De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 208 BCE

Scipio Africanus.

Samenvatting

  • Gaius Valerius Flaccus wordt tegen zijn zin tot flamen Dialis gewijd en claimt met succes een zetel in de Senaat;
  • Onrust in Etrurië;
  • De consuls Marcus Claudius Marcellus en Titus Quinctius Crispinus lopen tijdens een roekeloze verkenningsmissie in een hinderlaag van de Numidische ruiterij van Hannibal; Marcellus sneuvelt, Crispinus sterft later aan zijn verwondingen;
  • Hannibal gebruikt de zegelring van Marcellus om nepbrieven te sturen naar steden die in handen van de Romeinen zijn. Zijn poging Salapia te heroveren mislukt omdat de Romeinen waren gewaarschuwd voor de truc;
  • De Romeinen slagen er niet in Locri in Bruttium in te nemen;
  • Publius Cornelius Scipio verslaat Hasdrubal Barcas in de Slag bij Baecula, maar laatstgenoemde slaagt er niettemin in uit Spanje weg te komen;
  • Scipio wordt door de Spaanse bondgenoten van de Romeinen als ‘koning’ aangesproken;
  • De Romeinen bundelen met Koning Attalos van Pergamum hun krachten tegen de Macedoniërs;
  • De Spartaanse tiran Machanidas valt Elis binnen.

Hoewel de Slag bij Canusium van het vorige jaar onbeslist was geëindigd, zagen sommige Romeinen de uitkomst van het gevecht als een nederlaag. Een van hen was de volkstribuun Gaius Publicius Bulbus. Bulbus deed er werkelijk alles aan om de reputatie van de proconsul Marcellus te besmeuren en sleepte hem ook voor de volksvergadering om hem zijn commando te laten ontnemen. Een van zijn voornaamste klachten was dat Marcellus zijn manschappen in comfortabele huizen in Venusia had ondergebracht terwijl Hannibal heel Zuid-Italië afschuimde. De vergadering van het concilium plebis werd gehouden in het Circus Flaminius. Helaas voor Bulbus hield de proconsul zo’n formidabel betoog dat het voorstel om hem uit zijn functie te zetten verworpen werd. Een dag later werd Marcellus ook nog eens door de comitia centuriata gekozen als een van de nieuwe consuls. Zijn collega werd Titus Quinctius Crispinus.

Binnenlandse problemen

Romeinse priesters op een reliëf van het Ara Pacis in Rome. De priesters in het midden dragen de apex, een muts met een gepunt stuk hout.

De pontifex maximus Publius Licinius Crassus vormde dit jaar het middelpunt van een nieuw constitutioneel conflict. Hij had namelijk een roekeloze en spilzieke jongeman genaamd Gaius Valerius Flaccus tegen diens zin tot flamen Dialis – priester van Jupiter – gewijd. Dit priesterambt was oeroud en bijzonder prestigieus, maar er hoorden ook diverse bijzondere verboden bij. De flamen Dialis mocht bijvoorbeeld Rome niet verlaten, hetgeen een carrière in het leger onmogelijk maakte. Tegenover deze verboden stonden echter ook privileges: de priester van Jupiter had van oudsher niet alleen recht op een toga praetexta en een curulische zetel, maar ook op een plek in de Senaat. Flaccus besloot nu zijn Senaatszetel te claimen. De stadspraetor Publius Licinius Varus meende echter dat Flaccus zich op uitgewerkte precedenten beriep: meer dan twee generaties lang had geen enkele flamen zich op dit recht beroepen. Varus liet de priester dan ook uit de Curia verwijderen. Flaccus deed daarop een beroep op de volkstribunen, die zijn klacht gegrond verklaarden en hem terug begeleidden naar het Senaatgebouw. De senatoren meenden dat in dit geval juist gehandeld was. De praetor besloot daarop niet te interveniëren en de flamen nam de zetel in die hem op grond van het staatsrecht toekwam.[1]

Een ernstigere kwestie was de onrust die dit jaar in Etrurië was ontstaan, en dan vooral in Arretium. De precieze aard van de problemen wordt in onze bronnen niet besproken. Hannibal had in 217 BCE Etrurië geplunderd, maar hij was maar kort in de streek gebleven en was er nooit naar teruggekeerd. Etrurië was het kerngebied van de Etrusken, een volk dat in voorgaande eeuwen de belangrijkste leermeester van de Romeinen was geweest. Rome en de verschillende Etruskische stadstaten hadden tegen elkaar gevochten en waren elkaars bondgenoten geweest, maar uiteindelijk had Rome heel Etrurië onderworpen. De laatste serieuze opstanden waren alweer decennia geleden neergeslagen. Rome had bijvoorbeeld in 264 BCE een revolte in Volsinii onderdrukt en in 241 BCE in slechts enkele dagen een opstand in Falerii vermorzeld. Deze laatste opstand was veroorzaakt door zware belastingen die tijdens de Eerste Punische Oorlog waren opgelegd. Ook bij de onrust in Etrurië van dit jaar kan heel goed hebben meegespeeld dat de oorlog een zware wissel trok op de streek. Net als bij de steden in Latium en de Latijnse kolonies het geval was, was nog geen enkele Etruskische stad naar Hannibal overgelopen. Dat wilden de Romeinen graag zo houden. Ze stuurden daarom een propraetor en de voormalige consul Gaius Terentius Varro naar Etrurië om de orde te herstellen. Deze mannen lijken zich prima van hun taak te hebben gekweten. Ze namen verschillende gijzelaars, legerden een garnizoen in Arretium en patrouilleerden in de streek met hun legioenen.

Resten van het Romeinse amfitheater van Arretium.

De Senaat slaagde er niet in tot een beslissing te komen over het lot van de Tarentijnen. Veel senatoren wilden dat zij dezelfde behandeling zouden krijgen als eerder de inwoners van Capua. Fabius Maximus pleitte er echter voor om genade te tonen. Fabius was degene geweest die Tarentum heroverd had én hij was de princeps senatus. Zijn opvatting had daardoor groot gewicht. Uiteindelijk werd het nemen van een besluit uitgesteld. Tevens was er een fel debat over de handelwijze van Gaius (of Marcus) Livius, de commandant van het Romeinse garnizoen van Tarentum. Door zijn nalatigheid was Tarentum in handen van de vijand gevallen, maar na die gebeurtenis had hij jarenlang met succes de citadel verdedigd en daarmee een sleutelrol gespeeld bij de herovering van de stad. Een cynische Fabius gaf aan het eens te zijn met de vrienden van Livius dat Tarentum door diens toedoen heroverd was: “De stad had immers nooit heroverd moeten worden als ze niet eerst verloren was gegaan…”[2] De zaak werd uiteindelijk naar de censors verwezen, maar deze lijken Livius geen straf te hebben opgelegd.

Italië

Dit jaar voerden de Romeinen oorlog met 21 legioenen. De consul Crispinus rukte op naar Locri in Bruttium, een van de laatste belangrijke steden in het zuiden van Italië die nog steeds in Carthaagse handen waren. Crispinus besloot zijn aanval op de stad af te breken en zich terug te trekken toen hem werd gemeld dat Hannibal in aantocht was met een ontzettingsleger. De beide consuls schreven nu aan de propraetor Lucius Cincius Alimentus dat deze vanaf Sicilië naar Locri moest varen en de stad moest belegeren. Tegelijkertijd gaven ze een deel van het garnizoen van Tarentum het bevel naar het zuiden te trekken en te helpen met het beleg. Deze troepen verzuimden hun route goed te verkennen en liepen in een hinderlaag van Hannibal waarin de meeste van hen werden gedood of gevangen genomen. Het verwaarlozen van de verkenningstaak was tijdens de hele Tweede Punische Oorlog een ernstig probleem voor de Romeinen. Dit jaar zou het hun het leven van twee consuls kosten.

Numidische ruiter (bron: Europa Barbarorum).

Veles (bron: Europa Barbarorum).

Marcellus en Crispinus sloegen in de buurt van Venusia dicht bij elkaar hun legerkamp op. Het kamp van Hannibal lag niet ver bij hen vandaan. Tussen de kampen lag een dichtbeboste heuvel die door geen van beide partijen was bezet. De consuls besloten de heuvel te verkennen en namen slechts een klein escorte met zich mee. Niet meer dan 220 ruiters – 40 manschappen uit Fregellae en 180 Etrusken – en 30 velites vergezelden de twee hoogste magistraten van de Romeinse Republiek. Helaas voor hen waren de snelle Numidische ruiters van Hannibal ook op de heuvel aanwezig. Deze omsingelden de Romeinse verkenners en vielen ze van alle kanten aan. De Etrusken gingen er al snel vandoor, maar de consuls en de mannen uit Fregellae vochten dapper door. Ze waren echter kansloos. Een Numidiër doorboorde Marcellus met zijn speer (lancea) en de consul viel dodelijk getroffen van zijn paard. Crispinus werd door twee werpspiesen getroffen en ook de zoon van Marcellus, die als krijgstribuun in het leger diende, raakte gewond. Beiden wisten te ontkomen, maar Marcellus was dood. Rome was haar zwaard kwijt.

Polybius was van mening dat de consul een flater had geslagen door zelf te gaan verkennen. “Men mag, zoals het spreekwoord zegt, wel een Kariër op het spel zetten, maar niet een generaal”, zo schreef hij[3] – waarbij met een Kariër kennelijk een persoon is bedoeld wiens leven weinig waard is. Het moet gezegd worden dat Hannibal zijn gesneuvelde tegenstander met respect behandelde. Hij liet het lichaam van Marcellus cremeren en liet de asurn bij diens zoon bezorgen.[4] Maar Hannibal nam ook de consul zijn zegelring af en probeerde die te gebruiken voor het ondertekenen van nepbrieven die hij zelf geschreven had. Gelukkig voor de Romeinen had de consul Crispinus, ook al was hij ernstig gewond, de steden in de omgeving nog kunnen waarschuwen dat Marcellus gesneuveld was en dat de vijand zijn zegelring zou kunnen gebruiken. Ze moesten daarom geen enkele brief vertrouwen die zogenaamd door de consul was ondertekend. De stad Salapia ontving zo’n brief, waarin de burgers werd opgedragen hun poorten te openen voor “Marcellus”. De Salapiërs besloten de Carthagers een koekje van eigen deeg te geven. Ze lieten Hannibals voorhoede, bestaande uit Romeinse overlopers, in de stad toe en lieten toen het valhek van de poort neer. De overlopers zaten daardoor als ratten in de val en werden door de Salapiërs afgemaakt.

Stater uit Locri (bron: Classical Numismatic Group, Inc.; CC BY-SA 3.0 license)

Hannibal realiseerde zich dat zijn poging om Salapia met behulp van een list in te nemen was mislukt. Hij trok daarop weer naar het zuiden om het beleg van Locri te doorbreken. De Romeinen hadden daar niet veel voortgang geboekt. Louter het verschijnen van de Numidische cavalerie veroorzaakte al paniek in het Romeinse kamp, wat Alimentus ertoe bracht zijn troepen snel in te schepen en weg te varen. Ondertussen ging het steeds slechter met de zwaargewonde Crispinus. De consul leed helse pijnen terwijl hij in een draagstoel werd vervoerd. Hij slaagde er nog wel in een brief aan de Senaat te schrijven met de boodschap dat zijn collega dood was en dat hij zelf vanwege zijn verwondingen niet in staat was om naar Rome terug te keren voor de verkiezingen. Net voordat hij zijn laatste adem uitblies, benoemde hij nog een dictator om de verkiezingen te leiden, te weten Titus Manlius Torquatus. Rome had in één gevecht twee consuls verloren. En ook al had ze nu al veel meer dan 100.000 dode soldaten te betreuren, het verlies van deze ervaren legeraanvoerders kwam misschien wel net zo hard aan.

Spanje – de Slag bij Baecula

De Romeinen mochten zich gelukkig prijzen dat ze altijd nog Publius Cornelius Scipio hadden. Zijn grootmoedige behandeling van de in Carthago Nova vastgehouden gijzelaars had hem veel nieuwe bondgenoten onder de Spaanse gemeenschappen opgeleverd. Zelfs het stamhoofd Indibilis en diens broer Mandonius liepen nu van de Carthagers naar de Romeinen over. Het vorige jaar had Scipio de dochters van de eerstgenoemde en de vrouw van de laatstgenoemde vrijgelaten. Indibilis, een leider van de Ilergetes, had tot dan toe steeds vol overtuiging de Carthaagse zaak gesteund. Hij was na de Carthaagse nederlaag bij Cissa in 218 BCE gevangen genomen, maar later weer vrijgelaten. In 211 BCE had hij een strijdmacht van Suessetani aangevoerd tegen Scipio’s vader, die daarbij het leven had gelaten. Het lijkt er niet op dat Scipio enige wrok koesterde jegens Indibilis voor diens rol bij de dood van zijn vader. De Romeinse generaal was allang blij dat zo’n machtige krijgsheer nu aan zijn kant stond. Hierbij kan worden opgemerkt dat dit verbond hoofdzakelijk stoelde op goede persoonlijke verhoudingen en het charisma van Scipio. De meeste Spaanse stammen waren nog steeds afkerig van de Romeinse aanwezigheid op het schiereiland, zeker als dat een permanente aanwezigheid zou worden. Door de hardvochtige en arrogante behandeling die ze van de Carthagers kregen, gaven ze echter de voorkeur aan een bondgenootschap met de Romeinen, althans voorlopig.

Kaart van Spanje (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Scipio gebruikte het grootste gedeelte van de winter voor diplomatieke activiteiten. Vervolgens stuurde hij zijn leger weer het veld in en zocht de confrontatie met de Carthagers op. De Romeinse generaal had besloten zijn vloot te ontbinden, in de veronderstelling dat de schepen niet langer nodig waren om Spanje tegen Punische oorlogsbodems te beschermen. Een groot aantal deksoldaten werd in de legioenen opgenomen en uitgerust met de wapens en pantsers die in Carthago Nova waren gemaakt. Scipio rukte daarna weer op naar het zuiden en stuitte bij de plaats Baecula op het Carthaagse leger dat door Hasdrubal Barcas werd geleid. Baecula lag iets ten noorden van de stad Castulo (in de buurt van het tegenwoordige Linares) in het gebied van de Oretani. Deze streek was belangrijk vanwege de zilvermijnen die zich daar bevonden. Het lijkt erop dat Hasdrubal het gevecht liever wilde ontwijken. Hij had zijn kamp aangelegd op gunstig, want hooggelegen terrein, en na afloop van de veldslag trok hij met het restant van zijn leger noordwaarts langs de Tagus en over de Pyreneeën om zich bij zijn broer Hannibal in Italië te voegen. Waarschijnlijk was hij al maanden bezig deze militaire operatie voor te bereiden en werd hij nu plotseling gestoord doordat Scipio en zijn leger op het toneel verschenen.

Iberische krijger (foto: Luis García (Zaqarbal)).

Hasdrubals positie op het hooggelegen terrein was uitstekend, maar Scipio besloot toch een aanval te wagen. Hij stuurde de velites en enkele elitesoldaten van de infanterie[5] de heuvel op. Deze raakten al spoedig slaags met de buitenposten van Hasdrubal. De Romeinen probeerden zo snel mogelijk het lijf-aan-lijfgevecht aan te gaan en daar hadden de Carthagers niet op gerekend. Livius beweert dat zelfs de trosknechten (calones) zich in de strijd mengden. Hasdrubal besloot uiteindelijk zijn hoofdmacht het legerkamp uit te sturen en begon met het opstellen van zijn troepen. Het was echter al te laat. Scipio had Laelius het commando gegeven over de Romeinse linkervleugel en zichzelf aan het hoofd gesteld van de rechtervleugel. Vervolgens gaf hij het bevel voor een reeks aanvallen over de flanken. De Romeinen beklommen de steile helling en vielen de Carthagers aan terwijl die nog bezig waren met hun opstelling. De Slag bij Baecula leidde tot een duidelijke Romeinse overwinning. Livius beweert dat de Carthagers 8.000 manschappen verloren en zowel Livius als Polybius stellen dat 10.000 infanteristen en 2.000 ruiters gevangen werden genomen. Deze aantallen lijken echter veel te hoog te zijn. Vermoedelijk wist Hasdrubal zich al vroeg in de slag uit de voeten te maken met zijn oorlogskas en olifanten. Hij lijkt er tevens in geslaagd te zijn het grootste gedeelte van zijn strijdmacht mee te nemen.

In 215 BCE waren zijn vader en oom erin geslaagd Hasdrubal tegen te houden toen die een uitbraak uit Spanje poogde te forceren. Dat succes wist Scipio niet te herhalen. Hasdrubal was hem ontglipt en de Carthager was nu op weg naar Italië. Scipio moet zich echter gerealiseerd hebben dat de Romeinen meer dan genoeg legioenen in het veld hadden om hem af te stoppen voordat hij zijn leger kon samenvoegen met dat van zijn broer. De Romeinen stelden zich daarom tevreden met de inname en plundering van het vijandelijke kamp. De Spaanse krijgsgevangenen werden zonder betaling van losgeld vrijgelaten en de Noord-Afrikanen werden door de quaestor als slaaf verkocht. Scipio werd ondertussen steeds populairder bij de Spaanse gemeenschappen. Veel Spanjaarden dromden rondom hem samen en spraken hem aan als ‘koning’. Dit was al eerder gebeurd, en bij die eerdere gelegenheden had Scipio er weinig aandacht aan besteed. Nu voelde hij zich echter nogal ongemakkelijk, want de titel ‘koning’ lag extreem gevoelig in de Romeinse Republiek. Scipio vroeg daarom om stilte en deelde mede dat men hem als imperator – zegevierende generaal – mocht aanspreken, want dat woord gebruikten zijn eigen soldaten ook.[6] Aangezien het oorlogsseizoen nu bijna voorbij was, besloot Scipio zich terug te trekken naar zijn winterkamp bij Tarraco.

Macedonië

Griekenland, Macedonië en Epirus (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Op Aigina had Publius Sulpicius Galba zijn strijdmacht verenigd met die van Koning Attalos van Pergamum. Samen voerden ze het bevel over een vloot van zo’n zestig schepen. Galba en de koning vielen eerst het eiland Lemnos aan. Ze plunderden er het platteland, maar lijken er niet in geslaagd te zijn de belangrijkste stad in te nemen. De Romeinen veroverden daarna de stad Oreos op Euboea nadat deze aan hen was verraden door de Macedonische gouverneur. Een aanval op Chalkis, eveneens op Euboea, mislukte echter omdat de stad te goed verdedigd werd. Galba en Attalos namen daarna de stad Opous in Locris in, waar de troepen van de koning naar hartenlust mochten plunderen. Attalos verspilde veel kostbare tijd in Opous en werd daar nog bijna verrast toen Koning Philippos V van Macedonië er plotseling met zijn leger verscheen. Attalos moest de stad halsoverkop verlaten en terug naar zijn schepen vluchten. Spoedig moest hij zich sowieso uit de oorlog terugtrekken omdat zijn aartsvijand Koning Prusias I van Bithynië zijn koninkrijk was binnengevallen.

De energieke Koning Philippos moest wederom overal tegelijkertijd zijn dit jaar. Hij trok heel Griekenland door in een poging zijn bondgenoten te helpen en zijn vijanden te bevechten waar hij maar kon. Philippos bedacht zelfs een systeem van vuurbakens waarmee vanuit plaatsen die bedreigd werden alarmsignalen konden worden gestuurd. Afgezanten uit Egypte en Rhodos deden een nieuwe poging de koning te overreden om deel te nemen aan vredesonderhandelingen, maar net op dat moment viel de Spartaanse tiran Machanidas Elis binnen. Zowel de Spartanen als de Eliërs waren Romeinse bondgenoten, dus dit kwam de Romeinen zeer slecht uit. Wat het allemaal nog erger maakte, was het feit dat de tiran de Eliërs had aangevallen terwijl ze voorbereidingen troffen voor de Olympische Spelen van dit jaar.[7] Machanidas brak zijn aanval al snel weer af toen hij hoorde dat Koning Philippos in aantocht was. De koning begon op zijn beurt met de bouw van een nieuwe vloot. Hij wist dat hij de oorlog naar zee moest verplaatsen als hij ooit de Romeinen wilde verslaan. Hierbij kreeg hij enige hulp van een Carthaagse vloot.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, The Fall of Carthage, p. 277-279;
  • Andrew Lintott, The Constitution of the Roman Republic, p. 5-6;
  • Richard Miles, Carthage must be destroyed, p. 301 en p. 304.

Noten

[1] Het incident wordt beschreven in Andrew Lintott, The Constitution of the Roman Republic, p. 5-6. Lintott neemt aan dat de betrokken praetor Lucius Licinius was, de broer van de pontifex maximus, en dat het incident speelde in 209 BCE. In de Latijnse tekst die ik zelf gebruikte, staat echter “P. Licinius”. Publius Licinius Varus was de stadspraetor voor het jaar 208 BCE.

[2] Livius 27.25 (vertaling: Hedwig van Rooijen-Dijkman).

[3] Polybius 10.32 (vertaling: Wolther Kassies).

[4] Plutarchus beweert dat, volgens een overlevering die wordt genoemd bij Cornelius Nepos en Valerius Maximus, twee groepen Numidiërs slaags raakten om de urn. De urn zou daarbij gevallen zijn, waardoor de overblijfselen van Marcellus op de grond terechtkwamen. Hannibal besloot de resten niet meer te verzamelen omdat hij meende dat het kennelijk de wil van de goden was dat Marcellus was gesneuveld en dat hem op deze vreemde manier een behoorlijke begrafenis werd onthouden (Leven van Marcellus 30).

[5] Polybius 10.39 gebruikt de Griekse term epilektoi. Misschien waren deze manschappen de extraordinarii.

[6] Polybius 10.40 gebruikt de Griekse term strategos.

[7] De Romeinen stuurden een zekere Lucius Manlius Acidinus naar Olympia om de spelen als toeschouwer bij te wonen. Het doel van zijn missie was om na te gaan hoe de vlag erbij hing in Griekenland. Aangezien iedere Griekse stadstaat deelnam aan de Olympische Spelen was dit een ideale gelegenheid om informatie te vergaren (Livius 27.35).

5 Comments:

  1. Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 198 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:Gracchus op Sardinië: Het Jaar 177 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:Vrijheid voor de Grieken: Het Jaar 196 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:De Tweede Punische Oorlog: Het Jaar 207 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:Politieman van de Middellandse Zee: De Jaren 166-160 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.