- Voor de eerste keer tijdens de Tweede Punische Oorlog krijgen de Romeinse kustkolonies de opdracht soldaten te leveren voor het leger;
- Hasdrubal Barcas bereikt Gallia Cisalpina, maar slaagt er niet in de Latijnse kolonie Placentia in te nemen;
- De consul Gaius Claudius Nero gaat bij Grumentum het gevecht aan met Hannibal;
- De Romeinen onderscheppen enkele koeriers met een boodschap van Hasdrubal aan Hannibal en komen zo achter de Carthaagse strategie;
- Nero voert een gedeelte van zijn leger in geforceerde dagmarsen van Lucanië naar Picenum om tegen Hasdrubal te vechten;
- Nero bundelt zijn krachten met zijn collega Marcus Livius en de praetor Lucius Porcius Licinus;
- Nero, Livius en Licinus behalen een beslissende overwinning op Hasdrubal bij de rivier de Metaurus; Hasdrubal wordt gedood en zijn afgehakte hoofd wordt naar zijn broer gestuurd;
- De Achaeïsche Bond verslaat onder leiding van Philopoimen bij Mantineia de Spartanen onder leiding van Machanidas; Machanidas sneuvelt;
- Marcus Junius Silanus en Lucius Scipio behalen overwinningen in Spanje.
Gaius Claudius Nero had roem verworven met zijn acties bij Capua en door het overnemen van het bevel over het leger in Spanje na de dood van Gnaeus en Publius Scipio in 211 BCE. Mede daarom was hij de gedoodverfde favoriet bij de verkiezingen voor de consuls. Nero stond bekend om zijn vurige temperament en de algemene overtuiging was daarom dat hij een gematigder collega aan zijn zijde nodig had. Nero was een patriciër en het was rechtens niet toegestaan twee patricische kandidaten tot consul te kiezen. Quintus Fabius Maximus en Marcus Valerius Laevinus, die vanwege hun enorme ervaring een uitstekende keuze geweest zouden zijn, waren daardoor niet beschikbaar. De comitia centuriata koos uiteindelijk voor een buitenbeentje, te weten Marcus Livius, later bijgenaamd Salinator. Livius had de Romeinen aangevoerd tijdens de Tweede Illyrische Oorlog in 219 BCE en was later als gezant naar Carthago gestuurd om te protesteren tegen Hannibals aanval op Saguntum. Op een onbekend later moment was hij echter door het volk veroordeeld voor het verduisteren van een deel van de buit van de Illyrische expeditie. Livius meende dat de veroordeling onterecht was. Hij verliet daarom de politiek en trok zich terug op het platteland. Pas vele jaren later haalden Marcellus en Laevinus hem terug naar Rome.
Livius koesterde echter nog steeds de nodige wrok tegen zijn Romeinse medeburgers en hij liep de hele dag in rouwkleding over straat. De censors moesten hem uiteindelijk dwingen zich te scheren en zijn lompen af te leggen. Daarna moest hij in de Senaat verschijnen om mee te praten over het lot van zijn bloedverwant Gaius (of Marcus) Livius, de nalatige commandant van het Romeinse garnizoen in Tarentum. Bij deze gelegenheid maakte hij zijn echte rentree in de politiek en later werd hij dus tot consul gekozen. Zijn collega Nero werd naar het zuiden gestuurd, naar Bruttium en Lucanië, om tegen Hannibal en zijn bondgenoten te vechten. Zelf werd Livius noordwaarts gestuurd om Hasdrubal tegen te houden voordat die zich bij zijn broer kon voegen. Hasdrubal was na zijn nederlaag in de Slag bij Baecula het vorige jaar uit Spanje gebroken en naderde nu met rasse schreden de Alpen. Rome had hierover waarschuwingen ontvangen van haar bondgenoot Massilia in Zuid-Gallië. We mogen gerust aannemen dat de Romeinen erg nerveus werden van dit nieuws.
De censors Marcus Cornelius Cethegus en Publius Sempronius Tuditanus rondden dit jaar de census af en rapporteerden dat er slechts 137.108 Romeinse burgers waren geteld. De betrouwbaarheid van deze cijfers kan betwijfeld worden. Eén mogelijkheid is dat de censors simpelweg de burgers die in het leger dienden niet meerekenden.[1] Het is niettemin duidelijk dat de Romeinse bevolking dramatisch was gekrompen tijdens de oorlog. Hoewel een daling van 270.212 Romeinse burgers in 220 BCE naar slechts 137.108 twaalf jaar later wel erg ongeloofwaardig is, is het duidelijk dat de censors alleen maar slecht nieuws hadden. Wellicht was dit mede de reden dat de Romeinen nu voor het eerst de Romeinse kolonies aan de kust dwongen om troepen te leveren voor de diverse Romeinse legers. Anders dan bij de Latijnse kolonies werden deze kolonies van Romeinse burgers direct vanuit Rome bestuurd. De burgers ervan waren bij wet vrijgesteld van militaire dienst omdat zij al de verplichting hadden de kustgebieden met schepen te beschermen. Natuurlijk protesteerden de kolonies tegen deze beslissing. Ze wendden zich tot de Senaat, maar alleen de klachten van Antium en Ostia werden gegrond verklaard. De andere kolonies moesten gewoon soldaten leveren.[2] Dit jaar waren er 23 Romeinse legioenen in het veld.
De oorlog in Italië
De tocht van Hasdrubal Barcas naar Italië lijkt veel gemakkelijker te zijn geweest dan die van zijn broer elf jaar eerder. De Carthaagse generaal rukte zelfs zo snel op dat hij de Romeinen compleet verraste, hetgeen ongetwijfeld bijdroeg aan de paniek. De praetor Lucius Porcius Licinus stuurde een bericht naar Rome met de mededeling dat Hasdrubal al in Gallia Cisalpina was aangekomen en dat hij dringend versterkingen nodig had. De consuls begaven zich nu snel naar hun provincies. In de tussentijd verspilde Hasdrubal veel kostbare tijd met zijn beleg van de Latijnse kolonie Placentia. Hij verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat de kolonie een gemakkelijk doelwit zou zijn, maar de inwoners wisten zijn aanval af te slaan. Hasdrubal had geen tijd voor een langdurig beleg: zijn missie was om zich bij zijn broer te voegen.
In Lucanië had de consul Nero het bevel op zich genomen over een leger van 40.000 infanteristen en 2.500 ruiters. Hannibal had zijn legerkamp opgeslagen bij Grumentum, de locatie van een kleine Romeinse overwinning in 215 BCE. Hier bij Grumentum raakten de twee legers slaags en helaas beschikken we alleen over het verslag van Livius van de veldslag die vervolgens plaatsvond. Het is moeilijk vast te stellen hoe betrouwbaar dat verslag is. Het lijkt erop dat Nero een Hannibalistische tactiek kopieerde door manschappen achter de vijandelijke linie te verbergen. Toen de twee legers niet ver van het Carthaagse kamp in gevecht waren geraakt, verschenen de Romeinen plotseling op de heuvels achter de soldaten van Hannibal en dreigden ze hen af te snijden. Hannibal gaf daarop snel het bevel aan zijn troepen zich terug te trekken naar het legerkamp, wat de bewering van Livius dat er 8.000 Carthagers sneuvelden en 700 gevangen werden genomen ronduit belachelijk maakt. De slag eindigde hooguit in een kleine tactische overwinning voor Rome, maar Hannibal trok zich wel terug naar Apulië. Bij Venusia wist Nero hem in te halen. Na enkele schermutselingen trok Hannibal naar het oosten en marcheerde richting Metapontum.
Toen gebeurde er iets wat cruciaal was. Hasdrubal had het beleg van Placentia opgegeven en had vier Keltische en twee Numidische ruiters met een brief naar Hannibal gestuurd. Deze ruiters waren verdwaald en vervolgens gevangen genomen door een Romeinse eenheid foerageurs. De Romeinen ontdekten de brief en stuurden de ruiters naar de consul Nero om ondervraagd te worden. Nadat de brief was vertaald en de mannen waren verhoord, kwam de consul erachter dat het plan was dat de twee broers elkaar zouden ontmoeten op een niet nader gespecificeerde locatie in Umbrië. Anders gezegd, Hasdrubal drong er bij Hannibal op aan naar het noorden te marcheren en zich daar bij zijn broer te voegen.
Nero deed daarop iets buitengewoons. Hij informeerde de Senaat over de plannen van Hasdrubal en splitste een kleine strijdmacht van 6.000 infanteristen en 1.000 ruiters van zijn leger af. De consul deed net alsof hij een stad in Lucanië aan wilde vallen om Hannibal te houden waar hij was, maar in werkelijkheid leidde Nero zijn minileger in geforceerde dagmarsen noordwaarts richting Picenum. Dit was een ongelooflijk gewaagde operatie, maar met de kennis van nu kunnen we zeggen dat hij er goed aan deed. Op weg naar Picenum zorgde de lokale bevolking ervoor dat Nero’s soldaten van provisie werden voorzien; zelf marcheerden ze namelijk uitsluitend met hun gevechtsuitrusting. Onderweg sloten vrijwilligers – zowel veteranen als jongemannen – zich bij hen aan, waardoor hun gevechtssterkte toenam.
De nederlaag van Hasdrubal bij de Metaurus
De consul Livius en de praetor Licinus had hun legerkampen opgeslagen in de buurt van Sena Gallica, een Romeinse kolonie aan de Adriatische Zee. Het kamp van Hasdrubal lag minder dan een kilometer verderop. Toen Nero in de omgeving arriveerde, gaf hij zijn mannen de opdracht zich in de heuvels te verschuilen en te wachten tot het donker was geworden. Daarna trok hij in stilte verder en ging midden in de nacht het kamp van zijn collega binnen. Van tevoren was al besloten om dit kamp niet groter te maken, want dat zou alleen maar argwaan bij Hasdrubal wekken. Het legerkamp van de consul moet daarom helemaal volgepropt met soldaten zijn geweest. Hoewel zijn soldaten ongetwijfeld uitgeput waren, gaf Nero ze geen rust en overtuigde hij Livius, Licinus en de krijgsraad (consilium) ervan om Hasdrubal meteen aan te vallen. De volgende dag werd het rode vexillum gehesen en verlieten de Romeinen het kamp om slag te leveren.
Hasdrubal zou het aanbod om slag te leveren vermoedelijk hebben geaccepteerd, ware het niet dat hij plotseling mannen met oude, verweerde schilden en sterk vermagerde paarden in de Romeinse linies ontwaarde. Het Romeinse leger zag er ook veel groter uit dan hij had ingeschat. Toen hem het bericht bereikte dat in het kamp van de consuls tweemaal op een trompet was geblazen en in dat van de praetor slechts éénmaal, realiseerde hij zich dat de andere consul ook aanwezig was. Het is niet duidelijk hoe groot het leger van Hasdrubal was. Polybius noch Livius vermelden de omvang ervan[3], en de aantallen die Appianus (ca. 95-165) noemt – 48.000 infanteristen, 8.000 ruiters en 15 olifanten – zijn misschien een beetje te hoog. Wel is duidelijk dat het een groot leger was, maar veel van de soldaten moeten recent gerekruteerde Kelten zijn geweest. Livius noemt in dit verband ook nog zo’n 8.000 Liguriërs. Hasdrubals beste troepen waren de veteranen uit Spanje, maar geen enkele bron meldt de aanwezigheid van soldaten uit Noord-Afrika. We weten dat het jaar ervoor Noord-Afrikanen gevangen werden genomen in de Slag bij Baecula, dus een aantal van hen zal zeker ook bij de Metaurus aanwezig zijn geweest.[4] Maar hoe groot het leger van Hasdrubal ook was, de generaal meende dat het verstandiger was geen slag te leveren en zich terug te trekken.
De twee consuls en de praetor zetten de achtervolging in en haalden de Carthagers in bij de rivier de Metaurus ten noorden van Sena. Hier werd, op 22 juni , een van de meest beslissende veldslagen van de Tweede Punische Oorlog uitgevochten. Livius voerde het bevel over de linkervleugel van de Romeinen, Nero over de rechtervleugel en de praetor Licinus over het centrum. Hasdrubals Spaanse veteranen raakten slaags met de troepen van Livius. Er werd fel gevochten en de olifanten veroorzaakten de nodige paniek en brachten beide partijen verliezen toe. Nero stond ondertussen tegenover de Keltische troepen, maar het heuvelachtige terrein maakte een frontale aanval onmogelijk en de consul zag ook geen manier om een omtrekkende beweging te maken. Nero gaf toen nogmaals blijk van zijn durf door een aantal manipels van de Romeinse rechterflank af te splitsen en die achter de Romeinse slaglinie langs naar de linkervleugel te laten oprukken. Daar overvleugelden ze Hasdrubals Spanjaarden en hakten deze in de pan. De Carthaagse rechterflank werd nu opgerold en de furieuze Romeinen vochten zich snel een weg richting de Kelten op het heuvelachtige terrein. Ook die hadden geen schijn van kans.
Na afloop van de veldslag namen de Romeinen het vijandelijke kamp in, wat hun een buit met een waarde van 300 talenten opleverde. Polybius beweert dat 10.000 Carthagers en Kelten en 2.000 Romeinen werden gedood. Livius spreekt van 8.000 Romeinse slachtoffers en noemt het ronduit hilarische aantal van 57.000 gesneuvelde Carthagers. Maar hoeveel slachtoffers er ook vielen, het leger van Hasdrubal was verpletterd en vormde geen bedreiging meer. De generaal zelf was tijdens de strijd gedood en enkele duizenden vijandelijke soldaten waren gevangen genomen. Veel van de olifanten waren door hun mahouts gedood toen ze niet meer onder controle te krijgen waren[5], maar de Romeinen slaagden er toch in een aantal van deze beesten te vangen. In heel Rome heerste grote vreugde over de overwinning en de Senaat gaf opdracht voor een openbaar dankfeest van drie dagen.
De consul Nero besloot na de veldslag dat er geen tijd te verliezen was. Volgens Livius was hij zes dagen later alweer terug bij zijn troepen in Apulië nadat hij een afstand van zo’n 400 kilometer had afgelegd.[6] De manier waarop de consul het lichaam van Hasdrubal behandelde was ronduit beschamend. Waar Hannibal het voorgaande jaar de gesneuvelde Marcellus met groot respect had behandeld, liet Nero Hasdrubal onthoofden en nam hij het hoofd mee naar Apulië. Daar liet hij enkele manschappen naar het kamp van Hannibal rijden om het afgehakte hoofd naar de buitenposten te gooien. Vervolgens liet hij gevangengenomen Afrikaanse soldaten aan de Carthagers tonen, van wie er twee werden vrijgelaten om Hannibal te vertellen wat er was gebeurd.
Later dit jaar besloot de Senaat zowel Livius als Nero een triomftocht toe te kennen. Dit besluit viel in een speciale zitting die werd gehouden in de Tempel van Bellona, buiten het pomerium. Alleen het leger van Livius was echter teruggekeerd naar Rome; dat van Nero was nog op veldtocht. Omdat de veldslag was uitgevochten onder de auspiciën van Livius, besloten de consuls dat Livius in de strijdwagen mocht rijden en Nero hem gezeten te paard zou volgen. Anders gezegd, Livius hield een echte triomftocht, terwijl Nero het moest doen met een ovatio. De geschiedschrijver Livius – die misschien verre familie van de consul was – beweert dat Nero de echte ster van de triomftocht was. Over hem werden door de soldaten ook de meeste schunnige liedjes gezongen, zoals gebruikelijk was bij een triomftocht. Merk op dat dit pas de eerste triomftocht was sinds het begin van de Tweede Punische Oorlog.[7] Eindelijk hadden de Romeinen iets te vieren.
Macedonië
De Romeinen zelf lijken dit jaar niet betrokken te zijn geweest bij belangrijke gevechten in Griekenland, maar hun bondgenoten liepen zware averij op en één ervan werd zelfs geheel uitgeschakeld. Koning Philippos V van Macedonië slaagde er weer in om Thermon te verwoesten, het politieke en religieuze centrum van de Aetolische Bond. Hij had dit eerder gedaan in 218 BCE, en ditmaal verwoestte hij simpelweg de votiefgeschenken die hij bij die eerdere gelegenheid ongemoeid had gelaten. En terwijl neutrale staten zoals Rhodos, Chios en Mytilene op Lesbos nogmaals probeerden in het conflict te bemiddelen, werd bij Mantineia op de Peloponnesos de enige grootschalige veldslag uit de hele Eerste Macedonische Oorlog uitgevochten zonder dat ook maar één enkele Romeinse of Macedonische soldaat eraan deelnam.
De competente strategos Philopoimen voerde op dat moment het bevel over het leger van de Achaeïsche Bond. In slechts acht maanden had hij een voorheen zwak leger omgevormd tot een sterke strijdmacht. In juni van dit jaar kwam het tot een treffen met het Spartaanse leger onder aanvoering van de tiran Machanidas, een Romeinse bondgenoot. Machanidas boekte aanvankelijk enig succes door de linkervleugel van de Achaeërs op de vlucht te jagen. Zijn huurlingen drongen de Achaeïsche huurlingen en de Illyriërs en thorakitai die daarachter stonden helemaal terug naar Mantineia. De tiran besloot daarna echter de vluchtende vijanden te achtervolgen in plaats van het kwetsbare Achaeïsche centrum aan te vallen. Hierdoor kreeg Philopoimen de kans zich te herstellen en de Spartaanse infanterie te verslaan. Toen Machanidas terugkeerde van de achtervolging was het al te laat. De Achaeërs hadden hun leger achter een greppel opgesteld. Toen de tiran met zijn paard over deze greppel probeerde te springen in een poging te ontsnappen, werd hij uit het zadel gestoten en gedood. De Achaeïsche verliezen waren beperkt, die van Sparta ernstig. Rome was weer een bondgenoot kwijt en haar lijstje bondgenoten in Griekenland begon nu wel heel erg kort te worden.
Spanje
In Spanje beheersten de Romeinen nu het grootste gedeelte van de oostkust van het schiereiland, maar de Carthagers waren nog niet verslagen. Er was een nieuwe aanvoerder naar Spanje gestuurd om Hasdrubal te vervangen en deze Hanno was begon met het rekruteren van troepen onder de Keltiberische stammen. Scipio stuurde Marcus Junius Silanus op hem af met een klein leger van 10.000 infanteristen en 500 ruiters. Silanus slaagde er bijna in zijn tegenstander te verrassen. Het daaropvolgende gevecht werd op ruw en oneffen terrein uitgevochten, waardoor de Keltiberiërs niet over konden gaan tot hun favoriete tactiek van concursare (letterlijk “rondrennen”), dat wil zeggen van voortdurend aanvallen en dan weer terugtrekken. Spoedig kregen de Romeinen de overhand en verdreven ze de vijandelijke scutarii. Hanno werd gevangen genomen, maar de andere Carthaagse generaal, Mago Barcas, wist te ontkomen. Hij nam de restanten van zijn leger mee naar Gades in het uiterste zuiden van het schiereiland en voegde zich daar bij Hasdrubal zoon van Gisgo.
Scipio stuurde vervolgens zijn broer Lucius op de rijke stad Orongi in het gebied van de Bastetani af. Lucius Scipio beschikte over slechts 10.000 infanteristen en 1.000 ruiters, dus de stad zal niet erg groot zijn geweest. Orongi was echter wel belangrijk, want de grond was er vruchtbaar en de stad beheerste verschillende zilvermijnen. Nadat hun eerste aanval was afgeslagen verdubbelden de Romeinen hun inspanningen en namen ze de stad alsnog in. Een groep burgers die de stad probeerde te ontvluchten en zich over te geven werd afgeslacht omdat de Romeinen een valstrik vermoedden. Als we af mogen gaan op het verslag van Livius verloren de Romeinen slechts 90 manschappen tijdens de hele operatie. Ze waren nu weer een stap dichter bij een totale overwinning in Spanje. Voordat hij zich terugtrok naar zijn winterkamp stuurde Scipio Lucius terug naar Rome met Hanno en de andere hooggeplaatste krijgsgevangenen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, War against Hannibal, paragraph 52;
- Livius, Ab urbe condita, Book 27.34-27.50 en 28.1-28.4;
- Polybius, The Histories, Book 11.1-11.18.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 238-243;
- Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 305.
Noten
[1] Voor het jaar 204 BCE wordt weer melding gemaakt van 214.000 burgers. Voor dat jaar wordt in Livius 29.37 expliciet opgemerkt dat de censors mannen op pad hadden gestuurd om het aantal burgers in ieder veldleger te tellen.
[2] Dit waren Alsium, Anxur, Minturnae, Sinuessa en Sena Gallica. Zie Livius 27.38.
[3] Polybius noemt wel 10 olifanten in het Carthaagse leger (Polybius 11.1).
[4] Er is wel sprake van Afrikaanse krijgsgevangenen ná de veldslag (Livius 27.51).
[5] Livius beweert dat het Hasdrubal zelf was die de methode had bedacht om ze te doden met een hamer en beitel, maar waarschijnlijk is dit slechts een populair verhaal zonder historische basis (Livius 27.49).
[6] Wat niet onmogelijk is als de consul met alleen zijn ruiterij reisde.
[7] Marcellus had in 211 BCE slechts een ovatio gehouden naar aanleiding van de inname van Syracuse.
Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 200 BCE – – Corvinus –
Pingback:Cato in Spanje: Het Jaar 195 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 191 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 206 BCE – – Corvinus –