Er is wel betoogd dat tijdens de Eerste Wereldoorlog de geboorte van de moderne spionage plaatsvond. Vóór deze oorlog stond de spionage nog in de kinderschoenen en ook tijdens de oorlog was er nog veel te leren. Een goed voorbeeld hiervan zijn de Duitse pogingen tot spionage in de Verenigde Staten.
In 1916 waren de Verenigde Staten formeel nog neutraal. Amerikaanse producenten leverden echter wapens aan de Geallieerden, en daarmee waren de VS volgens de Duitsers niet neutraal genoeg. Als reactie probeerden ze door sabotage in de VS fabrieken uit te schakelen. Het was de bedoeling dat mensen dan aan een ongeluk zouden denken. De meeste plannen mislukten echter door incompetentie van de Duitse spionnen, die zelfs koffers met documenten in de metro achterlieten en daarmee het bestaan van een netwerk van spionnen verraadden.
Er waren echter ook succesvolle acties. Op 9 juli 1916 bereikte de onderzeeboot Deutschland de Verenigde Staten. Duitse spionnen werden aan land gezet en op 30 juli 1916 vond er een grote explosie plaats in New York op een locatie die bekendstond als Black Tom. Hier lag een grote hoeveelheid munitie (zo’n 2 miljoen pond, i.e. ruim 900.000 kilo) opgeslagen, bestemd voor Rusland. De explosie was zo krachtig dat zelfs het Vrijheidsbeeld werd beschadigd. Pas in een later stadium kon worden vastgesteld dat ontploffing geen ongeluk was, maar een Duitse aanslag. Het onderzoek naar de gebeurtenissen rond Black Tom droeg uiteindelijk bij aan de oprichting van de FBI.
Uiteraard spioneerden ook de Geallieerden. Zo maakten ze gebruik van Belgische burgers in door Duitsland bezet gebied. Belgische patriotten waren al vrij snel na de Duitse bezetting begonnen met het opzetten van een spionagenetwerk, dat La Dame Blanche werd genoemd. Het netwerk hield bijvoorbeeld Duitse troepenbewegingen, vooral per spoor, in de gaten. Dat werk was zeker niet zonder risico: als de Duitsers de spionage ontdekten, waren de represailles zwaar. De informatie van La Dame Blanche was niettemin van groot belang voor de Geallieerden.
Tijdens de oorlog werd ook van nieuwe technologie gebruik gemaakt. Communicatie via de radio was hierbij erg belangrijk. Omdat de vijand mee kon luisteren, moesten berichten worden gecodeerd. Vervolgens probeerde de vijand uiteraard die code te breken. De Britten werden bij het onderscheppen en decoderen van Duitse berichten geholpen door Rusland, dat van het gestrande Duitse schip Magdeburg een codeboek wist te halen. Daarnaast zochten ze met duikers naar nieuwe codeboeken in gezonken Duitse schepen en onderzeeërs.
In januari 1917 onderschepten de Britten een extreem belangrijk bericht, het zogenaamde Zimmerman-telegram. In het telegram stond dat de Duitsers een onbeperkte duikbootoorlog in de Atlantische Oceaan wilden beginnen, waarbij ieder schip een potentieel doelwit was. Dit zou tot oorlog met de Amerikanen kunnen leiden. De Duitsers stelden in het telegram voor dat, in dat geval, Mexico de VS zou aanvallen en daarbij eerder aan de Amerikanen verloren territoria – Texas, Arizona en New Mexico – zou heroveren.
De Amerikaanse president Woodrow Wilson (1913-1921) maakte het telegram eind februari openbaar en het publiek reageerde bijzonder verontwaardigd op de inhoud ervan. Arthur Zimmerman (1864-1940), de Duitse minister van Buitenlandse Zaken en de man die het telegram ondertekende, bevestigde vervolgens de echtheid van het stuk. Op 6 april 1917 stemde het Amerikaanse Congres in met een resolutie waarin Duitsland de oorlog werd verklaard. De stemverhoudingen in de Senaat waren 82 tegen 6, in het Huis van Afgevaardigden 373 tegen 50. Een interessant detail is dat een van de tegenstemmers in het Huis Jeannette Rankin (1880-1973) was. Zij zou in 1941 als enige lid van het Congres tegen oorlog met Japan stemmen.
Gebaseerd op de documentaire ‘Reading the Enemy’s Mind – Espionage in World War I’, met daarin analyses van de deskundigen Thomas Boghardt, Jules Witcover, John R. Ferris en David Kahn.