- De Romeinen verklaren Koning Antiochos III van het Seleucidenrijk tot staatsvijand;
- Meer Romeinse successen in de Spaanse provincies;
- De proconsul Quintus Minucius Thermus verslaat de Liguriërs in een veldslag in de buurt van Pisa;
- De consuls Lucius Quinctius en Gnaeus Domitius Ahenobarbus verwoesten de gebieden van de Boii, van wie er velen overlopen naar de Romeinen;
- De praetor Aulus Atilius Serranus krijgt het bevel over de vloot en de opdracht om naar Gytheion te varen, de havenstad van Sparta;
- Romeinse gezanten, onder wie Titus Quinctius Flamininus, reizen door Griekenland om te voorkomen dat iemand overloopt naar Koning Antiochos;
- De Aetolische Bond besluit de koning van de Seleuciden uit te nodigen om ‘Griekenland te bevrijden’;
- Koning Antiochos landt met een klein leger in Thessalië; de koning heeft grote moeite om de Grieken ervan te overtuigen dat ze zich bij zijn anti-Romeinse coalitie moeten aansluiten;
- De praetor Marcus Baebius Tamphilus steekt met zijn leger de Adriatische Zee over en landt bij Apollonia;
- Bij Delion worden 500 Romeinse soldaten die op weg waren naar Chalkis gedood of gevangen genomen;
- Antiochos neemt Chalkis in.
Livius beweert dat de Romeinen dit jaar de koning van de Seleuciden tot staatsvijand of hostis verklaarden. Voorlopig waren hun voorbereidingen op de komende oorlog – bekend als de Romeins-Syrische Oorlog – echter alleen nog maar mentaal. Ze zouden wachten op de terugkeer van hun gezanten uit het Seleucidenrijk en op de eerste klap van de koning. De Romeinen zorgden er echter wel voor dat ze gereed waren om die klap te beantwoorden.
De consulsverkiezingen van dit jaar eindigden in een smadelijke nederlaag voor Scipio Africanus. Scipio had zich zelf niet kandidaat gesteld – hij was pas twee jaar geleden al consul geweest -, maar hij steunde wel zijn neef als kandidaat voor de patriciërs en zijn beste vriend als kandidaat voor de plebejers. Noch Publius Cornelius Scipio Nasica, noch Gaius Laelius werden echter verkozen. Nasica werd verslagen door Lucius Quinctius, de broer van de grote Titus Flamininus, en Laelius verloor van Gnaeus Domitius Ahenobarbus, een voormalige praetor en een beetje een buitenstaander. Scipio was nog altijd de princeps senatus, maar hij was niet in staat om beslissende invloed uit te oefenen op het resultaat van de verkiezingen.
De nieuwe wet over woekerrentes – de Lex Sempronia van het vorige jaar – werd dit jaar strikt gehandhaafd. De curulische aedielen legden aan diverse overtreders boetes op en het geld werd gebruikt om een gouden quadriga – een strijdwagen met vier paarden – op de Capitolijn te plaatsen en de tempel van Jupiter te versieren met twaalf gouden schilden. Helaas was er ook een grote brand op het Forum Boarium, de veemarkt van Rome bij de Tiber. Vele winkels gingen in vlammen op.
Italië
Beide consuls kregen Italië als hun provincie, maar een van hen kreeg van de Senaat de opdracht om klaar te staan om zijn troepen naar het buitenland mee te nemen als dat nodig zou zijn. Die taak viel aan Ahenobarbus toe. Het imperium van de praetors Gaius Flaminius en Marcus Fulvius Nobilior in Spanje werd verlengd en beide mannen zetten hun succesvolle operaties tegen de verschillende stammen op het schiereiland voort. Ook het commando van de consul Quintus Minucius Thermus werd verlengd zodat hij zijn veldtocht tegen de Liguriërs voort kon zetten.
De militaire operaties die dit jaar in Italië werden uitgevoerd kunnen heel kort worden samengevat. De proconsul Minucius slaagde er eindelijk in de Liguriërs tot een geregelde veldslag in de buurt van Pisa te dwingen. Minucius versloeg hun leger, doodde 9.000 vijandelijke soldaten en nam hun kamp in. Vervolgens viel hij Ligurië binnen en plunderde het gebied grondig. Veel van de buit die de stammen hadden meegenomen uit Etrurië werd heroverd. Beide consuls leidden veldtochten tegen de Boii, waarbij op grote schaal verwoestingen werden aangericht. Livius beweert dat veel edellieden van de Boii en leden van wat hij hun “Senaat” noemt naar de Romeinen overliepen. Zij volgden daarmee het voorbeeld van een aantal Keltische ruiters en hun aanvoerders.
De nieuwgekozen praetor Aulus Atilius Serranus kreeg het bevel over de vloot en de opdracht om naar Griekenland te varen. Hij moest het opnemen tegen de Spartaanse tiran Nabis, die het leven van de Achaeïsche bondgenoten van de Romeinen zuur maakte. Een tweede praetor, Marcus Baebius Tamphilus, werd naar Bruttium gestuurd, mogelijk om toezicht te houden op de stichting van de kolonie Vibo Valentia aldaar. Later werd hij naar Tarentum en Brundisium gestuurd en kreeg hij het bevel om indien nodig de Adriatische Zee over te steken met zijn leger. Aan het einde van het jaar voer Baebius naar Apollonia toe, mogelijk in november. Invloedrijke Romeinen met goede kennis van Griekenland en lokale connecties werden naar de regio gestuurd om te voorkomen dat ook maar iemand van de Griekse bondgenoten van de Romeinen zou overlopen naar Antiochos. Tot deze Romeinen behoorde Publius Villius Tappulus, de consul van 199 BCE die korte tijd het bevel had gevoerd tijdens de Tweede Macedonische Oorlog en die al jarenlang actief was als diplomaat. Belangrijker nog was de aanwezigheid van Titus Quinctius Flamininus, de overwinnaar van Cynoscephalae en een nationale held in grote delen van Griekenland. Rome stond op scherp voor een confrontatie met de Seleuciden, maar was nog niet volledig in oorlogsmodus.
Griekenland
In Griekenland leverden de strijdkrachten van de Achaeïsche Bond, geleid door Philopoimen, gevechten met die van de Spartaanse tiran Nabis, die het voorgaande jaar was opgehitst door de Aetoliërs. Nabis wist een Achaeïsche vloot te verslaan en heroverde de stad Gytheion (de oude haven van Sparta), maar Philopoimen bracht hem op het land diverse nederlagen toe. De tiran werd teruggedreven naar Sparta en opgesloten in zijn eigen stad. Vervolgens richtte de Achaeïsche strategos grote verwoestingen aan in de Spartaanse gebieden in Laconië.
In de tussentijd bezochten de Romeinse gezanten verschillende steden en volkeren. Ze reisden naar Athene, naar Chalkis op Euboea, naar Thessalië en naar Demetrias in Magnesië. De Magnesiërs waren verdeeld: sommigen waren nog trouw aan de Romeinen, anderen stonden klaar om Antiochos en de Aetoliërs te verwelkomen. Flamininus, de man die de Magnesiërs hun vrijheid had gegeven en ervoor had gezorgd dat er geen garnizoen werd gelegerd in Demetrias, was woedend over deze houding. Hij haalde fel uit naar de ondankbare Magnesiërs, met als gevolg dat een van de belangrijkste anti-Macedonische politici de vergadering verliet en naar de Aetoliërs vluchtte.
Ongeveer tegelijkertijd vierden de Aetoliërs de Panaitolike, een religieus festival dat in de lente werd gehouden. Tevens hielden ze de halfjaarlijkse vergadering van hun Bond. Daar bleek dat er grote steun was voor het voorstel om Antiochos te vragen naar Griekenland te komen. Flamininus haastte zich naar de vergadering toe om de Aetoliërs te waarschuwen dat een oorlog grote gevolgen voor hen zou hebben. De Aetoliërs weigerden echter te luisteren. Terwijl de Romeinen nog aanwezig waren, namen ze het besluit om Antiochos uit te nodigen om Griekenland te bevrijden. Dit was een enorme klap in het gezicht van de Romeinen; zij beweerden immers zelf de bevrijders van Griekenland te zijn.
Terwijl een terneergeslagen Flamininus terugkeerde naar Korinthe, besloten de Aetoliërs dat er geen tijd te verliezen was. Ze meenden dat ze er goed aan deden meteen in actie te komen en niet te wachten op de komst van Koning Antiochos met zijn leger. Hun plan was gewaagd, want ze wilden Demetrias, Chalkis en Sparta bezetten. Demetrias werd ook daadwerkelijk snel ingenomen. De anti-Romeinse magnetarchon die naar Aetolië was gevlucht werd opnieuw aangesteld en vele pro-Romeinse politici werden vermoord. In Sparta ging alles echter een beetje anders. Nabis had er bij de Aetoliërs al langere tijd op aangedrongen om hem versterkingen te sturen. De Aetoliërs deden nu net alsof ze aan dat verzoek tegemoet kwamen en stuurden een zekere Alexamenos met een kleine strijdmacht naar Sparta toe. Alexamenos wist het vertrouwen van de tiran te winnen, maar vermoordde hem later tijdens een legeroefening buiten de stad. Nabis was nauwelijks geliefd geweest bij de Spartanen en deze zouden vermoedelijk een Aetolische overheersing wel geaccepteerd hebben, ware het niet dat de manschappen van Alexamenos zich schandelijk misdroegen: de ‘bevrijders’ van Sparta begonnen de ‘bevrijde’ stad leeg te roven. Daarop sloegen de Spartanen snel de handen ineen en stortten zich op de Aetoliërs, van wie de meesten gedood werden.
Philopoimen maakte vervolgens snel gebruik van de situatie door het nagenoeg weerloze Sparta te dwingen zich bij de Achaeïsche Bond aan te sluiten. De Achaeërs wilden al jarenlang af van hun oude vijand Nabis en nu hadden hun rivalen de Aetoliërs dat mooi voor hen gedaan. Ongeveer tegelijkertijd bereikte de praetor Atilius Gytheion met zijn vloot. De Romeinen waren er weinig gelukkig mee dat Sparta zich bij de Achaeïsche Bond had aangesloten. Dit paste niet in hun strategie van divide et impera. Ze wilden echter niet het risico lopen dat ze in conflict raakten met hun sterkste en belangrijkste Griekse bondgenoten. Daarom werd besloten dat de Achaeërs de beroemdste stad van de hele Peloponnesos mochten houden.
De Aetoliërs probeerden ook Chalkis in te nemen. Dit was een belangrijke stad – een van de “ketenen van Griekenland” – omdat ze de Euripos beheerste, het smalle stuk water tussen Boeotië en Euboea. Op dat moment was een pro-Romeinse partij aan de macht in Chalkis. Toen deze hoorde van het Aetolische offensief, riep ze snel versterkingen op uit andere steden op Euboea. De Chalkidiërs staken vervolgens met hun eigen troepen de brug over de Euripos over en sloegen hun kamp op bij Salganeus, een stad in Boeotië aan de andere kant van het water. De Aetolische aanvoerder Thoas probeerde hen ervan te overtuigen dat de Aetoliërs waren gekomen om de inwoners van Chalkis te bevrijden, maar die waren niet onder de indruk van zijn poging en vertelden hem dat hij dood kon vallen. Thoas wilde niet de confrontatie aangaan met een goed voorbereide vijand en besloot zich daarom terug te trekken. Zijn offensief had zowel Flamininus als Koning Eumenes van Pergamum naar Euboea getrokken. Eumenes besloot zo’n 500 man versterkingen in of nabij Chalkis te legeren.
De invasie van Antiochos
Antiochos was er nog steeds niet in geslaagd om Smyrna en Lampsakos in te nemen, steden in Klein-Azië die zich tegen hem bleven verzetten. Toen hij echter hoorde dat Demetrias in Aetolische handen was gevallen, was de koning bijzonder opgetogen en besloot hij de uitnodiging te accepteren om de Grieken vrijheid te brengen. De koning scheepte zijn troepen in, voer naar Griekenland en landde in oktober van dit jaar bij Pteleon in Thessalië.[1] De Aetoliërs reageerden uitgelaten en nodigden Antiochos uit om naar de herfstvergadering van hun Bond te komen, die dit jaar in Lamia in het nabijgelegen Malis werd gehouden. Ze moeten enorm teleurgesteld zijn geweest toen ze de omvang van het leger van de koning zagen. Thoas (zie hierboven) had lopen opscheppen dat Antiochos aan het hoofd stond van immense aantallen infanteristen en ruiters en ook hordes Indische olifanten met zich mee zou brengen. De werkelijkheid was anders: de koning was de Egeïsche Zee overgestoken met slechts 10.000 infanteristen, 500 ruiters en 6 olifanten. Zelfs het leger van de Aetolische Bond was groter dan deze strijdmacht. Als de koning met dit nietige legertje Griekenland wilde bevrijden, dan had hij bondgenoten nodig, veel bondgenoten, en snel ook.
Antiochos beloofde de Aetoliërs dat hij snel meer troepen zou laten overkomen. Sommige Aetoliërs wilden dat de koning zou bemiddelen in het conflict met Rome. Misschien zou een oorlog dan nog voorkomen kunnen worden. De meerderheid wilde echter dat de koning zo snel mogelijk een offensief zou starten. De Bond besloot daarop om Antiochos tot zijn nieuwe opperbevelhebber te benoemen. In deze nieuwe hoedanigheid koos de koning ervoor om eerst naar Chalkis op te rukken. Zijn missie mislukte echter net zo jammerlijk als die van Thoas eerder dit jaar, want de inwoners van Chalkis geloofden niets van zijn verhaaltje over vrijheid voor Griekenland. Vervolgens probeerde Antiochos de harten te winnen van de Achaeïsche Bond, de Boeotiërs en Koning Amynandros van de Athamanen. De koning wist dat de Achaeërs niet zijn kant zouden kiezen, maar misschien kon hij ze ertoe brengen neutraal te blijven in het conflict. De Achaeërs bleken echter onvoorwaardelijk trouw te zijn aan de Romeinen. Ook Flamininus was aanwezig bij de Bondsvergadering in Aigion en hij dreef de spot met de omvang van het leger van de koning. Uiteindelijk verklaarden de Achaeërs dat de vrienden en vijanden van Rome ook hun vrienden en vijanden waren. Koning Antiochos kon naar de hel lopen.
In Boeotië was beslist sprake van felle anti-Romeinse sentimenten, maar tegelijkertijd hadden de Boeotiërs grote twijfels over aansluiting bij de alliantie van Koning Antiochos en de Aetoliërs. De streek verkeerde al decennialang in een sociaal-economische recessie en de inwoners zaten daarom helemaal niet te wachten op een nieuwe oorlog in deze ooit welvarende regio. Koning Amynandros van de Athamanen had de Romeinen gesteund tijdens de Tweede Macedonische Oorlog, maar nu sloot hij zich aan bij de anti-Romeinse coalitie van Antiochos. Hierbij moet wel worden aangetekend dat de koning een nulliteit was. Zijn leger was piepklein en zijn vrouw Apame was de dochter van een krankzinnige die geloofde dat hij afstamde van Alexander de Grote. Op grond daarvan meende Apames broer Philippos dat hij recht had op de troon van Macedonië. Niemand nam deze claim serieus, maar Antiochos en de Aetoliërs besloten deze Philippos te gebruiken om Amynandros aan hun kant te krijgen. Daar slaagden ze ook in, maar de Athamanen waren niet de belangrijke bondgenoten waarop Antiochos en zijn Aetolische vrienden zaten te wachten.
Misschien zou de stemming in Griekenland omslaan als de koning een militaire zege behaalde. In november of december deed Antiochos een tweede poging om Chalkis in te nemen. Hij stuurde zijn generaal Menippos met een kleine strijdmacht vooruit. Hetzelfde deed hij met zijn admiraal Polyxenidas (een Rhodische balling) en de vloot. De koning kwam daar zelf achteraan met de rest van het leger en een aantal Aetoliërs. Er waren ook 500 Romeinse soldaten op weg naar Chalkis. Zij waren door Flamininus gestuurd en behoorden wellicht tot het leger van Baebius of de vloot van Atilius (zie hierboven). De Romeinen kwamen niet op tijd bij de stad aan. Menippos had zijn kamp al opgeslagen bij Salganeus en blokkeerde daardoor de brug over de Euripos. De Romeinse colonne marcheerde daarom naar Delion, van waaruit ze naar Euboea wilden overvaren. Delion had een beroemd heiligdom van Apollo en de Romeinen waanden zich veilig op deze heilige grond. Menippos zag echter een kans op een gemakkelijke overwinning. Hij viel de verspreide soldaten onverwachts aan, doodde velen van hen en nam zo’n 50 man gevangen.
De Seleuciden hadden de eerste klap uitgedeeld. Ze namen nu snel Chalkis in, dat haar poorten voor de koning opende. De troepen die Koning Eumenes van Pergamum en de Achaeïsche Bond hadden gestuurd gaven zich over. Antiochos had alle reden om blij te zijn. De belangrijkste stad op Euboea was nu in zijn handen.
Bronnen
Primaire bronnen
- Appianus, The Syrian Wars;
- Livius, Ab urbe condita, Book 35.10 en Book 35.15-35.51.
Noot
[1] In Achaea Phthiotis om precies te zijn.
Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 190 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Vrede van Apameia: Het Jaar 188 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Romeins-Syrische Oorlog: Het Jaar 191 BCE – – Corvinus –
Pingback:Cato de Censor: Het Jaar 184 BCE – – Corvinus –