Voorspel van de Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 193 BCE

(foto: Uploadalt/British Museum).

Samenvatting

  • Woekerrente wordt aan banden gelegd door een Lex Sempronia;
  • Veel Romeinen proberen vrijstelling van militaire dienst te krijgen, maar de Senaat weigert dispensatie te verlenen;
  • Een groot leger van Liguriërs omsingelt Pisa, maar trekt zich terug zodra de consul Quintus Minucius Thermus met zijn leger op het toneel verschijnt;
  • De consul Lucius Cornelius Merula behaalt een bloederige, maar beslissende overwinning op de Boii in de Slag bij Mutina; vanwege zijn tactische fouten wordt de consul een triomftocht onthouden;
  • Romeinse successen in de Spaanse provincies;
  • Een commissie van drie mannen onder leiding van Scipio Africanus wordt naar Afrika gestuurd om een geschil te onderzoeken tussen de Carthagers en de Numidiërs;
  • Er dreigt oorlog tussen Rome en het Seleucidenrijk.

Lucius Cornelius Merula en Quintus Minucius Thermus waren de nieuwe consuls. Lucius, de broer van Scipio Africanus, diende als praetor en werd naar Sicilië gestuurd. De censors sloten dit jaar de census af en Gaius Cornelius Cethegus leidde de lustrumviering, de rituele reinigingsceremonie aan het einde van de census. Er waren 243.704 Romeinse burgers geteld. Verder waren er dit jaar enorme problemen met woekeraars in Rome. Woekerpratijken waren al aan banden gelegd door de Wetten van de Twaalf Tafelen (ca. 450 BCE) en later door wetgeving uit de vierde eeuw BCE, maar deze regels konden gemakkelijk omzeild worden door gebruik te maken van niet-Romeinen als tussenpersonen. Italianen zonder Romeins burgerrecht konden iedere rente vragen die ze maar wilden. Deze praktijken werden nu beteugeld door een Lex Sempronia die het concilium plebis dit jaar aannam. Schulden aan Latijnen en Italiaanse bondgenoten vielen nu onder dezelfde regels.

Ligurië

De Senaat ging ervan uit dat de meeste dreigingen dit jaar uit het noorden zouden komen. Lucius Cornelius Merula kreeg daarom Gallia Cisalpina als zijn provincie terwijl Ligurië werd toegewezen aan de andere consul, Quintus Minucius Thermus. De vele Ligurische stammen vochten vaak onderling, maar het lijkt erop dat ze er nu in geslaagd waren hun krachten te verenigen, wat wellicht het gevolg was van Romeinse expansie in de regio. Zo’n 20.000 Liguriërs verwoestten het gebied van Luna, een belangrijke havenstad in de streek en het verzamelpunt voor Cato’s Spaanse expeditie van twee jaar eerder. Vervolgens bedreigden ze Pisa. Marcus Cincius, die het bevel voerde in de stad, schreef een bericht aan de Senaat om hulp te sturen. Een ander Ligurisch leger zou al de muren van de Latijnse kolonie Placentia hebben bereikt. De Romeinen moesten dus in actie komen, en wel snel.

Landbouwgrond in Toscane.

De consul Minucius gaf de twee stadslegioenen die het vorige jaar als reservetroepen waren gemobiliseerd het bevel binnen tien dagen te verzamelen bij Arretium in Etrurië. Minucius wilde deze troepen gebruiken voor zijn eigen militaire operaties, maar veel van de manschappen waren niet bereid te dienen. Een groot aantal van hen deed een beroep op de volkstribunen en probeerde vrijstelling van militaire dienst te krijgen. Ze beweerden dat ze reeds het vereiste aantal jaren hadden gediend of dat ze problemen met hun gezondheid hadden. Rome had tijdens de oorlogen met Carthago en Macedonië grote offers van haar burgers gevraagd, dus het is begrijpelijk dat veel mannen nu probeerden te voorkomen dat ze weer dienst moesten doen in de legioenen. Maar omdat de situatie ernstig was, besloot de Senaat dat er geen dispensatie verleend zou worden. Ook de Latijnen en de bondgenoten die in de legers van het vorige jaar hadden dienstgedaan en naar huis waren gestuurd werden teruggeroepen.

In de tussentijd was Pisa omsingeld door een leger van misschien wel 40.000 Liguriërs. De consul Minucius rukte vanaf Arretium op naar de kust, maar hij durfde nog niet de confrontatie met de vijand aan te gaan. Veel van zijn soldaten hadden immers weinig trek gehad in het vervullen van hun dienstplicht, dus de consul vertrouwde ze niet volledig. De komst van Minucius redde Pisa van de ondergang. Het beleg – dat toch al niet al te strak lijkt te zijn geweest – verwaterde al snel. De Liguriërs hadden niet veel ervaring met belegeringen. Ze beperkten zich tot het verzamelen van grote hoeveelheden buit en trokken zich al spoedig terug richting hun thuisland. Minucius zette zijn operaties in het gebied voort, maar hij wist geen geregelde veldslag uit te vechten. Wel vielen de Liguriërs zijn kamp aan toen hij hun gebied was binnengevallen, en deze aanval kon alleen met grote moeite worden afgeslagen. De situatie werd nog ernstiger toen het de Liguriërs lukte het leger van de consul vast te pinnen in een nauwe bergpas. Gelukkig voor Minucius beschikte hij over 800 Numidische eliteruiters, die vrijwillig aanboden door de vijandelijke blokkade heen te breken. Livius beschrijft deze ruiters als volgt:

“De paarden en mannen waren klein en tenger, de ruiters zonder gordel of wapens op de werpspiesen na die ze bij zich hadden, de paarden zonder teugels, hun draf alleen al onelegant, met stijve nek en vooruitgestoken hoofd. Deze verachtelijke indruk versterkten ze opzettelijk. Ze lieten zich van hun paard vallen en zorgden voor een komische vertoning.”[1]

Numidische ruiter (bron: Europa Barbarorum).

Natuurlijk was deze hele vertoning onderdeel van een list. Plotseling stormden de Numidiërs door de Ligurische voorposten heen en galoppeerden ze naar de dichtstbijzijnde vijandelijke dorpen toe om die in brand te steken. De Liguriërs die de pas blokkeerden, gaven nu snel hun blokkade op om te proberen hun gezinnen en bezittingen te beschermen. Het leger van de consul was gered.

Gallia Cisalpina

Terwijl zijn collega zich nog in de buurt van Pisa bevond, trok de andere consul, Lucius Cornelius Merula, het gebied van de Boii binnen met zijn leger. De Boii boden geen verzet en lieten de Romeinen hun land plunderen. Vervolgens rukte de Romeinse colonne op naar Mutina, maar de consul nam geen voorzorgsmaatregelen om haar tegen aanvallen te beschermen. De Boii zochten naar een goede plek voor een hinderlaag en bezetten een pas waar de Romeinen doorheen zouden moeten trekken. Gelukkig voor Merula werd de hinderlaag op tijd ontdekt. De Romeinen slaagden erin zich in slagorde op te stellen, waarbij de triarii werden achtergelaten om de bagage te bewaken.

Romeinse triarius (bron: Europa Barbarorum).

De Slag bij Mutina was buitengewoon bloederig. De linker ala van de Romeinen kwam onder zware druk te staan van de aanstormende Kelten. Dit gedeelte van het Romeinse leger werd aangevoerd door twee ervaren legaten, Marcus Claudius Marcellus en Tiberius Sempronius Longus, allebei ex-consul. De extraordinarii van de bondgenoten vochten dapper, maar de druk van de Boii was te groot en vele manschappen sneuvelden. Dit is een goed voorbeeld van hoe de bondgenoten van Rome tijdens de gevechten vaak de zwaarste klappen kregen en disproportionele verliezen leden. De consul gaf een van de legioenen het bevel de linker ala te hulp te schieten en er werd nog urenlang gevochten onder de brandende zon. De strijd werd beslist toen de consul de cavalerie van de bondgenoten inzette. Deze ruiters braken door de vijandelijke linies heen en joegen de Boii op de vlucht. Daarna werd nog de Romeinse ruiterij ingezet om de vluchtende Kelten neer te maaien.

Volgens Livius hadden de Romeinen 5.000 slachtoffers te betreuren en het is aannemelijk dat dit in meerderheid Latijnen en Italiaanse bondgenoten waren. Bij de Boii sneuvelden er 14.000 man. Merula meende dat hij een grote overwinning had geboekt, maar zijn legaat Marcellus was een andere mening toegedaan. Marcellus schreef een groot aantal senatoren aan en klaagde dat de consul grove tactische fouten had gemaakt die veel soldaten het leven hadden gekost. Toen Merula naar Rome terugkeerde en bij de Senaat op een triomftocht aandrong, verwees Quintus Caecilius Metellus – de consul van 206 BCE – naar de klachten van Marcellus. De consul reageerde verontwaardigd en herhaalde zijn verzoek om een triomftocht. Twee volkstribunen verklaarden echter dat ze hun vetorecht zouden gebruiken als de Senaat een triomftocht zou toekennen. Merula bleef met lege handen achter.

Spanje

Gaius Flaminius, de zoon van de consul die in 217 BCE bij het Trasimeense Meer was gesneuveld, was een van de zes praetors dit jaar. Hij diende in het Nabije Spanje. Zijn collega Marcus Fulvius Nobilior werd de gouverneur van het Verre Spanje. De reis naar de Spaanse provincies was lang, en terwijl hij wachtte op zijn opvolger behaalde de zittende praetor van het Verre Spanje, Publius Cornelius Scipio Nasica, nog een schitterende overwinning. Dit keer waren de Lusitani zijn slachtoffers. De Lusitani hadden Romeins gebied in het Verre Spanje geplunderd en waren op weg terug naar huis, zwaar beladen met buit. In de buurt van Ilipa[2] viel Scipio Nasica de vijandelijke colonne aan en na vijf uur van zware gevechten weden de Lusitani op de vlucht gejaagd. De praetor heroverde het grootste gedeelte van de buit.

Kaart van Spanje (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0)

Ook de nieuwe praetors kweten zich vrij goed van hun taak. Gaius Flaminius versloeg de Oretani, maar hij moest het tevens opnemen tegen struikrovers en de Romeinse verliezen waren aanzienlijk. Marcus Fulvius versloeg een coalitie van Vaccaei, Vettones en Keltiberiërs in de buurt van een plaats genaamd Toletum. Hoogstwaarschijnlijk is dit het tegenwoordige Toledo in Centraal-Spanje. De vijandelijke strijdmacht werd op de vlucht gejaagd en een stamhoofd genaamd Hilernus werd gevangen genomen.

Hannibal

In de tussentijd was Hannibal aan het Seleucidische hof een van de belangrijkste adviseurs van de koning geworden. Antiochos was aan het nadenken over een inval in Griekenland, en zowel Livius als Appianus beweren dat Hannibal er bij de koning op aandrong de oorlog ook naar Italië te verplaatsen. De Carthaagse generaal zou om een vloot, 10.000 infanteristen en 1.000 ruiters hebben gevraagd. Het plan was dat hij naar het Italiaanse schiereiland zou varen en daar een oorlog zou ontketenen terwijl de koning met zijn invasie van Griekenland begon. Ook probeerde Hannibal het volk van Carthago op te hitsen tegen de heersende oligarchie. Hij meende dat het te riskant was om brieven te sturen, want die zouden onderschept kunnen worden. Hij had dus een alternatief nodig. In Ephesos had hij een man genaamd Aristo leren kennen, die volgens Appianus een koopman uit Tyrus was. Aristo kreeg mondelinge instructies mee en voer naar Carthago toe, waar hij een ontmoeting had met bepaalde politici die de familie Barcas welgezind waren. Helaas werd Aristo al snel ontmaskerd door de tegenstanders van de Barciden. Hij slaagde erin te ontsnappen, maar zijn missie was mislukt.

Scipio Africanus (Capitolijnse Musea, Rome).

Het optreden van Aristo had tot enige onrust in Carthago geleid en Koning Masinissa van Numidië maakte hier misbruik van door de vruchtbare streek Emporia aan de Kleine Syrtis binnen te vallen. Beide partijen meenden dat Emporia van hen was en zowel de Carthagers als de Numidiërs stuurden daarom gezanten naar Rome. De Senaat kon niet tot een oordeel komen en besloot om een commissie van drie mannen onder leiding van Scipio Africanus naar Afrika te sturen om de zaak te onderzoeken. Scipio had het conflict met gemak kunnen beslechten door zijn immense gezag in de regio in te zetten, maar op dit moment leek het de Romeinen beter om Carthago en Masinissa nog wat langer ruzie te laten maken. Dit was allemaal onderdeel van hun strategie van divide et impera.

Antiochos de Grote

Antiochos had een diplomatieke missie naar Rome gestuurd die onder leiding stond van Lysias, Hegesianax en Menippos. De gezanten kwamen in de vroege lente in de stad aan. Ze beweerden dat ze gekomen waren om een vriendschapsverdrag te sluiten tussen de Romeinse Republiek en het Seleucidenrijk, maar hun ware bedoeling lijkt te zijn geweest om de stemming binnen de Senaat te peilen. Hadden de Romeinen nog trek in een oorlog tegen Antiochos? De eveneens aanwezig Titus Quinctius Flamininus maakte duidelijk dat Rome haar Griekse bondgenoten zou verdedigen. De discussie leidde uiteindelijk nergens toe. De gezanten van de Seleuciden bleven herhalen dat de koning volledig in zijn recht stond toen hij de gebieden in Klein-Azië en Thracië bezette die ooit hadden behoord tot het rijk van zijn over-overgrootvader. De Senaat besloot dan maar weer een eigen delegatie naar het hof van Antiochos te sturen. Tot de gezanten behoorden twee voormalige consuls, Publius Sulpicius Galba en Publius Villius Tappulus.

In de tussentijd hadden de verbitterde Aetoliërs in Naupaktos een vergadering van hun Bond gehouden. Zij vonden dat ze na de Tweede Macedonische Oorlog uiterst onrechtvaardig behandeld waren door de Romeinen, temeer daar ze meenden dat zij die oorlog gewonnen hadden. Na uren van geklaag werd besloten de heersers van Sparta, Macedonië en het Seleucidenrijk tegen de Romeinen op te hitsen. Erg veel succes had deze poging niet. Alleen Nabis van Sparta kwam meteen in actie en probeerde Gytheion te heroveren, de belangrijke havenstad die hem in 195 BCE was ontnomen. De Achaeërs vroegen de Romeinen daarop om hulp. Koning Philippos van Macedonië en Koning Antiochos van het Seleucidenrijk deden voorlopig echter niets.

Kaart van Griekenland (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0).

Sterker nog, Antiochos was op dat moment niet eens in de buurt van Griekenland. De vorige winter was hij in Raphia in Gaza geweest om het huwelijk van zijn dochter Cleopatra met Koning Ptolemaios V van Egypte bij te wonen. Nu was hij op veldtocht tegen de Pisidiërs die in de buurt van Side woonden. De Romeinse delegatie onder leiding van Galba en Tappulus had eerst een gesprek met Koning Eumenes van Pergamum. De Pergameniërs waren buren van de Seleuciden en tussen de twee bestond een bittere rivaliteit. Eumenes was voorstander van een oorlog tegen Antiochos. Volgens Appianus had de koning van de Seleuciden geprobeerd een van zijn dochters met Eumenes te laten trouwen, maar deze had het voorstel van de hand gewezen.[3] Publius Sulpicius Galba werd door ziekte getroffen en besloot in Pergamum te blijven; Villius Tappulus reisde door naar Ephesos voor een gesprek met Hannibal.

Hannibal Barcas

Volgens een met zekerheid verzonnen verhaal zou ook Scipio Africanus deel hebben uitgemaakt van de Romeinse delegatie en met zijn oude vijand een gesprek hebben gevoerd over het veldheerschap. Toen Scipio Hannibal vroeg wie hij als de grootste generaal ooit beschouwde, zou die geantwoord hebben dat hij Alexander de Grote op de eerste plaats zette, Pyrrhos van Epirus op de tweede en zichzelf op de derde. Toen Scipio vervolgens vroeg waar Hannibal zichzelf zou hebben gezet als hij ook Scipio verslagen zou hebben, antwoordde Hannibal dat hij in dat geval zichzelf nog vóór Alexander zou hebben geplaatst. Scipio was zeer in zijn nopjes met dit antwoord, maar helaas heeft dit gesprek in het gymnasium van Ephesos nooit plaatsgevonden. Er is geen enkel bewijs dat Scipio lid was van de delegatie; rond deze tijd was hij waarschijnlijk in Afrika als lid van de commissie van drie die hierboven al aan de orde kwam.

Villius Tappulus reisde verder naar het oosten en had uiteindelijk een ontmoeting met de koning in Apameia. De onderhandelingen leverden niets op. Ze werden ook al snel afgebroken toen de koning het vreselijke nieuws te horen kreeg dat zijn zoon en opvolger, eveneens Antiochos geheten, was gestorven. Het hof rouwde en de Romeinen keerden terug naar Ephesos. Later dit jaar werd een nieuwe bijeenkomst gehouden in Ephesos, maar ook daar werd niets bereikt. Toen alle delegaties weer vertrokken waren, raadpleegde Antiochos zijn krijgsraad. Na enige discussie werd een besluit genomen: er zou oorlog gevoerd worden.

Bronnen

Primaire bronnen

Noten

[1] Livius 35.11 (vertaling: Hedwig van Rooijen-Dijkman).

[2] De plek waar Scipio Africanus in 206 BCE een grote overwinning op de Carthagers had behaald.

[3] De naam van het meisje wordt niet genoemd door Appianus. Men vindt het verhaal over het voorgestelde huwelijk tevens in een speech van Eumenes in Livius 37.53.

5 Comments:

  1. Pingback:De Dood van Scipio en Hannibal: Het Jaar 183 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:De Griekse Tragedie: Het Jaar 182 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 192 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:Tiberius Gracchus: Het Jaar 133 BCE – – Corvinus –

  5. Pingback:De Numantijnse Oorlog: De Jaren 138-136 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.