Wie de Galleria Borghese wil bezoeken, moet in elk geval twee zaken weten. In de eerste plaats is het riskant om zonder reservering langs te komen. Strikt genomen is het niet verplicht om van tevoren te boeken, maar het gaat hier om een populair museum en de kans is daarom vrij groot dat er geen kaartjes meer zijn als u zich zonder reservering bij het loket meldt. Als u reserveert, krijgt u een tijdslot van twee uur toegewezen. Kom vooral op tijd om uw kaartjes af te halen, anders zijn ze misschien al verkocht aan iemand anders. Als u vooruitbetaald hebt en te laat arriveert, wordt u niet meer binnengelaten en kunt u naar uw geld fluiten.
Het tweede wat u moet weten, is dat de Galleria Borghese verreweg het merkwaardigste beleid in heel Italië heeft ten aanzien van het maken van foto’s. De Galleria is een museum van de staat. In 2009, toen ik de Galleria voor het eerst bezocht, was het nog verboden om binnen te fotograferen. Op basis van recente wetgeving zou nu echter in alle staatsmusea fotograferen toegestaan moeten zijn, zij het dat flitsen doorgaans verboden is. Maar als u met Google zoekt op de woorden “photography allowed Galleria Borghese”, dan vindt u beschrijvingen van recente gevallen waarbij bezoekers toch werd gevraagd hun camera’s en mobiele telefoons af te geven voordat ze het museum binnen konden gaan. Bordjes in het museum geven inderdaad aan dat zulke attributen moeten worden afgegeven, net als jassen en tassen. Toen ik echter bij het loket voor de kaartjes vroeg of fotograferen was toegestaan, kreeg ik te horen dat dat het geval was zolang ik geen flits gebruikte. Ik probeerde vervolgens mijn jas af te geven bij de garderobe, maar daar werd mij verteld dat ik die bij me moest houden. Misschien is de garderobe gewoon te klein en wellicht is fotograferen alleen verboden als er een tentoonstelling loopt met voorwerpen die zijn geleend van buitenlandse musea. In elk geval kreeg ik alle ruimte om zoveel plaatjes te schieten als ik wilde. Deze bijdrage is dan ook ruimschoots voorzien van beeldmateriaal.
Scipione Borghese
De Galleria Borghese is gehuisvest in een palazzo dat aan de oostelijke rand van de Villa Borghese staat. De Villa Borghese was destijds het landgoed van de familie Borghese; nu is het een enorm openbaar park met een oppervlakte van zo’n zes vierkante kilometer. Het palazzo werd aan het begin van de zeventiende eeuw gebouwd. Drijvende kracht achter de bouw was kardinaal Scipione Borghese (1577-1633), een man die overigens oorspronkelijk Scipione Caffarelli heette. Zijn moeder was Ortensia Borghese, een jongere zuster van Camillo Borghese (1550-1621), die in 1605 verkozen zou worden tot Paus Paulus V. Ten tijde van de verkiezing van zijn oom was Scipione 27 jaar oud en oom Camillo benoemde hem vrijwel meteen tot kardinaal. De positie van kardinaal-neef – cardinale nipote in het Italiaans – was destijds een officieel ambt, dat de jonge Scipione veel macht en invloed verschafte. Ter ere van zijn oom nam hij de naam Scipione Borghese aan.
Als kardinaal speelde Scipione Borghese een belangrijke rol bij het restaureren van kerken. Hij liet bijvoorbeeld de kerk van San Crisogono in Trastevere renoveren en was tevens verantwoordelijk voor het voltooien van een verbouwing van de kerk van San Gregorio Magno op de Caelius. Daar voegde hij de huidige Barokke façade toe. In beide gevallen maakte de kardinaal gebruik van de diensten van zijn favoriete architect Giovanni Battista Soria (1581-1651). Het was echter niet Soria die de Villa Borghese met het bijbehorende palazzo ontwierp. Het is plausibel dat Scipione Borghese zelf actief bijdroeg aan het ontwerp, maar de eerste architect die hij inhuurde was Flaminio Ponzio. Deze Ponzio werkte op dat moment aan de beroemde Cappella Paolina in de Santa Maria Maggiore of had deze net afgerond. Dit was een project voor Scipiones oom de Paus, dus Ponzio was de juiste man om ook klussen voor Scipione zelf te verrichten. Helaas kwam de architect in 1613 te overlijden, zodat de bouw van het palazzo moest worden voortgezet door Giovanni Vasanzio (ca. 1550-1621). Die naam klinkt heel Italiaans, maar de nieuwe architect was in feite een Nederlander uit Utrecht die eigenlijk Jan van Santen heette. Hij had simpelweg een Italiaanse naam aangenomen. Het Palazzo wordt doorgaans het Casino Borghese of het Palazzetto genoemd en moet niet verward worden met het Palazzo Borghese elders in Rome (in de buurt van de Tiber).
In 1901 nam de Italiaanse staat het Villa Borghese-complex over voor 3,6 miljoen lire. In 1903 werd het park vervolgens aan het gemeentebestuur van Rome geschonken, waarbij het Casino in handen van de staat bleef. Tegenwoordig is de Villa Borghese een prachtig openbaar park en de perfecte plek om te wandelen onder de enorme bomen. Het Casino werd omgevormd tot een van de beste musea in Rome, de Galleria Borghese. De privé collectie van kardinaal Scipione Borghese vormt de kern van de uitgebreide collectie van het museum. De kardinaal stond bekend als een beschermheer van de kunsten en een verwoed verzamelaar. Hij was een groot bewonderaar van de schilder Caravaggio (1571-1610) en gaf veel belangrijke opdrachten aan de jonge en uiterst getalenteerde beeldhouwer Gian Lorenzo Bernini (1598-1680). Scipione Borghese verwierf echter ook langs dubieuzere wegen kunstwerken, waarbij hij zijn positie als kardinaal-neef gebruikte en misbruikte (zie hieronder). Daarnaast eiste hij het beeld van de Slapende Hermafrodiet uit de Oudheid op nadat dit was opgegraven op de bouwplaats van de kerk van Santa Maria della Vittoria (als wederdienst financierde de kardinaal de kerk). Scipione was namelijk ook zeer geïnteresseerd in oudheden.
De verzameling beeldhouwwerk: Slapende Hermafrodiet en Venus Victrix
Helaas kunnen bezoekers niet meer de originele Slapende Hermafrodiet zien. Een ander lid van de familie Borghese, te weten Camillo Borghese, Zesde Prins van Sulmona (1775-1832), werd door Napoleon gedwongen het beeld aan de Franse staat te verkopen, samen met nog eens 343 andere kunstwerken uit de verzameling van de Borgheses. Dit is de reden dat we de Slapende Hermafrodiet nu in het Louvre in Parijs aantreffen. Het gaat bij het beeld om een Romeinse kopie van een in brons gegoten Grieks beeld uit ca. 150 BCE. Gian Lorenzo Bernini kreeg de opdracht om voor de Romeinse kopie een matras te beeldhouwen. Ook de matras kwam in Parijs terecht. In de Galleria Borghese wordt nog wel een Slapende Hermafrodiet tentoongesteld; deze is ook een kopie, of misschien een kopie van de kopie (om de verwarring nog groter te maken: ook in het Museo Nazionale Romano treffen we een kopie aan; overigens dateren al deze kopieën wel uit de Oudheid).
De genoemde Camillo Borghese was getrouwd met Pauline Bonaparte (1780-1825), de jongere zuster van de Franse keizer. De Galleria Borghese heeft een beroemd liggend beeld van haar dat werd gemaakt door de grote kunstenaar Antonio Canova (1757-1822), een Neoclassicistische beeldhouwer uit Venetië. Het beeld staat bekend als de Venus Victrix. Pauline werd namelijk afgebeeld als een sensuele Venus (Aphrodite in het Grieks). Over het scheppingsproces van het beeld zijn verschillende anekdotes overgeleverd, die echter geen van alle bevestigd of weerlegd kunnen worden. Volgens één verhaal wilde Canova eigenlijk Pauline vereeuwigen als een volledig geklede Diana (Artemis in het Grieks). Pauline maakte daar bezwaar tegen, want Diana was een uiterst kuise godin die koste wat kost haar maagdelijkheid wilde beschermen. Napoleons zuster was daarentegen aanzienlijk losbandiger (boze tongen beweren dat ze vanwege haar promiscuïteit later syfilis opliep). Als Canova haar als Venus zou afbeelden, dan kon ze naakt voor hem poseren.
Toen Pauline werd gevraagd of ze niet nerveus was dat ze haar kleren uit moest trekken voor een man, zou ze hebben geantwoord dat Canova toch geen gevaar voor haar vormde (over de beeldhouwer ging het gerucht dat hij homoseksueel was). In een andere versie van het verhaal zou ze hebben opgemerkt dat naakt poseren geen probleem was “omdat het atelier verwarmd is”. Of deze verhalen nu waar zijn of niet doet er niet veel toe, waar het om gaat is dat Canova een prachtig beeld maakte van een Pauline die achterover leunt op een divan. In haar linkerhand houdt ze een gouden appel vast, de appel die de Trojaanse held Paris aan Aphrodite/Venus toekende, een daad waaruit uiteindelijk de Trojaanse Oorlog voort zou komen. Toen het beeld klaar was, wilde Paulines echtgenoot Camillo het aan niemand laten zien. Hij bewaarde het achter slot en grendel.
De verzameling beeldhouwwerk: Bernini
Canova’s beeld van Pauline Borghese moge beroemd zijn, de Galleria Borghese geniet toch vooral bekendheid vanwege haar grote verzameling beeldhouwwerk van Bernini. Zeggen dat er beelden van Bernini in het museum staan is zoiets als zeggen dat er schilderijen in de Uffizi hangen. De hele Galleria Borghese ademt simpelweg Bernini uit, de grootste Barokarchitect en beeldhouwer van de hele zeventiende eeuw. Bernini was overigens ook een verdienstelijk schilder; de Galleria heeft diverse schilderijen van zijn hand, voornamelijk zelfportretten.
De Galleria Borghese bezit vier meer dan levensgrote beeldhouwwerken van Bernini. Ze werden allemaal gemaakt in opdracht van Scipione Borghese toen Bernini nog maar begin twintig was. De oudste van deze vier is een beeldengroep met Aeneas, Anchises en Ascanius, gemaakt in 1618-1619. Bernini moet zo’n twintig jaar oud zijn geweest toen hij aan dit beeldhouwwerk begon. Het stelt de Trojaanse held Aeneas voor samen met zijn vader Anchises en zijn zoontje Ascanius, ook bekend als Iulus. Toen Troje na de inname door de Grieken in brand stond, ontvluchtte Aeneas de stad met zijn verlamde vader op zijn schouders. De gebeeldhouwde Anchises draagt de huisgoden of penates bij zich. Na vele omzwervingen zou Aeneas in Italië terechtkomen. Daar stichtte zijn zoon de stad Alba Longa. Romulus en Remus, de legendarische stichters van Rome, behoorden tot de koninklijke familie van deze stad, en daarom werd Aeneas gezien als de stamvader van de Romeinen. Leden van de patricische gens Julia – met als belangrijkste telg Gaius Julius Caesar – beweerden van Iulus af te stammen. Omdat de godin Venus de moeder van de jongen was, beweerden ze ook van haar af te stammen (Caesar liet op zijn eigen forum een tempel voor Venus Genetrix bouwen).
Het tweede beeld stelt de Roof van Proserpina (1621-1622) voor. Proserpina is de Romeinse variant van Persephone, de dochter van Demeter (Ceres in het Latijn). Zij werd ontvoerd door de god van de onderwereld, Hades of Pluto, die wilde trouwen. Demeter, de godin van de landbouw en vruchtbaarheid, was zo verdrietig over het verlies van haar dochter dat ze weigerde de gewassen te laten groeien. De hele aarde kwijnde daardoor weg en planten en dieren begonnen te sterven. Om een ramp te voorkomen stuurde de oppergod Zeus Hermes naar de onderwereld toe. Die slaagde erin een compromis te sluiten met Hades: Persephone mocht een deel van het jaar in de bovenwereld doorbrengen, maar moest daarna terugkeren naar haar echtgenoot en de overige maanden bij hem verblijven. Zo ontstonden de seizoenen. Bernini beeldhouwde de jonge godin met een traan op haar gezicht. Ook voegde hij de driekoppige hellehond Kerberos toe aan de beeldengroep.
Het derde en het vierde beeld werden min of meer gelijktijdig gemaakt. Bernini begon rond het jaar 1622 aan Apollo en Daphne, maar nam een jaar later een pauze om aan zijn David te kunnen werken. Dit beeld was in 1624 gereed. Vervolgens richtte hij zich weer op Apollo en Daphne en rondde het beeld in 1625 af. Interessant aan de David van Bernini is dat het hoofd van het beeld vermoedelijk een zelfportret van de beeldhouwer is. De jonge kunstenaar beeldde de Bijbelse held af terwijl die bezig is zijn slinger te laden met een steen. Dit is dus net voordat hij de gigantische Filistijnse krijger Goliath raakt. David is vrijwel naakt; hij heeft namelijk het pantser geweigerd dat Koning Saul hem heeft aangeboden (ook het pantser is trouwens afgebeeld). Mogelijk is het beeld gebaseerd op de zogenaamde Borghese-gladiator, een ander voorbeeld van een beeld dat Camillo Borghese onder druk aan Frankrijk verkocht.
Apollo en Daphne behoort tot de beroemdste beeldhouwwerken van Bernini. Misschien is het wel zijn beroemdste werk. Het beeld is gebaseerd op een verhaal uit de Metamorfosen van Ovidius. In dit verhaal liet de sluwe god van de liefde, Cupido, de zonnegod Apollo – tevens god van de muziek en de kunsten – verliefd worden op een beeldschone nimf genaamd Daphne. Het probleem was dat hij tevens haar hart met een loden pijl had geraakt, waardoor ze Apollo juist afstotelijk vond. Toen de zonnegod probeerde haar te verleiden, rende ze hard weg. Apollo was echter sneller, en toen hij haar bijna te pakken had, smeekte ze haar vader, de riviergod Peneus, om hulp. Peneus veranderde zijn dochter vervolgens in een laurierboom (de naam Daphne betekent ook ‘laurier’). Bernini beeldhouwde Daphne op het moment dat ze getransformeerd wordt en haar metamorfose ondergaat: uit haar voeten beginnen wortels te groeien en uit haar handen takken en bladeren. Uiteindelijk zal haar hele lichaam bedekt zijn met boomschors.
Apollo en Daphne was de laatste opdracht van Scipione Borghese die Bernini voltooide. In 1621 was Paus Paulus V gestorven, waardoor Scipione zijn positie als kardinaal-neef kwijtraakte. Hij was nog steeds rijk en machtig, maar lang niet zo machtig als Bernini’s nieuwe beschermheer, Paus Urbanus VIII (1623-1644). Urbanus – zijn echte naam was Maffeo Barberini – maakte gebruik van Bernini’s diensten als architect voor zijn familiepalazzo. Als beeldhouwer liet hij hem twee pauselijke bustes maken, die beide nu in de Galleria Borghese staan. Toen de Paus in 1644 stierf, raakte Bernini niet alleen zijn beschermheer kwijt, hij slaagde er ook niet in een nieuwe te vinden. Urbanus’ opvolger Innocentius X (1644-1655) negeerde hem, om de simpele reden dat hij altijd een hekel aan Urbanus had gehad en daarom ook iedereen haatte die aan Urbanus gelieerd was geweest. Daaronder vielen ook kunstenaars als Bernini.
Voor de beeldhouwer brak nu een moeilijke tijd aan. Hij had tevens – naar het zich laat aanzien ten onrechte – de schuld gekregen van problemen met een nogal onbenullig project. Urbanus had de opdracht gegeven om torens aan de gevel van de Sint Pieter toe te voegen. Deze torens waren veel te hoog en veel te zwaar. Ze veroorzaakten scheuren in de gevel en moesten daarom weer afgebroken worden. Volgens de overlevering zou Bernini aan zijn beeld van Waarheid onthuld door Tijd zijn begonnen om zichzelf van alle blaam te zuiveren: uiteindelijk zou de waarheid over de torens aan het licht komen en zou zijn onschuld bewezen worden. Helaas voor Bernini heeft hij alleen de figuur van Waarheid kunnen afronden. Tijd is nergens te bekennen.
De schilderijenverzameling
Als Scipione Borghese nu nog zou leven, denk ik niet dat ik graag vriendschap met hem zou sluiten. De kardinaal en zijn oom de Paus waren notoire kunstrovers. Twee voorbeelden kunnen dit illustreren. De schilder Giuseppe Cesari (1568-1640) was bij zijn tijdgenoten bekend als de Cavalier d’Arpino. Paus Clemens VIII (1592-1605) was zijn belangrijkste beschermheer geweest en Cesari had zelf enkele maanden de jonge schilder Caravaggio (toen begin twintig) in dienst genomen als assistent. Cesari kwam waarschijnlijk langs deze weg in het bezit van enkele vroege Caravaggio’s, waaronder de Zieke Bacchus (een zelfportret) en Jongen met Fruitmand. Paus Paulus V liet Cesari’s hele collectie van meer dan 100 schilderijen in beslag nemen en gaf deze aan zijn neef. Als voorwendsel voerde hij aan dat de Cavalier d’Arpino zijn belasting niet betaald had (of illegale wapens bezat).
Paus Paulus V hielp zijn neef ook bij het in bezit krijgen van een schilderij van de Kruisafneming van Rafaël (1483-1520). In dit geval werd het schilderij feitelijk gestolen uit een kerk in Perugia. Het was destijds gemaakt in opdracht van de familie Baglioni. In 1500 was een zekere Grifonetto Baglioni tijdens een gewelddadige familievete vermoord door zijn bloedverwanten. Ter nagedachtenis aan hem huurde zijn moeder Atalanta Rafaël in om een altaarstuk te schilderen voor de familiekapel in de kerk van San Francesco al Prato. Rafaël voltooide het werk in 1507 en signeerde het met de woorden RAPHAEL URBINAS MDVII in de linker benedenhoek. In 1608 liet Scipione Borghese het schilderij uit de kapel stelen door een bende schurken. De bevolking van Perugia was woedend, maar Scipiones oom de Paus wist de gemoederen te bedaren door een of meer kopieën van het schilderij te laten maken. Zijn neef mocht het origineel houden, dat nu tot de topstukken in de Galleria Borghese behoort.
De schilderijenverzameling van de Galleria Borghese is immens. Naast de genoemde werken van Caravaggio en Rafaël kunnen we genieten van werken van Vlaamse, Nederlandse en Duitse meesters als Rubens, Gerard van Honthorst en Lucas Cranach de Oudere, maar ook van Italiaanse meesters als Titiaan, Perugino (de leermeester van Rafaël), Giovanni Bellini en Il Garofalo (zie Ferrara: Palazzo dei Diamanti voor meer informatie over hem). Ik zag zelfs een tondo van Sandro Botticelli hangen. Mijn dag was toen weer goed, want Botticelli behoort tot mijn favoriete kunstenaars, al gaat het in dit geval om een werk dat waarschijnlijk grotendeels door assistenten in zijn atelier werd uitgevoerd. En dat, waarde lezers, is de reden dat ik Hemelse en Aardse Liefde van Titiaan (1514) als mijn favoriete schilderij in de Galleria Borghese aanmerk.
Pingback:Rome: De Sint Pieter – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Sebastiano fuori le Mura – – Corvinus –
Pingback:Perugia: Galleria Nazionale dell’Umbria – – Corvinus –