het verdrag dat Hasdrubal in 226 BCE had getekend, aangezien deze overeenkomst nimmer door Senaat en volk van Carthago was goedgekeurd. De Carthagers hadden hier wel een punt: in 241 BCE had de Romeinse consul Lutatius Catulus een verdrag met Carthago uitonderhandeld, maar dit was vervolgens door de volksvergadering in Rome verworpen, met als gevolg dat geen van beide partijen eraan gebonden was. De Romeinen waren echter niet onder de indruk van de Carthaagse argumentatie. Fabius pakte in elke hand een plooi van zijn toga en vroeg de leden van de Raad of ze voor oorlog of vrede kozen. Toen de shophet (suffeet) die de vergadering voorzat, antwoordde dat Fabius zelf maar moest kiezen, liet de Romein oorlog uit zijn toga vallen. De Carthaagse senatoren aanvaardden de uitdaging direct.

Toneel van de Tweede Punische Oorlog in Italië, Spanje en Noord-Afrika (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De Romeinen droegen de ophanden zijnde oorlog tegen Carthago op aan de nieuwe consuls, Publius Cornelius Scipio en Tiberius Sempronius Longus. Scipio kreeg Spanje als zijn provincie en Longus werd naar Sicilië gestuurd om daar een inval in Afrika voor te bereiden. Rome was er duidelijk op uit de oorlog naar de vijand te brengen, maar Hannibal had een nare verrassing voor haar in petto: hij zou de oorlog juist naar Italië brengen. Ondertussen waren in Gallia Cisalpina de Keltische Boii en Insubres in opstand gekomen. Beide volkeren waren in eerdere jaren verslagen, maar ze waren zeker nog niet onderworpen of gepacificeerd. De Kelten waren gepikeerd over de aanwezigheid van kolonisten op land waarvan zij beweerden dat het hun toebehoorde. Ze vielen dan ook de recent gestichte Latijnse kolonies Placentia (tegenwoordig Piacenza) en Cremona aan. Veel kolonisten – het waren er in totaal zo’n 12.000 – vluchtten zuidwaarts naar de stad Mutina (het huidige Modena). De Kelten begonnen de stad te belegeren en ze slaagden er zelfs in de leden van een Romeinse senaatscommissie gevangen te nemen die noordwaarts waren gestuurd om de verdeling van land in de nieuwe kolonies te coördineren.

De Romeinen reageerden door de praetor Lucius Manlius Vulso met een leger naar Gallia Cisalpina te sturen om de indringers te verjagen. Vulso verkoos snelheid boven voorzichtigheid en liet na zijn route voldoende te verkennen. Het gevolg was dat hij op weg naar Mutina tweemaal in een hinderlaag liep in dicht bebost gebied. De praetor verloor meer dan 1.000 man en zes standaards. Uiteindelijk had hij geen andere keuze dan zijn resterende troepen de opdracht te geven zich te verschansen in het kleine dorpje Tannetum. De Romeinen stuurden nu snel een tweede praetor genaamd Gaius Atilius naar het noorden om de belegerden bij Mutina en Tannetum te ontzetten. Atilius lijkt in zijn missie geslaagd te zijn, maar hij was wel gedwongen een van de legioenen die voor de consul Scipio bestemd waren mee te nemen. Scipio moest daarom eerst een nieuw legioen lichten voordat hij naar Spanje kon vertrekken.

Hannibal marcheert naar het noorden

Hercules-Melqart, een van de belangrijkste goden in Carthago (Musée du Louvre).

Hannibal had in de tussentijd bepaald niet stilgezeten. Na de inname van Saguntum aan het einde van 219 BCE had hij zijn leger naar zijn winterkwartier bij Carthago Nova (het huidige Cartagena) geleid, een stad gesticht door Hasdrubal. Voordat het nieuwe oorlogsseizoen begon, reisde hij naar Gades (tegenwoordig Cádiz) om te bidden in de tempel van Hercules-Melqart, een belangrijke Carthaagse godheid, en om nieuwe geloften af te leggen. Hannibal zwoer ongetwijfeld dat hij de daden van Hercules zou evenaren. Deze held was, nadat hij in Zuid-Spanje de runderen van de reus Geryones had gestolen, via de landroute naar Italië gereisd. Daar had hij nabij de Aventijn in Rome nog een tweede reus verslagen en gedood (zie Rome: Santa Maria in Cosmedin). Het was van meet af aan duidelijk dat ook Hannibal de landroute naar Italië zou nemen. Het was veel te gevaarlijk met een leger over zee te reizen. De Romeinse vloot had net met succes deelgenomen aan de oorlog tegen de Illyriërs en was simpelweg veel te sterk voor de Carthagers. De beide consuls voerden het commando over in totaal zo’n 220 quinqueremen. Het was eveneens bijna onmogelijk om een leger vanuit Afrika naar Italië te sturen. Dat zou via Sicilië moeten reizen, een eiland dat volledig werd beheerst door de Romeinen en hun bondgenoot Hiero van Syracuse. Het Romeinse overwicht op zee zou een belangrijke bijdrage leveren aan hun uiteindelijke overwinning in deze oorlog.

Nadat hij in Carthago Nova was teruggekeerd, belastte Hannibal zijn broer Hasdrubal met de leiding over het Carthaagse Spanje. Zelf trok hij, waarschijnlijk laat in het voorjaar, met zijn leger naar het noorden en stak hij de rivier de Ebro over. Hannibal beschikte over een enorm leger, al mogen we wel enige vraagtekens plaatsen bij de aantallen die in onze bronnen worden genoemd (90.000 infanteristen, 12.000 ruiters en 37 olifanten). Veel van deze troepen moeten rauwe rekruten van de Spaanse stammen zijn geweest, maar de kern van Hannibals leger bestond uit geharde veteranen die al vele veldtochten onder hem en zijn voorgangers hadden meegemaakt. Hannibal voerde agressief oorlog tegen de stammen die ten noorden van de Ebro woonden, zoals de Ilergetes, Bargusi, Ausetani en Lacetani, en wist ze te verslaan. De regio was echter nog lang niet gepacificeerd, dus voordat hij de Pyreneeën kon oversteken, zag Hannibal zich genoodzaakt ene Hanno[2] achter te laten met 10.000 infanteristen en 1.000 ruiters. Er waren inmiddels ook manschappen gedeserteerd, en enkele duizenden Spanjaarden vroegen om toestemming om terug naar huis te keren om hun have en goed te beschermen tegen een eventuele Romeinse aanval. Tegen de tijd dat hij de rivier de Rhône bereikte, was Hannibals leger gekrompen tot zo’n 50.000 infanteristen en 9.000 ruiters.

Niettemin had Hannibal nog steeds veel meer soldaten dan Publius Scipio, die het commando voerde over zo’n 20.000 manschappen, het standaardleger van een consul. Terwijl zijn collega Sempronius met 160 schepen naar Lilybaeum op Sicilië was gestuurd, was Scipio met 60 schepen vertrokken vanuit Pisa. Gedurende enkele dagen had hij langs de kust van Etrurië en Ligurië gevaren, om uiteindelijk uit te komen bij het gebied van de Romeinse bondgenoot Massilia (het huidige Marseilles) aan de monding van de Rhône. Omdat hij uiteraard niet over moderne satelliettechnologie beschikte, had Scipio werkelijk geen idee waar zijn tegenstander zich bevond. Hij stuurde daarom een eskadron van zo’n 300 eliteruiters met gidsen uit Massilia en Keltische hulptroepen op pad om Hannibals leger te lokaliseren. Scipio had er totaal geen weet van dat Hannibal hem al een slag voor was geweest. Hoewel een stam die bekendstond als de Volcae had geprobeerd zijn leger te beletten de Rhône over te steken, was Hannibal erin geslaagd hen door middel van een aanval van twee kanten op de vlucht te jagen. Vervolgens was hij ergens tussen Orange en Avignon de rivier overgestoken en had hij zijn mars richting de Alpen voortgezet. Het was de Carthaagse aanvoerder zelfs gelukt zijn olifanten naar de andere kant van het water over te zetten.

Numidische ruiter (bron: Europa Barbarorum).

Net voordat Hannibal met de oversteek van de Rhône begon, waren Scipio’s ruiters op een Carthaagse verkenningseenheid van zo’n 500 bereden Numidiërs gestuit. Het gevolg was een bloederig gevecht met extreem hoge verliezen aan beide kanten.[3] Scipio rukte daarop richting het noorden op en bereikte het kamp van Hannibal, maar hij realiseerde zich al snel dat de vijandelijke aanvoerder hem te vlug af was geweest en al drie dagen eerder de Rhône was overgestoken. Het lijdt geen twijfel dat Hannibal ervoor had kunnen kiezen in Zuid-Gallië het gevecht met Scipio aan te gaan. Gelet op zijn numerieke superioriteit zou hij hem dan vrijwel zeker ook verslagen hebben. Hannibals doel was echter altijd geweest de Romeinen op hun eigen grondgebied te verslaan. Scipio werkte daar in zekere zin aan mee: hij besloot terug te keren naar Italië om Hannibal dáár aan te vallen en te verslaan. Hij droeg het commando over het grootste gedeelte van zijn leger over aan zijn oudere broer Gnaeus Cornelius Scipio Calvus, die onder hem diende als legaat, en gaf hem de opdracht naar Spanje op te rukken. Calvus was in 222 BCE al eens consul geweest en had de nodige gevechtservaring. In dat jaar had hij roem vergaard met de inname van de hoofdstad van de Insubres, Mediolanum (het huidige Milaan). Ook in Spanje zou hij als aanvoerder goede prestaties neerzetten. Publius voer met slechts een klein escorte terug naar Pisa.

Hannibal trekt de Alpen over

Hannibals leger had na vertrek uit Carthago Nova al honderden kilometers afgelegd door gebieden die niet onder Carthaags gezag stonden. De Carthagers hadden zowel bruut geweld als slimme diplomatie ingezet. Telkens stuurden ze onderhandelaars vooruit die kostbare giften naar de stammen en hun leiders brachten in ruil voor een veilige doortocht. Tegen de tijd dat Hannibal de Alpen bereikte, was het waarschijnlijk al eind oktober of begin november. Het is vrij aannemelijk dat hij op dat moment al in contact stond met de Keltische stammen in de Povlakte en wist dat de Boii en Insubres in opstand waren gekomen tegen de Romeinen.[4] Voordat hij aan de beklimming van de Alpen begon, beslechtte Hannibal nog een geschil tussen twee broers die beiden het leiderschap opeisten over een Keltische stam die dicht bij de krijgshaftige Allobroges woonden. Hannibal besliste in het voordeel van de oudere broer, ene Braneus, en kreeg als dank van deze man nieuwe wapens, voorraden, warme winterkleding en schoeisel. De manschappen van Braneus beschermden ook de flanken en achterhoede van Hannibals marscolonne tegen aanvallen van de Allobroges, die tot nu toe steeds hadden geweigerd met de Carthagers te onderhandelen.

Afbeelding van de Mont Blanc in de Alpen (foto: 4000er).

Hannibal was nu klaar voor het moeilijkste gedeelte van zijn tocht: het oversteken van de Alpen. Met hulp van lokale gidsen en verkenners trokken de Carthagers langzaam over smalle bergpaden en door nauwe passen. Ze trokken steile hellingen over en moesten daarbij allerhande obstakels zien te vermijden. De weersomstandigheden waren verschrikkelijk. De manschappen en de dieren werden geteisterd door sneeuw en ijs. Terwijl de Carthaagse colonne zich langzaam een weg door het moeilijke terrein baande, werd ze constant aangevallen door de Allobroges en andere stammen in de Alpen die de Carthagers vijandig gezind waren. Op sommige plekken konden deze stammen eenvoudigweg rotsblokken naar beneden laten rollen om hun weerloze tegenstanders te verpletteren.

De Carthagers leden zware verliezen, zeker onder de paarden en de lastdieren, maar na vijftien dagen – of waarschijnlijker: drie à vier weken – had Hannibal eindelijk Italië bereikt (of eigenlijk: Gallia Cisalpina). Volgens onze bronnen was dit zo’n vijf maanden nadat hij was vertrokken uit Carthago Nova. Zelfs als we de beweerde oorspronkelijke omvang van Hannibals leger met een korreltje zout mogen nemen, is het duidelijk dat dit leger bij aankomst in de Povlakte geen schim meer was van de eerdere strijdmacht. Er waren nog maar 20.000 infanteristen – 8.000 Spanjaarden en 12.000 Noord-Afrikanen – en 6.000 ruiters over.[5] We weten niet hoeveel van de olifanten – die tijdens de oversteek een sleutelrol hadden gespeeld bij het op afstand houden van de stammen – waren omgekomen, maar ook zij moeten slachtoffers te betreuren hebben gehad. De Carthagers waren totaal uitgeput, maar ze hadden het gehaald. Nu konden ze het gevecht aangaan met de Romeinen op hun eigen grondgebied.

De Slag bij de Ticinus

Het leger van Hannibal was klein, maar van uitstekende kwaliteit en zeer ervaren; het waren vooral de rauwe Spaanse rekruten geweest die waren gedeserteerd. Hannibal hoefde niet te twijfelen aan de trouw van zijn manschappen, maar hij beloofde ze niettemin land en zelfs het Carthaagse burgerrecht als ze de oorlog zouden winnen. De Carthaagse aanvoerder had nu wel dringend versterkingen nodig van de Keltische stammen die in de Povlakte woonden. Met zijn kleine leger kon hij immers onmogelijk voor langere tijd in Italië oorlog voeren. Zelfs als hij erin zou slagen Publius Cornelius Scipio te verslaan, die de legioenen van de praetors Manlius Vulso en Atilius had overgenomen en naar Placentia oprukte, dan zouden de Romeinen simpelweg een nieuw leger mobiliseren en Hannibal afmatten in een uitputtingsoorlog. Hannibal moest er dus voor zorgen dat enerzijds de Keltische stammen zijn kant kozen en anderzijds de Latijnse en Italiaanse bondgenoten van de Romeinen zouden overlopen en zich bij zijn strijdmacht zouden voegen.

Hannibal probeerde de Insubres voor zich te winnen door de voornaamste stad van hun gezworen vijanden de Taurini in te nemen en hun krijgers af te slachten.[6] Maar hoewel de Kelten weinig affectie hadden voor de Romeinen, waren ze nog niet zo zeker van Hannibals goede bedoelingen. Bovendien vreesden ze eventuele Romeinse represailles. Hannibal zou dus méér moeten doen dan een enkele stam verslaan. Publius Scipio snakte eveneens naar een overwinning. Hannibal was hem in Gallië door de vingers geglipt, zijn ruiterij had daar hooguit een marginale overwinning geboekt en een deel van zijn leger voelde nog de vernedering van de Keltische hinderlagen van eerder dit jaar (zie hierboven). Een beslissende overwinning op Hannibal zou een behoorlijke opsteker zijn voor het Romeinse moreel.

Veles (bron: Europa Barbarorum)

Scipio’s collega Tiberius Sempronius Longus was nog niet in de regio gearriveerd. Hij was betrokken geweest bij acties van de Romeinse vloot voor de kust van Sicilië en had daarbij het Carthaagse eiland Malta ingenomen. Zodra hij echter had gehoord dat Hannibal zich in Gallia Cisalpina bevond, had Longus zijn troepen van Lilybaeum op Sicilië naar Ariminum gestuurd. Hoewel deze mars verbleekte bij Hannibals tocht over de Alpen, had het leger van Longus toch een behoorlijke prestatie geleverd: het legde in slechts 40 dagen misschien wel 1.500 kilometer af.[7] Het zou nog wel even duren voordat de beide consuls hun legers konden samenvoegen. Scipio besloot alvast een soort pontonbrug over de rivier de Ticinus te bouwen, een zijrivier van de Po. Met een kleine troepenmacht stak de consul de brug over. In feite was er sprake van een grote verkenningseenheid, bestaande uit de Romeinse cavalerie en enkele honderden lichte infanteristen (velites). Dit was precies de kans waar Hannibal op gewacht had. De Carthager viel de Romeinen aan met alleen zijn ruiterij. Na een fel gevecht werden de Romeinen op de vlucht gedreven.

De consul raakte zelf gewond tijdens de strijd en moest worden gered door een Ligurische slaaf, al bestaat er een alternatieve traditie die stelt dat de heldhaftige redder zijn zoon was, de jongere Publius Scipio. Deze jongeman was op dat moment slechts zeventien of achttien jaar oud en zou later in de oorlog eeuwige roem vergaren. De Romeinse aanvoerder zag nu even geen andere mogelijkheid dan zich terug te trekken naar Placentia. De brug die zijn manschappen hadden gebouwd werd weer afgebroken. Zo’n 600 Romeinen die waren achtergelaten om de brug te bewaken – en wellicht om de brug te ontmantelen zodra de hoofdmacht was overgestoken – werden door de Carthagers gevangen genomen. De Slag bij de Ticinus in november 218 BCE was een treffen op beperkte schaal, maar niettemin een cruciale overwinning voor Hannibal. Na de slag voegden veel Kelten die in het gebied woonden zich bij zijn leger. Wellicht nog belangrijker was dat meer dan 2.000 Kelten die in het Romeinse leger dienden nu overliepen. Midden in de nacht vermoordden ze een aantal schildwachten in het Romeinse kamp, hakten hun hoofden af en gingen ervandoor richting Hannibal.

De Slag bij de Trebia

Scipio trok zich terug richting de rivier de Trebia bij Placentia. Hij stak de rivier over en besloot in zijn legerkamp de komst van Longus af te wachten. Hannibal slaagde er in de tussentijd in het Romeinse bevoorradingsstation bij Clastidium in te nemen. Dit werd aan hem verraden door de commandant, een officier uit Brundisium genaamd Dasius. De Carthaagse bevelhebber was erg blij met zijn nieuwe Keltische bondgenoten, maar kwam er spoedig achter dat hij ze niet honderd procent kon vertrouwen. Hoewel ze zijn troepen van voedsel en andere benodigdheden voorzagen en deden alsof ze zijn vrienden waren, hadden sommige stammen die tussen de Po en de Trebia woonden stiekem onderhandelingen met de Romeinen aangeknoopt. Hannibal viel daarop hun grondgebied binnen, wat weer tot een interventie van de zojuist gearriveerde consul Longus leidde. Er braken schermutselingen uit tussen de Romeinen en de Carthagers, waarbij de eerstgenoemden de laatstgenoemden terug wisten te drijven naar hun kamp. Hannibal dirigeerde daarop versterkingen het kamp uit, die de Romeinen weer verdreven. Deze kregen op hun beurt weer versterking van verse ruiters en lichte troepen. Het bleef uiteindelijk bij schermutselingen; een echte veldslag bleef uit en beide zijden trokken zich terug.

Kaart van Gallia Cisalpina (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

De consul had een klein succesje behaald, want zijn troepen hadden iets minder verliezen geleden dan hun tegenstanders. Longus was er nu op gebrand een echte veldslag te leveren. Zijn ambtstermijn en die van Scipio zouden op 15 maart van het volgende jaar aflopen. Dit was misschien wel de laatste kans op een gevecht vóór de winterpauze en een laatste mogelijkheid om roem te behalen met een prachtige overwinning. Longus’ collega – nog niet hersteld van zijn verwondingen en wellicht in shock vanwege de nederlaag bij de Ticinus – lijkt erop aangedrongen te hebben voorzichtig te opereren. Scipio voerde aan dat veel van de legioensoldaten nog maar net gerekruteerd waren en nog maar heel weinig gevechtservaring hadden. Het was veel beter om de winter te gebruiken om ze te laten oefenen. In de tussentijd zouden waarschijnlijk vele Kelten deserteren uit Hannibals leger, waardoor dat flink aan kracht zou inboeten. Natuurlijk hoopte Scipio ook dat zijn wond snel zou genezen zodat hij zelf eveneens aan de komende strijd deel zou kunnen nemen.

Een deel van de uitrusting van een triarius.

Scipio’s advies was verstandig, maar het werd genegeerd. Eind december zette Hannibal zijn snelle Numidsche ruiters in om de Romeinen uit hun legerkamp te lokken. Vroeg in de ochtend, nog voordat de Romeinen hadden ontbeten, staken de Numidiërs de Trebia over, galoppeerden naar de wallen en begonnen de schildwachten met hun werpspiesen te bestoken. De Romeinen trapten in de val. Longus gaf zijn ruiters en velites de opdracht de confrontatie aan te gaan, liet zijn legioenen en de geallieerde troepen uitrukken en begon aan een roekeloze achtervolging van de Numidiërs. Het was die dag steenkoud. Het sneeuwde en het water in de rivier stond hoog vanwege eerdere sneeuwstormen. De Romeinen hadden niet alleen honger, na het oversteken van de rivier waren ze ook nog eens nat en bevroren. Vervolgens duurde het nog eens uren voordat het hele leger in slagorde was opgesteld. De ruiters en velites waren nu al doodop van hun vruchteloze schermutselingen met de aalvlugge Numidiërs. Het grootste gedeelte van Hannibals manschappen was daarentegen goed uitgerust en had meer dan genoeg gegeten. De Slag bij de Trebia zou duidelijk worden gestreden op Hannibals voorwaarden.

Tijdens de veldslag stond een Romeins leger van zo’n 40.000 man[8] – inclusief troepen van de laatste Keltische stam die nog trouw was aan Rome, de Cenomani – tegenover een veel kleiner Carthaags leger. Toch werd het Romeinse leger in de pan gehakt. Hannibal had wederom aangetoond dat hij een tactisch genie was door een reservemacht van 1.000 infanteristen en een zelfde aantal ruiters te verstoppen in een dichtbegroeide rivierbedding met hoge oevers. Deze manschappen, onder leiding van Hannibals broer Mago Barcas, vielen de Romeinen in de rug aan. Op het moment dat ze toesloegen was de strijd waarschijnlijk al in het voordeel van Hannibal beslecht door toedoen van de superieure Carthaagse ruiterij en de beroemde slingeraars van de Balearen. De Romeinse verliezen waren verschrikkelijk. Hoewel de consul het vege lijf wist te redden en zo’n 10.000 Romeinen door het Carthaagse centrum heen braken en terug konden keren naar Placentia, werden de meeste van de overige 30.000 soldaten gedood of gevangen genomen. De Carthagers hadden relatief lichte verliezen geleden, maar na afloop van de strijd stierven wel veel manschappen en paarden van de kou. Het strenge klimaat eiste ook zijn tol onder de olifanten. Spoedig was nog maar één van deze dieren in leven.

Ondertussen in Spanje

Het jaar 218 BCE was voor de Romeinen rampzalig begonnen, maar de oorlog was nog niet verloren. Gnaeus Scipio had juist veel succes met zijn veldtocht in Spanje. De troepen van Gnaeus voerden operaties uit in het gebied tussen de Ebro en de Griekse kolonie Emporiae (ook bekend als Emporion of Ampurias), een stad die nauwe banden had met Massilia. De Romeinse bevelhebber overtuigde veel van de stammen die eerder dit jaar door Hannibal waren verslagen om over te lopen naar Rome. Ook begon Scipio met het rekruteren van Spaanse hulptroepen om zijn leger te versterken.

Iberische krijger (foto: Luis García (Zaqarbal)).

Zoals hierboven reeds opgemerkt, had Hannibal een kleine troepenmacht onder leiding van Hanno achtergelaten. Het Romeinse en het Carthaagse leger leverden eind 218 BCE slag met elkaar bij een plaats die bekendstond als Cissa. De Romeinen hadden meer dan twee keer zoveel manschappen, en de Slag bij Cissa eindigde dan ook in een verpletterende Romeinse overwinning. De Carthagers verloren zo’n 6.000 man aan doden en gewonden, en nog eens 2.000 soldaten werden gevangen genomen. Hanno’s leger was vernietigd, en de man zelf werd krijgsgevangen gemaakt. Dat gold ook voor een lokale leider van de Ilergetes genaamd Indibilis. Na hun overwinning bestormden de Romeinen de stad Cissa, maar dit was verspilde moeite, want er was nauwelijks buit hier (Livius spreekt van “primitief huisraad en goedkope slaven”). De Romeinen hadden echter ook Hanno’s legerkamp ingenomen en daar veel waardevolle voorwerpen uit Hannibals legertros aangetroffen. Die waren daar eerder dit jaar achtergelaten toen Hannibal de Pyreneeën wilde oversteken.

De overwinning werd enigszins verpest doordat Hasdrubal met een kleine strijdmacht naar het noorden oprukte, de Ebro overstak en groepjes Romeinse zeelui aanviel die zich daar verspreid hadden om te plunderen. De plunderaars kregen er flink van langs, maar het lijkt er niet op dat de verliezen buitensporig hoog waren. Gnaeus Scipio bestrafte de officieren van de zeelui wegens nalatigheid en begaf zich vervolgens naar zijn winterkamp bij Tarraco. Rome was nog lang niet uitgeschakeld.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 143-181 en p. 247-248;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 235-270.

Noten

[1] Livius beweert dat het Quintus Fabius (Maximus) was, maar dit wordt op goede gronden betwist door Goldsworthy, p. 145.

[2] Niet te verwarren met de politieke tegenstander van zijn vader.

[3] 140-160 Romeinen en Kelten en meer dan 200 Numidiërs zouden gesneuveld zijn.

[4] Volgens Polybius waren er al contacten met een stamhoofd genaamd Magilos en andere Keltische leiders uit de Povlakte toen Hannibal zich nog in Zuid-Gallië bevond.

[5] Polybius noemt deze aantallen. Waarschijnlijk kloppen ze wel, want ze zijn gebaseerd op een inscriptie die Hannibal zelf liet aanbrengen in Lacinium (het huidige Capo Colonna) in Zuid-Italië.

[6] De Taurini waren een Keltisch-Ligurisch volk. De huidige stad Turijn (Torino; van Colonia Julia Augusta Taurinorum) is naar hen vernoemd.

[7] Een deel van het leger reisde overigens misschien over zee.

[8] 16.000 Romeinse infanteristen (inclusief de velites), 20.000 infanteristen van de bondgenoten en 4.000 ruiters volgens Polybius 3.72. Livius noemt 18.000 in plaats van 16.000 Romeinse infanteristen.

10 Comments:

  1. Pingback:De Annalist: Het Jaar 208 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 212 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:Grieks-Romeinse betrekkingen: Het Jaar 201 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Huurlingenoorlog en de Annexatie van Sardinië: De Jaren 241-238 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 215 BCE – – Corvinus –

  6. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 207 BCE – – Corvinus –

  7. Pingback:De Dood van Scipio en Hannibal: Het Jaar 183 BCE – – Corvinus –

  8. Pingback:Brescia: Santa Giulia (deel 4) – – Corvinus –

  9. Pingback:Piacenza: San Savino – – Corvinus –

  10. Pingback:Piacenza: De Duomo – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.