- Tiberius Sempronius Gracchus en Lucius Postumius Albinus houden triomftochten voor hun overwinningen in Spanje;
- Opstandige Ilienses op Sardinië verenigen hun krachten met een groep Balari;
- De consul Aulus Manlius Vulso begint een veldtocht tegen de Histri; na zijn kamp te hebben verloren tijdens een verrassingsaanval, slaat de consul terug en verslaat de vijand; niettemin wordt de consul bekritiseerd omdat hij zijn provincie heeft verlaten;
- De Romeinen erkennen Perseus als nieuwe Koning van Macedonië;
- De Rhodiërs vervoeren de bruid van Perseus van Syrië naar Macedonië; de Romeinen zijn daar boos over.
De censors Marcus Aemilius Lepidus en Marcus Fulvius Nobilior rondden dit jaar de census af. Ze hadden 258.294 Romeinse burgers geteld. Tiberius Sempronius Gracchus en Lucius Postumius Albinus hielden triomftochten vanwege hun overwinningen in Spanje het voorgaande jaar. De twee mannen hadden maar liefst 60.000 pond zilver mee terug naar Rome genomen. Voordat hij Spanje verliet, had Gracchus nog de stad Gracchurris gesticht, tegenwoordig Alfaro in La Rioja. Anders dan bij Italica, gesticht in 206 BCE, ging het hier waarschijnlijk niet om een stad die was bedoeld voor Romeinse en Italiaanse kolonisten, maar voor kolonisten geselecteerd uit de inheemse stammen in de streek. De nieuwe consuls waren Marcus Junius Brutus en Aulus Manlius Vulso. Eerstgenoemde kreeg Ligurië als zijn provincie, laatstgenoemde werd naar Gallia Cisalpina gestuurd. Hij zou later het bevel op zich nemen in een oorlog tegen de Histri waar mogelijk geen enkele aanleiding voor was.
Op Sardinië waren er dit jaar ernstige problemen. Opstandige Ilienses hadden een bondgenootschap gesloten met een groep Balari of Baleari, een volk van de Balearen ten westen van Sardinië dat zich bij de Ilienses had gevoegd. Gezamenlijk teisterden de Ilienses en de Balari de Romeinse provincie. Ze brandden de akkers op het eiland plat en bedreigden de steden. De praetor die op Sardinië het bevel voerde, Titus Aebutius, stond machteloos, want veel van zijn soldaten waren uitgeschakeld door de pest die nog steeds woedde in dit gedeelte van de Romeinse wereld. Aebutius en de Sardijnen die nog trouw waren aan de Romeinen besloten gezanten naar Rome te sturen. Het volgende jaar moest een consul de oorlog gaan leiden.
De oorlog tegen de Histri
We weten niet wat precies de casus belli voor de Romeinse oorlog tegen de Histri was (het begin van Boek 41 van Livius ontbreekt). Het is mogelijk – en zelfs erg waarschijnlijk – dat de Histri weer de nieuwe Latijnse kolonie Aquileia bedreigden, die drie jaar eerder was gesticht. Aan de andere kant kunnen de Romeinen ook heel goed naar een smoes hebben gezocht om een nieuwe oorlog te beginnen en meer gebied te annexeren. In 183 BCE had de consul Marcus Claudius Marcellus al Histrië willen binnenvallen, maar hij was toen tegengehouden door de Senaat. Aulus Manlius Vulso besloot echter niet eens de Senaat te raadplegen. Hij wilde de vijand compleet verrassen, in de hoop dat de Histri niet voorbereid zouden zijn op zijn offensief. De consul verliet Aquileia en trok met zijn leger op naar het Meer van Timavus (ergens in de buurt van de huidige Timavo-rivier in de regio Friuli-Venezia Giulia). Daar sloeg hij zijn kamp op, dicht bij de zee. De duumvir navalis Gaius Furius, die was verkozen om op zee te patrouilleren en Illyrische piraten op te sporen, ondersteunde de operatie met tien schepen op de Adriatische Zee.
Het lijkt erop dat de Romeinen tamelijk overmoedig waren. Van het legerkamp hadden ze een soort marktplaats gemaakt. De Histri hadden hen scherp in de gaten gehouden en ze wachtten op het juiste moment om toe te slaan. In de dichte ochtendmist deden ze een aanval op de Romeinse voorposten en veroorzaakten daarbij grote verwarring. De Romeinen – het ging om rauwe rekruten uit Placentia en nog eens twee manipels – geloofden dat ze werden aangevallen door een enorme strijdmacht en raakten in paniek. De voorposten vluchtten terug naar het kamp, waar ze nog meer verwarring veroorzaakten. Soldaten gooiden hun wapens op de grond en renden naar de zee om een plekje aan boord van de schepen van Gaius Furius te bemachtigen.[1] De consul probeerde de manschappen nog tot staan te brengen, maar uiteindelijk moest ook hij vluchten. Slechts een handjevol Romeinen onder leiding van een krijgstribuun bleef achter om de veldheerstent (het praetorium) te verdedigen, maar na een fel gevecht werden zij neergemaaid.
Gelukkig voor de Romeinen begonnen de Histri nu hun overwinning te vieren met het consumeren van grote hoeveelheden wijn en eten die ze in het kamp hadden aangetroffen. Vulso realiseerde zich dat hij slechts lichte verliezen had geleden en dat het nog altijd mogelijk was om het tij te keren. Hij stuurde de schepen weg en slaagde erin de orde te herstellen en het leger te hergroeperen. Het enige probleem was dat veel manschappen zonder hun wapens en pantsers waren gevlucht. Feitelijk voerde de consul nu een grotendeels ongewapende meute aan. Toen keerde echter het derde legioen terug van een bevoorradingsmissie en meldde zich ook een troep Keltische hulptroepen bij de consul. Die probeerde nu zijn kamp te heroveren. Livius beweert dat een standaarddrager zijn standaard over de omwalling heen gooide, een effectieve manier om de soldaten te laten aanvallen. Binnen een mum van tijd was het kamp weer in Romeinse handen, mede omdat een groot aantal Histri stomdronken lag te slapen. Slechts enkelen, onder wie hun leider, wisten te ontsnappen.
De Romeinen waren erin geslaagd een smadelijke nederlaag om te buigen tot een verpletterende overwinning. Het werd echter geen geval van “eind goed, al goed”. In Rome dacht men al dat de consul en zijn leger vernietigd waren, want dit gerucht was verspreid door twee mannen die tot een bevoorradingskonvooi behoorden en die het Romeinse kamp in vijandelijke handen hadden gezien. Later bleek er niets van het gerucht te kloppen, maar de consul Vulso werd niettemin hevig bekritiseerd omdat hij zijn provincie Gallia Cisalpina zonder toestemming van de Senaat of het Romeinse volk had verlaten. Deze kritiek is een tamelijk overtuigende reden om aan te nemen dat de casus belli van de consul maar zwak was. Twee volkstribunen stelden voor om hem zijn commando te ontnemen en hem direct naar Rome terug te roepen om zich te verantwoorden. Dit voorstel werd door een collega-volkstribuun met een veto getroffen, maar de reputatie van Vulso had een flinke deuk opgelopen.
De Griekse wereld
Dit jaar erkenden de Romeinen Perseus als de nieuwe Koning van Macedonië, maar hun relatie met hem was allesbehalve warm. Perseus zelf trouwde met Laodike, de dochter van Koning Seleukos IV Philopator. Uiteraard zaten er strategische bedoelingen achter het huwelijk. Macedonië en het Seleucidenrijk waren in het verleden bondgenoten geweest en met zijn huwelijk beoogde Perseus de banden met de Seleuciden aan te halen en zijn positie tegenover de Romeinen te versterken. Er was echter wel een probleem: hoe moest hij zijn bruid naar de Macedonische hoofdstad Pella krijgen? Het Verdrag van Apameia (zie 188 BCE) verbod Seleucidische schepen om westwaarts naar Macedonië te varen. Daarom boden de Rhodiërs hulp aan. Ze stuurden verschillende schepen naar Syrië om Laodike in grootse stijl naar Macedonië te vervoeren. Misschien hadden ze dat beter niet kunnen doen. De Romeinen vonden dit optreden maar verdacht en interpreteerden het als hulp aan een potentiële vijand.
De Romeinen sloegen – tamelijk kinderachtig – terug door een klacht van een groep Lyciërs gegrond te verklaren. Lycië was een streek in Klein-Azië die direct tegenover het eiland Rhodos lag. Op basis van het genoemde Verdrag van Apameia beweerden de Rhodiërs dat het gebied hun toebehoorde. De Lyciërs stuurden een delegatie naar de Senaat, en tijdens een vergadering die waarschijnlijk in september van dit jaar werd gehouden beschuldigden ze hun buren van hardvochtig optreden. De Senaat besloot het verdrag anders te interpreteren en oordeelde dat de Rhodiërs het bij het verkeerde einde hadden: Lycië was hun helemaal niet toegewezen, de Lyciërs waren slechts als vrienden en bondgenoten van de Rhodiërs aangemerkt. Het kan bijna niet anders of deze beslissing werd ingegeven door frustratie over de Rhodische hulp aan Perseus. Er werd een Romeinse delegatie naar Rhodos gestuurd om de beslissing van de Senaat mede te delen aan de politieke leiders op het eiland. Die zouden not amused zijn.
Bronnen
Primaire bronnen
- Livius, Ab urbe condita, Book 41.1-41.8;
- Livius, Periochae of Book 41;
- Polybius, The Histories, Book 25.4.
Noot
[1] Livius 41.2 beweert dat de manschappen allemaal “naar de zee!” (ad mare) schreeuwden. Misschien is dit een literaire verwijzing naar het “Thalatta! Thalatta!” van Xenophon, al waren de Grieken in het verhaal van Xenophon juist dolblij om de zee te zien.
Pingback:De Dood van Flamininus: Het Jaar 174 BCE – – Corvinus –
Pingback:De Spolia Opima: De Jaren 224-221 BCE – – Corvinus –
Pingback:Gracchus op Sardinië: Het Jaar 177 BCE – – Corvinus –
Pingback:Aquileia: Overblijfselen van een Romeinse stad – – Corvinus –
Pingback:Trieste: sporen uit de Oudheid – – Corvinus –