- Koning Philippos V van Macedonië en een anti-Macedonische alliantie onder leiding van Pergamum en Rhodos vechten de Zeeslag bij Chios uit; deze eindigt onbeslist;
- Philippos behaalt een kleine overwinning op de Rhodiërs in de Zeeslag bij Lade;
- Pergamum en Rhodos sturen gezanten naar Rome die om hulp moeten vragen tegen Philippos;
- De Romeinen hervatten hun pogingen om Gallia Cisalpina te veroveren;
- Aan veteranen uit het leger van Scipio Africanus wordt land in Apulië en Samnium toegekend.
Tijdens de hier besproken jaren – 201-188 BCE – raakte de Romeinse Republiek steeds meer betrokken bij Griekse aangelegenheden. De Romeinen versloegen twee koningen die heersten over zogenaamde Diadochenrijken, Hellenistische staten die na de dood van Alexander de Grote (356-323 BCE) waren gegrondvest. Koning Philippos V van Macedonië (zie de afbeelding hierboven) en Koning Antiochos III de Grote, heerser over het Seleucidenrijk (zie de vijfde foto in deze bijdrage), moesten beiden buigen voor de macht van de Romeinse legers. Alvorens in te gaan op de specifieke gebeurtenissen van het jaar 201 BCE lijkt het me nuttig om eerst wat achtergrondinformatie te verschaffen over de betrekkingen tussen de Romeinen en de Grieken tijdens de voorafgaande eeuwen.
Grieks-Romeinse betrekkingen
Contacten tussen de Romeinen en de Griekse wereld waren al eeuwenoud. Vanaf omstreeks 600 BCE hadden de Romeinen betrekkingen aangeknoopt met de Griekse kolonies in Zuid-Italië en zo rond de vroege derde eeuw BCE waren zij de dominante macht in dit deel van het Italiaanse schiereiland – bij hen bekend als Magna Graecia – geworden. De Romeinse aanwezigheid was lang niet altijd welkom. Een conflict met de Griekse kolonie Tarentum, in 706 BCE gesticht door kolonisten uit Sparta, leidde tot een interventie van Koning Pyrrhos van Epirus, een van de grootste generaals uit de Oudheid. Het feit dat de Romeinen tegen hem stand wisten te houden, ook al leden ze afschuwelijke verliezen, verstevigde hun reputatie in de Klassieke Wereld.
Het is duidelijk dat de Romeinen veel van hun Griekse buren leerden. Ze namen het een en ander van hun architectuur en technologie over (vooral militaire technologie op het gebied van scheepsbouw en artillerie), begonnen hun eigen goden gelijk te stellen aan die van de Grieken en hadden veel waardering voor de Griekse culturele prestaties. Toen hij in 282 BCE als gezant naar Tarentum werd gestuurd, was de voormalige consul Lucius Postumius Megellus al in staat de Tarentijnen in het Grieks toe te spreken.[1] De eerste Romeinse geschiedschrijvers – Fabius Pictor en Cincius Alimentus – schreven hun werk in de Griekse taal. De Romeinse dichter Livius Andronicus (ca. 284-205 BCE), die juist in het Latijn schreef, was daarentegen oorspronkelijk een Griek uit Tarentum.
Tijdens de Eerste Punische Oorlog brachten de Romeinen Sicilië onder hun gezag, inclusief de meeste Griekse kolonies op het eiland. Een uitzondering was Syracuse, verreweg de grootste en belangrijkste stad op Sicilië. Syracuse was in 734 BCE gesticht door kolonisten uit Korinthe. In 263 BCE liet Koning Hiero van Syracuse zijn Carthaagse bondgenoten in de steek en sloot een bondgenootschap met de Romeinen dat standhield tot aan zijn dood bijna vijftig jaar later. Hiero stierf tijdens de meest kritieke fase van de Tweede Punische Oorlog en na zijn dood liep de stad al snel over naar Hannibal. De Romeinse generaal Marcus Claudius Marcellus heroverde haar in 212 BCE en toonde vervolgens zijn voorliefde voor Griekse cultuur op geheel eigen wijze: hij nam de meeste kunst in de stad in beslag en stuurde alles naar Rome. In Rome viel echter niet iedereen in katzwijm van de Griekse taal en de verfijnde Griekse cultuur. Conservatieve politici als Marcus Porcius Cato (ca. 234-149 BCE) braken een lans voor de van oudsher geldende Romeinse deugden, waarden en tradities. Het waren dan ook deze politici die de grote generaal Publius Cornelius Scipio, die bekendstond om zijn filhellenisme, van onpatriottisch en on-Romeins gedrag beschuldigden.
Tijdens de Eerste en Tweede Illyrische Oorlog staken de Romeinen de Adriatische Zee over om te vechten tegen de piraten die hun koopvaardijschepen bedreigden. Griekse steden als Apollonia en Epidamnos stelden zich onder Romeinse bescherming en werden daardoor vrienden en bondgenoten van het Romeinse volk. De Romeinen lieten er geen permanente garnizoenen achter, maar ze waren met hun interventie wel een stap dichter bij het Griekse kerngebied gekomen. Toen Koning Philippos V van Macedonië na de Romeinse nederlaag bij Cannae in 216 BCE een bondgenootschap met Hannibal sloot, riposteerden de Romeinen door de koning de oorlog te verklaren. Hoewel ze op dat moment al op vele fronten tegen Hannibal en de Carthagers vochten, deden de Romeinen een beroep op hun onuitputtelijke reserves aan mankracht en brachten soldaten, mariniers en schepen op de been en in de vaart om Macedonië en zijn bondgenoten aan te vallen. Dit conflict kwam bekend te staan als de Eerste Macedonische Oorlog (215-205 BCE).
De vijanden van Macedonië werden al snel de nieuwe bondgenoten van Rome, waardoor de Aetolische Bond, Sparta, Messene, Elis en Koning Attalos I Soter van Pergamum zich in de oorlog stortten aan de kant van Rome. De Romeinse aanvoerders Marcus Valerius Laevinus, Publius Sulpicius Galba en Publius Sempronius Tuditanus voerden het bevel over de Romeinse operaties en deden dat op competente wijze. Ze beschikten echter over te weinig manschappen voor een grootschalige invasie en moesten zich daarom beperken tot raids. In 205 BCE werd de Vrede van Phoinike getekend, waarmee grosso modo de status quo ante bellum werd hersteld.
De Opvolgers
De Eerste Macedonische Oorlog was in een gelijkspel geëindigd en dat was niet hoe de Romeinen hun oorlogen graag zagen eindigen. Het is duidelijk dat, nu er vrede was gesloten met Carthago, veel vooraanstaande politici in Rome erop gebrand waren de oorlog met Koning Philippos te hernieuwen en deze keer een beslissende overwinning in de wacht te slepen. Ze moesten echter ook een andere koning in de gaten houden, Antiochos III van het Seleucidenrijk of ‘Syrië’ zoals het vaak in onze bronnen wordt genoemd. Op dit punt is wederom enige achtergrondinformatie nuttig. Toen Alexander de Grote in 323 BCE in Babylon was gestorven, duurde het niet lang of zijn enorme rijk werd verdeeld onder zijn generaals. Zij werden Diadochoi genoemd, wat Opvolgers betekent. Spoedig begonnen zij onderling te vechten. Een van de machtigste onder de Diadochoi was de eenogige Antigonos I Monophthalmos (382-301 BCE), stichter van de dynastie van de Antigoniden. In 301 BCE werd hij in de Slag bij Ipsos verslagen en gedood door zijn rivalen Lysimachos, Seleukos I Nikator en Kassandros. De vierde diadochos in het verbond tegen Antigonos was niet aanwezig bij Ipsos. Zijn naam was Ptolemaios, de heerser over Egypte.
De Slag bij Ipsos was een keerpunt in de geschiedenis. Na twintig jaar van vrijwel voortdurende oorlogsvoering waren er vier Diadochenrijken ontstaan. Allereerst was er Macedonië, dat onder gezag van Kassandros stond. Deze was berucht omdat hij Alexanders moeder Olympias, zijn Baktrische vrouw Roxane en zijn zoon Alexander IV had laten vermoorden en daarmee de koninklijke dynastie van de Argeaden had beëindigd. Kassandros’ eigen dynastie van de Antipatriden – genoemd naar zijn vader Antipatros – was maar een kort leven beschoren en tegen de tijd dat de Eerste Macedonische Oorlog uitbrak, zaten de Antigoniden alweer decennialang stevig op de Macedonische troon. Philippos V was een achter-achterkleinzoon van Antigonos I Monophthalmos. Lysimachos, die tussen 286 en 281 BCE korte tijd Koning van Macedonië was, heerste over Thracië en een groot deel van Klein-Azië, maar in 281 BCE werd hij door de eerdergenoemde Seleukos op het slagveld verslagen en gedood. Dit was het einde van zijn koninkrijk. Het grootste gedeelte van zijn gebieden viel toe aan de Seleuciden.
Het Seleucidenrijk was het derde en verreweg het grootste van de Diadochenrijken. Op enig moment omvatte het Syrië, delen van Klein-Azië, Mesopotamië, Medië, Perzië en vele gebieden nog verder richting het oosten. Feitelijk was het veel te groot om goed bestuurd te kunnen worden. Al snel maakten de oostelijkste delen zich dan ook los van het moederrijk. In Centraal-Azië ontstond een Grieks-Baktrisch koninkrijk en een tribale leider die de koninklijke naam Arsaces aan zou nemen werd de stichter van het Parthische Rijk. De Seleuciden voerden daarnaast constant oorlog tegen het vierde Diadochenrijk, het Ptolemeïsche Rijk. Het kerngebied van de Ptolemaeën was Egypte, het land dat de eerste Ptolemaios (zie de afbeelding rechts) aanvankelijk als satraap en vervolgens als farao – de traditionele titel van de Egyptische koningen – had bestuurd. De koning en zijn opvolgers heersten echter ook over Cyprus, Cyrenaica, Cilicië and Pamphylië. Op bepaalde momenten in hun geschiedenis hadden ze tevens in naam het gezag over bepaalde eilanden in de Egeïsche Zee en gebieden in Thracië. Een beruchte twistappel tussen de Seleuciden en Ptolemaeën was de streek die bekendstond als Koile-Syrië (ook wel Coele-Syrië). Deze omvatte delen van het huidige Syrië, Libanon en Israël. In de loop der geschiedenis werden maar liefst zes zogenaamde Syrische Oorlogen tussen de twee koninkrijken uitgevochten.
Het expansionistische beleid van Philippos
In 204 of 203 BCE stierf Koning Ptolemaios IV Philopator. De koning was een zwakke heerser en een feestbeest geweest, maar in elk geval had hij één ding goed gedaan: tijdens de Tweede Punische Oorlog, vermoedelijk in 211 BCE, had hij graan naar de Romeinen gestuurd juist op het moment dat zij dit het hardst nodig hadden. Daarmee gaf hij invulling aan de vriendschappelijke betrekkingen die al sinds 273 BCE tussen Rome en het Ptolemeïsche Rijk bestonden. De genereuze geste van de koning verzekerde hem van duurzame Romeinse steun. Zijn zoon en opvolger Ptolemaios V Epiphanes had deze ook hard nodig. Hij was nog maar vijf of zes jaar oud toen hij de troon besteeg en werd volledig overheerst door zijn voogden. Al spoedig was er sprake van grote onrust in het koninkrijk. Arsinoe, de moeder van de jongen, werd vermoord, een van de voogden raakte in conflict met een van de generaals van het leger en de soldaten van de garde sloegen aan het muiten. Dit alles leidde tot veel bloedvergieten, waardoor het Ptolemeïsche Rijk plotseling wankelde.
En dat was precies waar Macedonië en het Seleucidenrijk op hadden gewacht. Philippos V en Antiochos III sloten een bondgenootschap en spraken af een deel van de gebieden van de Ptolemaeën in te pikken. De Macedoniërs, die ernaar streefden om weer een dominante zeemacht te worden in het Egeïsch gebied, zouden het eiland Samos en delen van Klein-Azië aanvallen en annexeren. Op zijn beurt zou Antiochos een nieuwe poging wagen Koile-Syrië te veroveren (een eerdere poging was in 217 BCE mislukt). Philippos besloot zichzelf niet te beperken tot een aanval op Ptolemeïsch gebied. In 203 BCE richtte hij zijn pijlen op Kios aan de Propontis (nu de Zee van Marmara), nam de stad in en droeg haar over aan zijn bondgenoot, Koning Prusias I van Bithynië.[2] Kios was bestormd en geplunderd terwijl gezanten van het eiland Rhodos toekeken. Zij had geprobeerd de koning tot clementie te bewegen, maar Philippos had in plaats daarvan de bevolking van Kios als slaven verkocht. Er bestonden op dat moment al spanningen tussen Rhodos, een handelsgrootmacht in de regio, en Macedonië. De reden was dat de Macedoniërs Kretenzische piraten steunden die voortdurend op Rhodische koopvaardijschepen loerden.[3] Deze spanningen liepen nu gevaarlijk hoog op.
Kios was ook een lid van de Aetolische Bond en tijdens het beleg had een Aetolische generaal in de stad het bevel gevoerd. De Aetoliërs leefden sinds 206 BCE weer in vrede met Macedonië, maar de gebeurtenissen rond Kios gaven hun aanleiding om weer waakzaam te zijn. Philippos slaagde erin de Bond nog eens twee steden afhandig te maken, Chalkedon en Lysimacheia. Chalkedon lag direct tegenover Byzantion en Lysimacheia was een stad in Thracië. De stad was ooit gesticht door Lysimachos (zie hierboven) en had later deel uitgemaakt van het Ptolemeïsche Rijk, maar Egypte lag veel te ver weg om voor effectieve bescherming te kunnen zorgen. Op enig moment had de stad zich bij de Aetolische Bond aangesloten. Het doel van Philippos was duidelijk om de toegang tot de Zwarte Zee in handen te krijgen en dit vormde een ernstige bedreiging voor de commerciële belangen van Rhodos. De koning slaagde er verder in het eiland Thasos, dat voor de Thracische kust ligt, te veroveren. De inwoners van de voornaamste stad op het eiland werden als slaven verkocht.
In 201 BCE zette Philippos zijn expansionistische beleid voort. Eerst maakte hij de Ptolemaeën Samos afhandig en vervolgens viel hij het eiland Chios voor de kust van Klein-Azië aan. Chios lag dicht bij Pergamum, ook van oudsher een vijand van de Macedonische koningen. Pergamum, Rhodos, Byzantion en Kyzikos stuurden schepen om de confrontatie met de vloot van Philippos aan te gaan. In de daaropvolgende Zeeslag bij Chios werd veel bloed vergoten, maar ook al leden de Macedoniërs grotere verliezen, de uitkomst van de strijd was waarschijnlijk een gelijkspel. De Macedonische koning verloor zijn vlaggenschip, een enorm vaartuig dat bekendstond als een ‘tien’ (dekeres). Maar Koning Attalos van Pergamum achtervolgde de vijandelijke schepen te nonchalant en werd gedwongen zijn eigen vlaggenschip aan de grond te laten lopen en te vluchten toen hij door de Macedoniërs in het nauw werd gedreven. De Rhodische admiraal raakte tijdens de strijd dodelijk gewond. Hoewel bronnen als Polybius proberen om de Zeeslag bij Chios voor te stellen als een beslissende overwinning voor de anti-Macedonische alliantie, is het duidelijk dat Philippos nog over meer dan genoeg troepen en schepen beschikte om zijn operaties voort te zetten. De koning landde in de buurt van Pergamum en begon de omgeving te plunderen. De stad zelf was veel te zwaar versterkt, maar Philippos was al berucht omdat hij tempels en heiligdommen nooit ontzag en ook bij zijn plundertocht in het gebied van Attalos moesten die eraan geloven.
Hoewel de exacte volgorde van de gebeurtenissen niet duidelijk is, weten we wel dat er dit jaar nog een andere zeeslag plaatsvond. Ditmaal werd er gestreden bij Lade, waar de Macedonische vloot de Rhodiërs een kleine nederlaag toebracht. Philippos zette daarna zijn veldtocht op het land voort in Karië, vooral in het gedeelte daarvan dat bekendstond als de Peraia, dat van oudsher Rhodisch gebied op het vasteland was.[4] In deze context is het nauwelijks verrassend dat zowel Pergamum als Rhodos gezanten naar Rome stuurden om Romeinse steun tegen de Macedonische koning te verkrijgen. Zelf lijken ze zich zeker niet met al hun krachten tegen Philippos teweer te hebben gesteld en het is bepaald niet onmogelijk dat ze rekenden op een Romeinse interventie. Philippos realiseerde zich dat zo’n interventie een gevaarlijke mogelijkheid was. Ook moest hij rekening houden met mogelijke Aetolische invallen: de Bond was immers woedend over zijn acties bij Kios, Chalkedon en Lysimacheia. Aan het einde van het voor hem succesvol verlopen oorlogsseizoen keerde hij daarom terug naar zijn koninkrijk, waarbij hij handig de patrouilles op zee van de Pergameniërs en Rhodiërs wist te omzeilen.
Italië
De Romeinen stuurden een delegatie naar Koning Ptolemaios V Epiphanes van Egypte om hem te bedanken voor het graan dat zijn vader tijdens de donkerste jaren van de Tweede Punische Oorlog aan hen gestuurd had. Tevens hervatten ze hun militaire operaties in Gallia Cisalpina. De verovering van dit gebied was min of meer een halt toegeroepen door de invasie van Hannibal en door een smadelijke Romeinse nederlaag tegen de Boii in de Slag in het Woud van Litana in 215 BCE. Keltische stammen als deze Boii en de Insubres waren na diverse veldtochten in de jaren 220 BCE verslagen, maar daarmee waren ze nog lang niet onderworpen en ze waren zelfs voordat Hannibal in Gallia Cisalpina verscheen alweer in opstand gekomen.
Een bijkomend probleem voor de Romeinen was dat ze inmiddels twee Latijnse kolonies diep in Keltisch gebied hadden gesticht. Placentia (het huidige Piacenza) en Cremona waren in 218 BCE gesticht aan weerszijden van de rivier de Padus (nu de Po). Beide kolonies lagen meer dan 200 kilometer ten noordwesten van Ariminum, de gebruikelijke verzamelplaats voor Romeinse expedities in Keltisch gebied. Placentia en Cremona waren uiterst kwetsbaar en werden vaak aangevallen. De Romeinen waren echter niet van plan deze kolonies op te geven en de Romeinse consul Publius Aelius Paetus voerde dit jaar operaties tegen de Boii uit. Hij bereikte daarmee niet veel, maar een zekere Gaius Ampius (een praefectus sociorum of prefect van de bondgenoten) werd door de Boii in een hinderlaag gelokt tijdens de graanoogst. Ampius en 7.000 van zijn manschappen sneuvelden. Het volgende jaar zou er nog veel meer gevochten worden.
Een andere belangrijke ontwikkeling dit jaar was het feit dat er land in Apulië en Samnium, dat was geannexeerd tijdens de Tweede Punische Oorlog, aan veteranen uit het leger van Scipio werd toegekend. Vermoedelijk was dit de eerste keer in de Romeinse geschiedenis dat land werd toegewezen aan veteranen uit het leger. Een speciale commissie van tien mannen (decemviri) werd ingesteld om het land te verdelen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, The Second Macedonian War;
- Livius, Ab urbe condita, Book 31.1-31.4;
- Polybius, The Histories, Book 15.20-15.33 en Book 16.1-16.11, 16.14-16.15, 16.21-16.22 en 16.24.
Noten
[1] De Tarentijnen bespotten Postumius echter vanwege zijn accent en een van hen urineerde zelfs over de kleren van de Romeinse gezant heen toen die het theater verliet. Zie Dionysius van Halicarnassus, Boek 19.5.
[2] Prusias was getrouwd met Apama, een halfzuster van Philippos. De zoon van Prusias, eveneens Prusias geheten, was getrouwd met Philippos’ dochter. Ook zij heette Apama.
[3] Dit was onderdeel van de zogenaamde Kretenzische Oorlog.
[4] De term peraia verwijst doorgaans naar de bezittingen op het vasteland van eilandstaten. Veel Griekse eilanden hadden een peraia.
Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 200 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Tweede Macedonische Oorlog: Het Jaar 198 BCE – – Corvinus –