De Derde Macedonische Oorlog: Het Jaar 171 BCE

(PHGCOM/British Museum)

Samenvatting

  • Rome verklaart Macedonië de oorlog; begin van de Derde Macedonische Oorlog;
  • Een conflict over het werven van centurions wordt opgelost dankzij een interventie van de veteraan Spurius Ligustinus;
  • De Boeotische Bond wordt ontbonden, maar een aantal voormalige leden besluit Koning Perseus te steunen;
  • Quintus Marcius Philippus wordt door vooraanstaande senatoren bekritiseerd voor het misleiden van Perseus, maar een grote meerderheid in de Senaat heeft geen problemen met zijn optreden;
  • Een diplomatieke delegatie uit Macedonië wordt door de Senaat ontvangen, maar vervolgens weggestuurd en bevolen Rome en Italië te verlaten;
  • Perseus verslaat de consul Publius Licinius Crassus in een grote schermutseling bij de Kallinikos;
  • Perseus biedt de Romeinen genereuze vredesvoorwaarden aan, maar deze reageren hierop met de eis van een onvoorwaardelijke overgave (deditio);
  • De praetor Gaius Lucretius Gallus plundert Haliartos;
  • De consul Crassus behaalt een kleine overwinning op Perseus bij Phalanna in Perrhaebië;
  • De andere consul, Gaius Cassius Longinus, probeert zich te in de oorlog tegen Perseus te mengen door met zijn troepen vanuit Gallia Cisalpina door Illyrië naar Macedonië op te rukken; hiervoor heeft hij echter geen mandaat en de boze Senaat roept hem dan ook tot de orde;
  • Verschillende voormalige gouverneurs van de Spaanse provincies worden berecht wegens afpersing;
  • Bij Carteia wordt de eerste Latijnse kolonie in Spanje gesticht.

De nieuwe consuls, Publius Licinius Crassus en Gaius Cassius Longinus, kregen van de Senaat de opdracht de kwestie van een nieuwe oorlog met Macedonië aan de comitia centuriata voor te leggen. Als casus belli diende het feit – of beter gezegd: de beschuldiging – dat Koning Perseus Romeinse bondgenoten had aangevallen en dat de Romeinen daarom wel moesten optreden. De centuriën stemden daarop vóór oorlog. De provincie Macedonië werd bij loting aan Crassus toegewezen, terwijl zijn collega Longinus in Italië (of eigenlijk in Gallia Cisalpina) moest blijven.

De Romeinen namen de nieuwe oorlog zeer serieus: de legioenen die werden gelicht om naar Macedonië te gaan waren uitzonderlijk groot en telden elk 6.000 manschappen. De ondersteunende alae van de bondgenoten werden voor deze gelegenheid eveneens vergroot. Zij telden wellicht zo’n 8.000 soldaten. Als gevolg van een speciale maatregel mocht Crassus centurions en gewone soldaten tot de leeftijd van 50 jaar rekruteren; onder normale omstandigheden was de maximale leeftijd voor militaire dienst 46 jaar. Een andere speciale maatregel was dat de consuls toestemming kregen van de volksvergadering om hun eigen krijgstribunen (tribuni militum) uit te kiezen. Normaal gesproken werden de 24 krijgstribunen van de eerste vier legioenen door de comitia tributa gekozen, maar in dit geval delegeerde het volk zijn bevoegdheid aan de consuls.

Voorbereidingen voor oorlog

Helm van een centurion.

Oorlogen tegen de Hellenistische rijken in het Oosten waren doorgaans erg populair en Crassus had dan ook geen enkele moeite om voldoende vrijwilligers in te lijven. Wel ontstond er een conflict bij de werving van de centurions. Drieëntwintig voormalige centurions die reeds als primi pili hadden gediend – de hoogste centurions van de legioenen – voelden zich gepasseerd toen ze in een lagere rang als centurion werden aangesteld. De centurions deden een beroep op de volkstribunen en hun zaak werd in eerste instantie bepleit door Marcus Popilius Laenas, de consul van 173 BCE. De belangrijkste woordvoerder van de centurions was echter uiteindelijk iemand uit hun eigen gelederen, een man genaamd Spurius Ligustinus, die al meer dan 50 jaar oud was. Ligustinus was wat men een carrièresoldaat en –officier zou kunnen noemen. Hij diende al sinds 200 BCE in het leger en had drie jaar later een promotie tot centurion gekregen. Ligustinus had 22 jaar lang zijn land gediend, veel langer dan de 16 jaar waartoe de Romeinse wet hem verplichtte. Gedurende deze 22 jaar had hij veelvuldig promoties gekregen en had hij zes coronae civicae verdiend door de levens van medesoldaten te redden. En ook al moet hij jaren achtereen van huis weg zijn geweest, Ligustinus had maar liefst zes zonen en twee dochters verwekt.

In de eminente carrière van Ligustinus wordt soms wel het bewijs gezien voor een proces van vroege professionalisering binnen het Romeinse leger, dat toen nog uit dienstplichtigen bestond. We kunnen er echter beter van uitgaan dat deze carrière ook in de tijd van Ligustinus zelf uitzonderlijk was (wat ook precies de reden is dat de zaak werd opgetekend). Hoe dit ook zij, de speech van Ligustinus maakte beslist indruk op de consul en zijn staf. De krijgstribunen benoemden hem meteen tot primus pilus van het eerste legioen. Daarop trokken de andere centurions hun klachten in en verklaarden zich bereid iedere rang die hun werd aangeboden te aanvaarden. Het is duidelijk dat Crassus en de Senaat erop gebrand waren zoveel mogelijk veteranen voor de komende veldtocht tegen Perseus te rekruteren. Als gevolg hiervan was het leger dat naar Macedonië werd gestuurd niet alleen zeer ervaren, maar ook een beetje aan de oude kant. Sommige van de soldaten en officieren hadden mogelijk al gediend tijdens de Tweede Macedonische Oorlog (200-196 BCE), en enkele misschien zelfs nog tijdens de laatste jaren van de Tweede Punische Oorlog. Maar ook al was dit Romeinse leger nog zo ervaren, het zou gedurende de eerste jaren van het conflict met Koning Perseus ver onder de maat presteren.

Diplomatieke activiteiten

Korinthische helm (Allard Pierson Museum, Amsterdam).

Terwijl de Romeinen hun leger gereed maakten voor de oorlog, zetten ze ook hun diplomatieke activiteiten in Griekenland voort. Het doel was de bestaande bondgenootschappen te versterken en de Griekse stadstaten en confederaties ver bij Perseus vandaan te houden. Quintus Marcius Philippus was inmiddels in Chalkis op Euboea aangekomen. Het voorafgaande jaar had hij Koning Perseus om de tuin geleid door hem er onder valse voorwendselen van te overtuigen nog één laatste diplomatieke delegatie naar Rome te sturen om te proberen een oorlog te voorkomen. Zijn optreden was bijzonder oneerzaam geweest en bovendien een schending van de Romeinse waarde van bona fides. Het had de Romeinen echter wel wat waardevolle extra tijd gegeven om hun strijdkrachten te versterken. Philippus richtte zich nu op Boeotië. Het belang van de Boeotische steden was gelegen in hun strategische ligging, maar hun economieën lagen in puin en ze waren intern zwaar verdeeld vanwege twisten tussen pro-Romeinse en pro-Macedonische facties. Over het algemeen steunde de Boeotische aristocratie de Romeinen, terwijl het gewone volk doorgaans meer sympathie voor Perseus had en hoopte dat hij voor sociale hervormingen zou zorgen. Philippus slaagde erin de Boeotische Bond op te breken en bewerkstelligde daarmee dat de verschillende steden niet en bloc voor de Macedoniërs zouden kiezen. Een aantal Boeotische steden was echter nog steeds openlijk pro-Macedonisch, waaronder Koroneia, Thisbai en Haliartos. Deze steden zouden voor hun steun aan Perseus een zeer hoge prijs betalen.

Philippus reisde vervolgens samen met de voormalige praetor Aulus Atilius Serranus door naar Argos en vroeg de strategos van de Achaeïsche Bond om troepen om Chalkis bezet te houden totdat het Romeinse leger de oversteek van Italië naar Griekenland had gemaakt. Een tweede Romeinse delegatie had steden van de bondgenoten aangedaan in Klein-Azië en vooral op Rhodos, wat een zeer belangrijke Romeinse bondgenoot in de regio was. Hoewel Perseus de Rhodiërs het hof had gemaakt, besloten ze voorlopig trouw te blijven aan Rome.

Tegen deze tijd waren Philippus en Atilius Serranus in Rome teruggekeerd en brachten ze verslag uit aan de Senaat over hun missie. Philippus was er nogal trots op dat hij Koning Perseus had bedrogen en pochte dat dit had voorkomen dat de koning strategische posities in Griekenland had kunnen bezetten voordat de Romeinen hun leger hadden overgezet. De meeste senatoren waren vol bewondering over het optreden van Philippus, maar enkele van de oudere en vooraanstaande senatoren meenden dat dit niet de manier was waarop Romeinse gezanten zich behoorden te gedragen. Hun kritiek op het optreden van Philippus haalde echter niets uit. Het was nu waarschijnlijk maart, en de Macedonische delegatie die naar Rome was gestuurd was rond deze tijd gearriveerd. De Macedoniërs kregen geen toestemming om het pomerium binnen te gaan en werden in plaats daarvan de Tempel van Bellona net buiten de heilige grens van de stad binnengeleid. Daar mochten de gezanten het woord voeren, maar vervolgens werden ze genegeerd en kregen ze te verstaan dat ze direct Rome moesten verlaten en binnen dertig dagen uit Italië moesten vertrekken. De Derde Macedonische Oorlog was begonnen.

Toneel van de Derde Macedonische Oorlog (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”; CC BY 4.0)

Openingsfase van de Derde Macedonische Oorlog

De consul Publius Licinius Crassus legde op de Capitolijn zijn geloften af, sloeg zijn paludamentum (militaire mantel) om en vertrok naar het leger in Brundisium. Vanuit Brundisium stak hij de Adriatische Zee over en landde bij Apollonia. Twee voormalige consuls, Gaius Claudius Pulcher (consul in 177 BCE) en Quintus Mucius Scaevola (consul in 174 BCE), dienden bij zijn staf als krijgstribunen. Livius beweert dat de consul beschikte over een leger van zo’n 37.000 infanteristen en 2.000 ruiters, inclusief troepen die waren geleverd door Koning Eumenes van Pergamum en Koning Masinissa van Numidië.[1] Het is aannemelijk dat het Romeinse leger ook een aantal Afrikaanse olifanten in kon zetten.[2] De Romeinen moesten het opnemen tegen een Macedonisch leger dat ongeveer even groot was. Volgens Livius voerde Perseus het bevel over 39.000 voetsoldaten en 4.000 ruiters.[3] De Romeinen hadden echter ook de praetor Gaius Lucretius Gallus naar Griekenland gestuurd als bevelhebber van een grote vloot met enkele duizenden deksoldaten. We kunnen daarom rustig aannemen dat de Romeinse strijdmacht in de regio groter was dan die van de Macedoniërs.

Uitrusting van een krijgstribuun uit de tijd van de Republiek.

Perseus trok vanuit Macedonië naar het zuiden, viel Thessalië binnen en nam onderweg verschillende steden in. Tezelfdertijd trokken de Romeinen onder Crassus door Epirus en de bergachtige streek Athamanië. Toen de Romeinen Gomphi bereikten, waren ze compleet uitgeput. Crassus liet zijn manschappen korte tijd op krachten komen en trok toen verder richting Larisa[4], waar hij bij de rivier de Pineios zijn kamp opsloeg. Hier voegden de hulptroepen van Koning Eumenes en de Griekse bondgenoten zich bij hem. Niet ver van Larisa, bij een heuvel genaamd de Kallinikos (Callinicus in het Latijn), raakten het Romeinse en het Macedonische leger slaags. Dit treffen wordt vaak aangeduid als een ruitergevecht[5], maar het is duidelijk dat een deel van de infanterie – in elk geval de lichte infanterie – eveneens meevocht. De slag leverde een klinkende zege voor Perseus op. Zijn furieuze Thracische cavalerie hakte zich een weg door de Italiaanse ruiters en de velites op de Romeinse rechtervleugel heen. Met hun enorme zwaarden (rhomphaia’s) zorgden ze voor paniek onder de Italianen en joegen hen op de vlucht. Perseus zelf versloeg vervolgens de Griekse ruiters die in het Romeinse centrum waren opgesteld. Alleen dankzij de eliteruiters uit Thessalië die in het Romeinse leger dienden, kon een totale Romeinse nederlaag nog afgewend worden.

Hoewel de Romeinse nederlaag dus niet beslissend was geweest, was deze niettemin buitengewoon vernederend. De Romeinse verliezen waren vele malen groter dan die van de Macedoniërs, die volgens Livius slechts een handjevol manschappen hadden verloren. De Romeinse verliezen bedroegen 200 ruiters en 2.000 infanteristen (of 2.500 Romeinse doden volgens Plutarchus), wat wel aangeeft dat de velites en de andere lichte infanteristen zware klappen hadden gekregen. Er waren 600 Romeinen en Romeinse bondgenoten gevangen genomen en de zegevierende Thraciërs waren met de afgehakte hoofden van hun vijanden op hun rhomphaia’s in het Macedonische kamp teruggekeerd. Uit angst voor een nieuwe Macedonische aanval besloot de consul Crassus het Romeinse kamp naar de andere zijde van de rivier te verplaatsen. Midden in de nacht liet hij zijn manschappen de Pineios oversteken en op de andere oever een nieuw kamp opslaan. De aura van onoverwinnelijkheid die de Romeinen tot dan toe hadden gehad lag in duigen. Hun reputatie in Griekenland had een flinke deuk opgelopen. Het feit dat de Numidische bevelhebber Misagenes zich later bij hen voegde met 1.000 verse ruiters en 22 olifanten was in dat licht bezien een schrale troost.

Na zijn zege riep Perseus het synedrion bijeen, de koninklijke raad. Daar werd besloten de Romeinen zeer genereuze en gunstige vredesvoorwaarden aan te bieden. In feite kwamen deze neer op het herstel van de status quo ante bellum. Tot verbijstering van de Macedoniërs verwierpen de Romeinen niet alleen de vredesvoorwaarden, maar eisten ze ook een onvoorwaardelijke overgave of deditio van hun zegevierende tegenstanders. Natuurlijk was deze eis totaal onacceptabel voor Perseus. De Derde Macedonische Oorlog zou dus voortgezet worden.

Vervolg van de oorlog

Romeins schip op een graftombe uit Classe, bij Ravenna (Archeologisch Museum van Ravenna).

De praetor Gaius Lucretius Gallus was met zijn vloot bij het eiland Kephallenia voor anker gegaan. Hij had een brief naar de Rhodiërs gestuurd met een verzoek om extra schepen. Hoewel de Rhodiërs nog steeds formeel aan de kant van de Romeinen stonden, kan hun reactie op het verzoek van de praetor alleen maar als halfslachtig gekwalificeerd worden. Een deel van de Rhodiërs was waarschijnlijk genegen om Perseus te steunen, maar een veel groter probleem was het feit dat de relaties tussen Rhodos en Pergamum, een van de belangrijkste Romeinse bondgenoten in de regio, sterk verslechterd waren. Enkele jaren terug (181179 BCE) had Koning Eumenes van Pergamum de Hellespont geblokkeerd tijdens de oorlog met Koning Pharnakes van Pontos. Dit had hinder opgeleverd voor de Rhodische handelsschepen. In het recentere verleden had Koning Eumenes forten aangevallen in Lycië, een streek in Klein-Azië die door Rhodos werd geclaimd. De Rhodiërs zagen het niet zitten om schepen naar de Romeinen te sturen als ze die zelf nodig zouden hebben op het moment dat er een gewapend conflict met de Pergameniërs uit zou breken. Uiteindelijk besloten ze slechts zes quadriremen naar Gallus te sturen, een fractie van hun oorlogsvloot. Merkwaardig genoeg stuurde de praetor de schepen terug met de mededeling dat hij op dit moment geen bijstand nodig had. Misschien was hij gewoon teleurgesteld of boos vanwege het kleine aantal schepen.

Hoe dit ook zij, Gallus voer nu naar Boeotië en opende de aanval op Haliartos, een stad die zich aan de kant van Perseus had geschaard (zie hierboven). De burgers van Haliartos ontvingen versterkingen uit Koroneia, maar waren uiteindelijk kansloos tegen de Romeinse overmacht. De Romeinen drongen de stad binnen en richtten een bloedbad aan onder de ouderen en de kinderen. Gewapende mannen wisten nog naar de citadel te vluchten, maar moesten zich de volgende dag overgeven. Zo’n 2.500 van hen werden als slaven verkocht. De stad werd ontdaan van haar beelden en schilderijen en vervolgens met de grond gelijk gemaakt. De praetor trok toen verder naar Thisbai, de volgende pro-Macedonische stad, die hij zonder tegenstand innam. Hier werd een pro-Romeins bestuur aangesteld. Een tweede praetor, mogelijk Gaius Claudius Pulcher, had in de tussentijd de operaties in Illyrië geleid en daar twee steden ingenomen.

Kretenzische boogschutter (bron: Europa Barbarorum).

Ondertussen was Perseus naarstig op zoek naar mogelijkheden om het leger van de tamelijk lethargisch optredende consul schade toe te brengen. De koning probeerde het Romeinse kamp in brand te steken en vocht kleine schermutselingen uit met de Romeinse ruiters en lichte troepen, maar slaagde er niet in de Romeinen tot een groter ruitergevecht te verlokken in de buurt van Krannon, ten zuiden van Larisa. Toen Perseus zich daarop terugtrok, rukte de consul weer op naar het noorden en bereikte het gebied van Phalanna in Perrhaebië. Hier lokte de koning een grote groep Romeinse foerageurs in een hinderlaag met zijn cavalerie en lichte infanterie uit Thracië en Kreta. Livius beweert dat er 1.000 karren met voorraden en 600 krijgsgevangen in Macedonische handen vielen. Opgetogen over dit succes reed Perseus op een Romeinse buitenpost af die werd verdedigd door een krijgstribuun en zo’n 800 Romeinse soldaten. De krijgstribuun vluchtte snel een heuvel op en stelde zijn manschappen in een cirkel op, zodat ze zich met hun schilden tegen de Macedonische projectielen konden beschermen. De Macedonische lichte troepen maakten gebruik van een nieuw wapen genaamd de kestros. In feite was dit een grote pijl die met behulp van een slinger werd gelanceerd (zie hier voor een afbeelding). Vele Romeinen raakten gewond en het zag er erg slecht voor hen uit, maar ze weigerden pertinent zich over te geven.

Veles (bron: Europa Barbarorum)

Gelukkig voor de Romeinen was een aantal foerageurs erin geslaagd te ontsnappen en de consul te waarschuwen. In vliegende vaart trok Crassus met zijn ruiters en lichte troepen op de heuvel af. De legioenen volgden op korte afstand. De consul kwam net op tijd. In een kort gevecht werden de Macedonische ruiters en lichte infanteristen op de vlucht gejaagd. Het was maar een klein succesje voor de consul, maar in elk geval was hij erin geslaagd een grote ramp af te wenden. Perseus trok zich nu terug naar zijn winterkamp. Op zijn beurt trok de consul verder naar het noorden, naar de stad Gonnoi. De stad lag op een strategische plek en was daarmee de toegangspoort tot het Tempedal en het Macedonische hartland daarachter. Gonnoi bleek echter veel te goed verdedigd te zijn om aan te kunnen vallen. De consul stelde zich daarom tevreden met het plunderen van steden als Malloia. Vervolgens keerde hij terug naar Larisa en nam de stad in. Het oorlogsseizoen was nu voorbij. Eumenes en zijn broer Attalos waren al naar huis gestuurd, en de consul besloot zijn winterkamp op te slaan in Boeotië.

Het eerste jaar in Griekenland was niet bepaald een succes geweest. De Senaat was er bovendien achter gekomen dat de andere consul, Gaius Cassius Longinus, compleet was doorgedraaid. Longinus had zijn provincie Gallia Cisalpina verlaten en probeerde nu met zijn leger via Illyrië Macedonië te bereiken om zich in de strijd tegen Perseus te mengen. Dit was een krankzinnig plan, want het grootste gedeelte van de landroute liep door gebied dat niet onder Romeinse controle stond. Gezanten uit Aquileia hadden de Senaat geïnformeerd over het optreden van de consul, en de senatoren hadden woedend gereageerd. Er werden meteen drie gezanten naar de consul toegestuurd om hem terug te roepen. Hij kreeg te verstaan dat hij tegen niemand oorlog mocht voeren zonder toestemming van de Senaat.

Klachten uit Spanje

Kaart van Spanje (bron: Ancient World Mapping Center. “À-la-carte”, CC BY 4.0)

Een bijzonder interessante staatsrechtelijke ontwikkeling was het proces dat dit jaar gevoerd werd tegen verschillende voormalige gouverneurs van de Spaanse provincies. Afgevaardigden van een aantal bondgenoten uit zowel Hispania Citerior als Hispania Ulterior hadden zich bij de Senaat beklaagd over de wijze waarop ze door Romeinse magistraten waren behandeld en bestuurd. Volgens de stammen waren deze gouverneurs inhalig en arrogant geweest. Het lijkt erop dat de Senaat de klachten serieus nam. De praetor Lucius Canuleius kreeg de opdracht speciale ad hoc-rechtbanken van elk vijf rechters (recuperatores) in te stellen. Deze moesten worden geworven onder leden van de senatorenstand. Zo’n twintig jaar later, in 149 BCE, zouden de Romeinen een permanente rechtbank opzetten om gevallen van afpersing door provinciegouverneurs te beoordelen, de zogenaamde quaestio de repetundis. Nu volstonden ze met tijdelijke rechtbanken onder voorzitterschap van de praetor. De afgevaardigden van de stammen waren geen Romeinse burgers en daarom konden ze niet zelf tot vervolging van de voormalige gouverneurs overgaan. De Senaat gaf hun echter toestemming om patroni te selecteren die hen konden vertegenwoordigen. Onder deze patroni bevonden zich vele invloedrijke Romeinen, zoals Marcus Porcius Cato, de consul van 195 BCE en censor van 184 BCE.

De eerste die terecht moest staan, was Marcus Titinius. Hij was gouverneur van Hispania Citerior geweest en had een triomftocht mogen houden voor zijn overwinningen (zie 174 BCE). Zijn proces geldt als de oudste bekende zaak tegen een Romeinse gouverneur. Voor de stammen eindigde het proces in een deceptie, want Titinius werd vrijgesproken. Tevens werden er processen aangespannen tegen Publius Furius Philus en Marcus Matienus, die respectievelijk als gouverneur van het Nabije en het Verre Spanje hadden gediend. Beide mannen gingen er kennelijk vanuit dat ze wel schuldig zouden worden verklaard, want ze gingen allebei in vrijwillige ballingschap in respectievelijk Praeneste en Tibur. Al snel deed het gerucht de ronde dat de patroni  het nu wel genoeg vonden: hun cliënten moesten zich maar tevreden stellen met het vertrek van deze twee mannen. De praetor Canuleius vertrok hals over kop naar zijn provincie, met als gevolg dat er geen nieuwe processen tegen voormalige gouverneurs konden worden gestart. Wel verbood de Senaat toekomstige gouverneurs om de prijs van het door de Spaanse bondgenoten geleverde graan vast te stellen, aangezien zij meestal een prijs rekenden die ofwel veel te hoog, ofwel veel te laag was.

Een andere belangrijke ontwikkeling van dit jaar was de stichting van de eerste Latijnse kolonie in Spanje, bij Carteia in het zuiden van het schiereiland. Zo’n 4.000 kinderen van Romeinse soldaten en Spaanse vrouwen werden hier gevestigd. Omdat buitenechtelijke kinderen de nationaliteit van de moeder kregen, bezaten deze kinderen niet het Romeinse burgerschap.

Bronnen

Primaire bronnen

Secundaire bronnen

  • Adrian Goldsworthy, In the Name of Rome, p. 84-89.

Noten

[1] Livius 42.52.

[2] Cf. Livius 42.35.

[3] Livius 42.51.

[4] Ook wel ‘Larissa’; de naam betekent ‘citadel’.

[5] Zie Adrian Goldsworthy, In the Name of Rome, p. 89; Polybius 27.9; Plutarchus, Leven van Aemilius 9.2.

5 Comments:

  1. Pingback:Politieman van de Middellandse Zee: De Jaren 159-154 BCE – – Corvinus –

  2. Pingback:Het Einde van Macedonië: Het Jaar 167 BCE – – Corvinus –

  3. Pingback:De Derde Punische Oorlog: Het Jaar 149 BCE – – Corvinus –

  4. Pingback:Umbrië: Amelia (deel 1) – – Corvinus –

  5. Pingback:De Derde Macedonische Oorlog: Het Jaar 170 BCE – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.