Publius Clodius Pulcher. Een aristocratische volkstribuun en bad boy

Laurens Dragstra en Taco Groenewegen

1. Inleiding

Wanneer van PVV-leider Geert Wilders gezegd wordt dat hij een ‘volkstribuun’ is, dan zal dit doorgaans niet als compliment bedoeld zijn. En het wordt nogal eens gezegd, zoals iedereen die in Google de woorden ‘Wilders’ en ‘volkstribuun’ intypt zal kunnen bevestigen. De volkstribuun staat hier voor een agitator, een demagoog en populist, iemand die inspeelt op ressentiment en onderbuikgevoel en die zich daarbij voortdurend beroept op de wil van het volk. Ook andere Nederlandse politici zijn wel eens voor volkstribuun uitgemaakt.[1] Het kan echter ook anders. Pieter Jelles Troelstra verklaarde met enige trots “ik ben geen regent, ik ben een volkstribuun” toen hij wilde uitleggen waarom het ministerschap niets voor hem was. De volkstribuun is hier eerder iemand die zich de noden en belangen van het volk aantrekt. Het woord heeft daarmee vooral positieve connotaties.

Emmanuel Joseph Sieyès door Jacques-Louis David.

In dit artikel zullen we de wortels van het volkstribunaat onderzoeken. Daarvoor reizen we terug in de tijd naar de Romeinse Republiek, waar het ambt ontstaan is. Hoewel de Romeinse Republiek (509-27 voor Christus) al meer dan 2000 jaar geleden ten onder ging, mag zij zich nog steeds in een warme belangstelling verheugen. Dat geldt ook voor haar staatsrecht. Politieke denkers als Machiavelli en de Amerikaanse Founding Fathers hebben er veel inspiratie uit geput. Ook de Franse abt Emmanuel Joseph Sieyès (1748-1836), die een belangrijk theoreticus van de Franse Revolutie was, had duidelijk van het Romeinse staatsrecht kennisgenomen, blijkens zijn voorstel in de jonge Franse Republiek een volkstribunaat in te stellen.[2]

De Romeinse Republiek kende verschillende magistraten, zoals consuls, quaestors en praetoren. Die magistraten werden jaarlijks verkozen en vervulden hun ambt doorgaans met één of meerdere collega’s. Ook de tien volkstribunen (tribuni plebis) werden jaarlijks verkozen. Een van de meest flamboyante volkstribunen was een zekere Publius Clodius Pulcher, die in de eerste eeuw voor Christus leefde. Aan de hand van zijn levensverhaal zullen we hieronder de hoofdlijnen in de ontwikkeling van het tribunaat bespreken. Daarbij zullen we zien dat het ambt met bijbehorende bevoegdheden de dragers ervan alle mogelijkheden bood om zich te ontwikkelen tot volkstribunen in zowel de positieve als negatieve betekenis van het woord.

2. De achtergrond van Clodius

Publius Clodius Pulcher was een afstammeling van een zeer illustere en machtige patricische familie die zich in de late zesde eeuw voor Christus in Rome had gevestigd: de Claudii. Publius heette dan ook eigenlijk Publius Claudius Pulcher, maar hij voerde de naam Clodius omdat dat volkser klonk. Het geslacht Claudius was oud en wijdvertakt. Na de val van de Republiek zou bijvoorbeeld een tak van de Claudii een aantal keizers leveren, waaronder Tiberius, Claudius en Nero. Clodius behoorde tot een andere tak, die de bijnaam (cognomen) ‘Pulcher’ was gaan dragen. Dit betekent zoveel als ‘mooie jongen’. De Claudii Pulchri stonden niet alleen bekend om hun mooie gelaatstrekken, maar vooral ook om hun hooghartigheid. Dat gold ook voor een andere Publius Claudius, die in 249 voor Christus aan het hoofd stond van de Romeinse vloot tijdens de eerste Punische oorlog tegen Carthago. Voorafgaand aan een belangrijke zeeslag wilde hij voortekenen afleiden uit het eetgedrag van de heilige kippen. Toen deze weigerden te eten, wat een slecht voorteken was, wierp Publius hen overboord, roepende dat als ze niet wilden eten ze dan maar moesten drinken.[3] De zeeslag resulteerde vervolgens in de vernietiging van de Romeinse vloot.

Buste van Caesar (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden).

In de tijd van Clodius zelf, zo’n tweehonderd jaar later, stonden de Claudii Pulchri niet beter bekend. Clodius had een aantal zussen, die volgens de overgeleverde bronnen geen al te beste reputatie hadden. Zijn zus Clodia Metelli was weliswaar getrouwd met een consul, maar leidde, als je de bronnen mag geloven, een nogal losbandig leven.[4] Van Clodius zelf zijn ook enige kleurrijke verhalen uit zijn privéleven overgeleverd. Toen hij nog aan het begin van zijn politieke carrière stond, was hij de minnaar van Pompeia, op dat moment de vrouw van de bekende Gaius Julius Caesar. Ten tijde van die relatie (62 voor Christus) werd in het huis van Caesar het Bona Dea-festival gevierd, een religieus feest waar alleen vrouwen aan mochten deelnemen. Aanwezigheid van mannen was verboden. Teneinde op dit feest clandestien zijn minnares te ontmoeten, had Clodius zich vermomd als een vrouwelijke slavin en was zo het huis binnengedrongen. Hij kwam daar echter een slavin tegen die (denkend dat hij ook een slavin was) een praatje met hem aanknoopte. Toen hij uiteindelijk antwoordde en de slavin zijn stem hoorde, besefte zij dat hij een man was en sloeg alarm. Dit werd een groot schandaal in Rome. Clodius werd vervolgd voor heiligschennis, maar uiteindelijk vrijgesproken. Caesar scheidde van Pompeia. Volgens zijn zeggen niet omdat hij geloofde dat zij en Clodius een affaire hadden, maar omdat Caesars vrouw boven iedere verdenking verheven moet zijn.[5]

Enige maanden later liet Clodius zich adopteren door een zekere Publius Fonteius. Nu was adoptie in de Romeinse samenleving heel gebruikelijk, maar deze adoptie deed wel enige wenkbrauwen fronsen. Fonteius was jonger dan Clodius en het was ook vele jaren na de adoptie nog maar de vraag of de juiste procedure wel gevolgd was. Hoe dit ook zij, door de adoptie veranderde ook de status van Clodius. Hij was als gezegd geboren in een patricische familie. Daarmee was hij een lid van de oude geboorteadel van Rome. Door de adoptie verkreeg hij echter de status van plebejer, een man van het gewone volk. Waarom begeerde Clodius deze status? We zullen daar in de volgende paragraaf op ingaan.

3. Ontstaan van het tribunaat en bevoegdheden van de volkstribuun

Volgens de traditie is het tribunaat ontstaan in 494 voor Christus. Eerlijk gezegd is de precieze toedracht daarvan gehuld in de nevelen der geschiedenis. Onze vroegste bronnen op dit punt zijn Livius en Dionysius van Halicarnassus, historici die in de eerste eeuw voor en de eerste eeuw na Christus schreven. Volgens Livius is het tribunaat ontstaan door de klassenstrijd tussen de patriciërs en de plebejers, dus tussen de oorspronkelijke adel van Rome en het gewone volk. Rond 500 voor Christus hadden vele plebejers grote schulden. Uiteindelijk kon dit zelfs tot schuldslavernij leiden. Het gewone volk eiste hervormingen en toen die niet toegezegd werden, ontstonden er relletjes en opstootjes.

Het Forum Romanum anno nu.

Een van de consuls, een verre voorvader van Clodius genaamd Appius Claudius, wilde de relschoppers hard aanpakken. Geweld is het enige wat het plebs begrijpt, was zijn motto. De andere consul, Servilius, stelde echter voor de plebejers tegemoet te komen. Uiteindelijk werden toezeggingen gedaan, maar deze werden niet nagekomen. Daarop trok het gewone volk zich terug op een berg buiten Rome, de stad onverdedigd achterlatend. Onder deze druk moesten de patriciërs toegeven. Een van de rechten die het volk afdwong, was dat het eigen magistraten mocht kiezen. Dat waren de volkstribunen.[6]

De tribunen (aanvankelijk twee, uiteindelijk tien in aantal) werden gekozen door het concilium plebis, de volksvergadering waar alleen plebejers mochten stemmen. Alleen plebejers konden ook tribuun worden. Aanvankelijk waren de volkstribunen uitsluitend voorname figuren van buiten de aristocratie. Het volkstribunaat was destijds het enige ambt dat door een plebejer kon worden bekleed. De overige ambten waren gemonopoliseerd door de patriciërs. De monopoliepositie van de patriciërs werd echter aangevochten door de plebejers, onder aanvoering van hun volkstribunen, en geleidelijk aan werden ook de andere ambten, zoals het praetorschap en het consulaat, voor plebejers opengesteld. Er werd zelfs wetgeving ingevoerd die we als een vorm van ‘positieve actie’ kunnen beschouwen. Op grond van wetgeving uit 367 en 342 voor Christus gold namelijk dat beide consuls plebejer konden zijn en dat één van beide consuls een plebejer moest zijn.

Plebejers konden voortaan dus een volwaardige politieke carrière doorlopen. Het volkstribunaat was voor hen niet langer het eindstation van een politieke loopbaan, maar juist vaak een springplank naar andere ambten. Het gevolg van deze ontwikkeling was dat de Romeinse adel (nobilitas) in circa twee eeuwen van karakter veranderde. Een uitsluitend patricische aristocratie werd geleidelijk vervangen door een adel met een gemengd patricisch-plebejisch karakter. Niettemin bleef het tribunaat alleen toegankelijk voor plebejers. Dit verklaart waarom Clodius naar die klasse over moest gaan als hij volkstribuun wilde worden. Maar waarom wilde hij dat? Daarvoor moeten we naar de bevoegdheden van een volkstribuun kijken.

De oorspronkelijk functie van de tribunen was het beschermen van het volk tegen de patricische magistraten. Om dat mogelijk te maken werden de tribunen fysiek onschendbaar (sacrosanctus) verklaard. Als een magistraat bijvoorbeeld een lid van het plebs wilde geselen, dan kon de hulp (auxilium) van een volkstribuun ingeroepen worden, die de burger dan fysiek kon beschermen. Omdat de tribuun onschendbaar was, kon de magistraat niet verder gaan met de geseling. In veel gevallen hoefde de volkstribuun overigens geen fysieke bescherming te bieden: hij kon eenvoudigweg handelingen van andere magistraten, besluiten van de Senaat en zelfs stemmingen in de volksvergadering verbieden door een veto uit te spreken. Het vetorecht was een van de belangrijkste bevoegdheden waarover een volkstribuun beschikte. Het negeren van zijn rechten werd bestraft met vogelvrijverklaring en verbeurdverklaring van het bezit van de overtreder.

Gnaeus Pompeius (Museo Archeologico Nazionale di Venezia).

Uit de fysieke onschendbaarheid van de tribuun vloeide ook een aantal andere bevoegdheden voort. Zo kon hij bijvoorbeeld magistraten arresteren en in de gevangenis laten gooien. Dit gebeurde niet vaak, maar een beroemd voorbeeld vond plaats in 60 voor Christus. Metellus Celer, de man van Clodia, Clodius’ zus, was toen één van de consuls. Zijn politieke vijand Pompeius wilde een wet laten goedkeuren die land voor de veteranen van zijn legioenen zou regelen. Dit stuitte op hevig verzet van Metellus en anderen. Een cliënt van Pompeius, de volkstribuun Lucius Flavius, liet Metellus daarop opsluiten, om te voorkomen dat hij verder nog zijn invloed kon aanwenden om de wet tegen te houden. Metellus gaf zich echter niet zo makkelijk gewonnen en riep de Senaat bijeen in de gevangenis. Flavius nam toen op zijn beurt plaats op een bank die hij voor de ingang van de gevangenis had gezet. Omdat de volkstribuun onschendbaar is, konden de senatoren hem niet verwijderen om zich toegang te verschaffen. Daarop liet Metellus een gat slaan in de muur aan de zijkant van de gevangenis, zodat hij via dat gat met de andere senatoren kon overleggen.[7] Op deze tactische meesterzet had Flavius geen antwoord.

Ten slotte kon een volkstribuun wetsvoorstellen aanhangig maken bij de volksvergadering. Een aantal andere magistraten kon dat ook, maar niettemin lijken volkstribunen vaker betrokken te zijn bij grote wetgevingsoperaties en hervormingen. Clodius heeft zich in elk geval op dit vlak actief betoond.

4. Verdere ontwikkeling van het tribunaat

Het volkstribunaat heeft in de loop der eeuwen de nodige veranderingen ondergaan. Volkstribunen waren er in de Late Republiek in soorten en maten. Voor veel jongemannen van adellijke komaf was het tribunaat een normale (niet-verplichte) stap in de cursus honorum, de keten van ambten die achtereenvolgens bekleed werden. Het moge duidelijk zijn dat van zulke adellijke volkstribunen lang niet altijd revolutionaire voorstellen verwacht hoefden te worden. Sterker nog, zij konden prima ingezet worden om ontwerpen van meer progressieve collega’s met een veto te treffen. Een volkstribuun kon immers in principe zijn recht van veto gebruiken tegen een besluit van iedere andere magistraat. Dus ook tegen besluiten van andere volkstribunen. Samenvattend kunnen we stellen dat in de Midden- (287-133 voor Christus) en Late Republiek (133-27 voor Christus) het college van 10 volkstribunen een heterogeen karakter had: je vond er hervormers, carrièrejagers en stromannen van de conservatieve adel. Eén ding hadden alle volkstribunen, en meer in het algemeen alle Romeinse politici, echter gemeen: zij oefenden hun ambt in elk geval óók uit om hun eigen positie in het Romeinse politieke landschap te versterken.

De overblijfselen van de Tempel van Castor en Pollux op het Forum Romanum. In de open ruimte voor de tempel vonden vaak wetgevende volksvergaderingen plaats.

Een belangrijke ontwikkeling in het volkstribunaat vond plaats in 133 voor Christus. De volkstribuun Tiberius Gracchus, zelf afkomstig uit een adellijke familie, ontpopte zich tot een vooraanstaand hervormer.[8] In zijn tijd heerste Rome al ruim anderhalve eeuw over heel Italië. Veel Italiaans land was formeel Romeins grondgebied, maar het was nooit eerlijk verdeeld onder de Romeinse burgers. Gracchus vatte nu het plan op dit land te hervedelen onder arme, bezitloze Romeinen. Het plan riep echter grote weerstand op onder de conservatieve adel en Gracchus’ voorstel voor een lex Sempronia agraria werd door zijn collega-volkstribuun Marcus Octavius met een veto getroffen. Die demonstreerde daarmee de meest effectieve manier om een volkstribuun uit te schakelen: door middel van een andere volkstribuun. Gracchus deed nu iets buitengewoons: hij stelde de volksvergadering voor de dwarsligger Octavius uit zijn ambt te zetten. Klaarblijkelijk heeft Octavius niet gepoogd ook dit voorstel te blokkeren met een veto: het volk stemde en Octavius werd afgezet.

Nog steeds kan men met recht de vraag stellen of het optreden van Gracchus tegen een onschendbare collega-volkstribuun wel legaal was. Gracchus verdedigde zich met het argument dat het volk soeverein is en personen die het met een ambt heeft bekleed dat ambt ook weer kan ontnemen, zeker wanneer die personen dat ambt misbruiken tegen de belangen van het volk in, bijvoorbeeld door onredelijk gebruik van het vetorecht. Hoe dit ook zij, het optreden van Gracchus sterkte latere volkstribunen in hun overtuiging dat het soevereine Romeinse volk in principe ieder gewenst besluit kon nemen. En dat bij eenvoudige meerderheid, want een geschreven Grondwet die moeilijker te wijzigen was dan een gewone wet kende het Republikeinse Rome niet.

Het Senaatsgebouw – de Curia – op het Forum Romanum.

Steeds vaker begonnen magistraten in de Late Republiek – niet alleen volkstribunen – in het wetgevingsproces de Senaat over te slaan. Anders dan moderne Senaten had de Romeinse Senaat in dat proces geen wetgevende rol. De Senaat was een beleids- en adviescollege, waarvan de meeste leden oud-magistraten waren. Een benoeming in de Senaat – van verkiezingen was geen sprake – gold in principe voor het leven. Senatoren gaven desgevraagd advies over wetsvoorstellen voordat deze naar de volksvergadering gingen en hun oordeel woog lange tijd zeer zwaar. In de laatste honderd jaar van de Republiek bleken magistraten echter steeds vaker bereid negatieve adviezen van de Senaat te negeren en zelfs om dit Hoge College van Staat geheel over te slaan. Inconstitutioneel was dit niet – je kunt het niet vergelijken met het overslaan van de Afdeling advisering van de Raad van State in het Nederlandse wetgevingsproces – maar het was wel een duidelijke breuk met de traditie.[9]

De volksvergadering werd in de Late Republiek ook steeds meer tot een alternatieve Senaat omgevormd. Zij nam steeds vaker beslissingen die voorheen tot het terrein van de Senaat behoorden, zoals het aanstellen van legeraanvoerders voor buitenlandse expedities. Waar de volksvergadering voorheen vooral algemeen verbindende voorschriften vaststelde, ging zij nu over tot het uitvaardigen van beschikkingen in wetsvorm (vergelijk dit met het bij wet benoemen van een Koning als bedoeld in artikel 30 van de Grondwet). Dat dergelijke acties kwaad bloed konden zetten, blijkt wel uit de casus van de bekende dictator Sulla (138-78 voor Christus). De Senaat kende hem het commando toe in een potentieel lucratieve oorlog, maar op voorstel van een volkstribuun kende de volksvergadering het bevel toe aan Sulla’s politieke rivaal Gaius Marius. Sulla zou dit verraad nooit vergeten, want toen hij enkele jaren later aan de macht kwam, maakte hij het volkstribunaat kreupel. Volkstribunen mochten voortaan geen wetsvoorstellen meer indienen en ook geen hogere ambten meer bekleden. Daardoor werd het ambt van volkstribuun zeer onaantrekkelijk. Na Sulla’s dood werden deze hervormingen overigens weer vrij snel ongedaan gemaakt.

Het voorgaande maakt duidelijk dat volkstribunen en de volksvergadering in de Late Republiek gezamenlijk grote macht konden uitoefenen. Doordat een ambitieuze volkstribuun aan een gewone meerderheid voldoende had om iedere denkbare maatregel aangenomen te krijgen, deed hij doorgaans veel moeite zoveel mogelijk aanhangers naar de plaats van de volksvergadering – meestal op het Forum Romanum – te krijgen. Politieke tegenstanders zorgden er dan wel voor dat zij hun ‘eigen’ volkstribunen dezelfde kant op stuurden om eventueel een veto uit te spreken, en tevens dat onder het stemgerechtigde volk ook zoveel mogelijk tegenstanders gemobiliseerd werden. In de sterk gepolariseerde samenleving van de Late Romeinse Republiek kon politiek geweld dan ook niet uitblijven. Hoewel het vaak bij duw- en trekwerk bleef, vielen er ook steeds vaker doden en gewonden. In dit potentieel gewelddadige klimaat moeten we het begin van Clodius’ politieke carrière als volkstribuun plaatsen.

5. Clodius’ volkstribunaat en latere carrière

De Tempel van Castor en Pollux van boven gezien.

Op 10 december van het jaar 59 voor Christus begon Publius Clodius Pulcher aan zijn volkstribunaat.[10] Minder dan een maand later bezette hij met een bende gewapende slaven de tempel van Castor op het Forum Romanum. Dit was een politiek zeer relevante handeling, want in de grote open ruimte voor de tempel vonden regelmatig volksvergaderingen plaats. De voorzittende magistraat leidde de vergadering dan vanaf de traptreden die naar het heiligdom leidden. Het signaal van de kersverse volkstribuun was duidelijk: dit is mijn terrein.

Ook op wetgevend terrein ontplooide Clodius direct allerhande activiteiten, onder meer op het gebied van de graanvoorziening. Daarna was het tijd voor een wraakactie.[11] Zijn slachtoffer was de bekende redenaar Cicero, die de fout had gemaakt tegen Clodius te getuigen na het eerder besproken Bona Dea-schandaal. In 63 voor Christus was Cicero consul geweest. In die hoedanigheid had hij een samenzwering van een senator genaamd Catilina ontmaskerd. Enkele medestanders van Catilina waren in Rome gearresteerd en vervolgens rees de vraag wat met hen gedaan moest worden. Met steun van de Senaat had Cicero hen laten executeren. Daarbij steunde hij op een Senaatsbesluit – een senatus consultum – dat hem al vóór de arrestaties had opgedragen de Republiek te verdedigen. Echter, een belangrijk uitgangspunt van het Romeinse staatsrecht was dat iedere burger het recht had de (dreiging van) machtsuitoefening door een magistraat (coercitio) aan te vechten bij het volk (provocatio). In de Late Republiek kwam dit neer op een verbod van executie van burgers zonder eerlijk proces. Zo’n proces was er formeel niet geweest. De Senaat had weliswaar over het lot van de samenzweerders besloten, maar hij was geen rechterlijke instantie. De volksvergadering of een bij wet ingestelde rechtbank (quaestio) met juryleden was er niet aan te pas gekomen.

Buste van Cicero (Capitolijnse Musea, Rome).

Clodius probeerde nu een wet erdoor te krijgen die verbanning en verlies van bezit in het vooruitzicht stelde voor iedereen die had meegewerkt aan het zonder proces ter dood brengen van Romeinse burgers. Het was voor iedereen duidelijk dat de wet tegen Cicero gericht was, en uiteindelijk besloot de beroemde redenaar een onvermijdelijke veroordeling voor te zijn door in vrijwillige ballingschap te gaan. Zelfs toen liet Clodius zijn vijand niet met rust, want de volkstribuun liet de wet aannemen, met als gevolg dat Cicero’s bezit werd geconfisqueerd en de verbanning werd geformaliseerd. Cicero’s huis werd platgebrand en op de plek werd een altaar voor Libertas, de verpersoonlijking van de Vrijheid, opgericht.

Na zestien maanden ballingschap kon Cicero uiteindelijk terugkeren, nadat Senaat en volksvergadering hem in ere hadden hersteld. Dit was mede te danken aan het feit dat Clodius veel machtige vijanden had gemaakt in Rome. Onder hen was het meest effectieve wapen tegen een losgeslagen volkstribuun, te weten een andere volkstribuun. Zijn naam was Titus Annius Milo en gedurende de jaren 50 voor Christus zouden de gewapende bendes van Clodius en Milo elkaar voortdurend bevechten in de straten van Rome, terwijl de beide leiders zelf probeerden de hogere politieke ambten te verwerven en elkaar tevens voor politiek geweld te laten vervolgen. Het conflict eindigde uiteindelijk in een soort Slag bij Beverwijk. Op 18 januari van het jaar 52 voor Christus ontmoetten Clodius en Milo en hun volgelingen elkaar op de – overigens door een verre voorvader van Clodius aangelegde – Via Appia buiten Rome.[12] In het gevecht dat volgde, raakte Clodius gewond. Hij vluchtte een herberg binnen, maar werd door Milo’s mannen naar buiten gesleept en afgemaakt. Clodius’ woedende aanhangers namen op gepaste wijze afscheid van hun held: zij brachten zijn lichaam naar het Senaatsgebouw, stapelden de houten banken op tot een gigantische brandstapel en cremeerden het lichaam van de beroemde volksmenner. Het Senaatsgebouw overleefde dit niet.

Milo werd na de moord vervolgd en wist aan een veroordeling te ontkomen door in vrijwillige ballingschap te gaan. Tijdens zijn proces had hij weinig gehad aan zijn advocaat Cicero, want die was door de aanwezigheid van hordes soldaten (die de orde moesten bewaken) zo van slag geraakt dat hij zijn rede niet uit durfde te spreken. Toen Milo eenmaal in Massilia (het huidige Marseille) in ballingschap leefde, dacht Cicero hem een plezier te doen door alsnog zijn verdedigingsspeech op te sturen. Dit ontlokte Milo de cynische opmerking dat hij blij was dat Cicero zijn pleidooi niet had uitgesproken, anders had hij niet zulke uitstekende vis in Frankrijk kunnen eten.[13]

6. Slotbeschouwing

In deze bijdrage hebben we de historische wortels van het begrip ‘volkstribuun’ verkend, een begrip dat in onze eigen tijd een sterk negatieve lading heeft. In het voorgaande hebben we echter kunnen vaststellen dat veel volkstribunen in de Romeinse Republiek zeer nuttig werk hebben geleverd bij de bescherming en emancipatie van het gewone volk. Dat was dan ook hun taak. Er waren echter ook de nodige ‘rotte appels’, waarvan de hoofdpersoon van dit artikel wel een zeer markant voorbeeld is. De macht die van het volkstribunaat uitging, heeft door toedoen van figuren als Clodius in belangrijke mate bijgedragen aan de politieke instabiliteit van de latere Republiek en was in die zin ook een factor bij de ondergang daarvan.

Replica van een Romeinse gladius (links).

Op zichzelf hoeft het bestaan van een dergelijk machtig ambt niet noodzakelijkerwijs te leiden tot instabiliteit. Veel hangt af van wie het ambt bekleedt en welke ‘checks and balances’ er zijn. Tot die ‘checks and balances’ behoorden onder meer de gewoonte om de Senaat te raadplegen voordat een wetsvoorstel aan de volksvergadering werd voorgelegd en het feit dat het vetorecht ook tegen andere volkstribunen kon worden ingezet (en ook werd ingezet). Het raadplegen van de Senaat had als groot voordeel dat dit een zekere consensus onder de elite garandeerde, zodat echt heel controversiële voorstellen nooit wet konden worden. Toen echter volkstribunen de Senaat begonnen te omzeilen en direct naar de volksvergadering gingen, leidde dit al snel tot meer omstreden wetten. Na het precedent van Gracchus was verder het dreigen met een veto door een andere volkstribuun minder effectief. Een vergadering die geneigd was vóór een wetsvoorstel van een volkstribuun te stemmen, zal ook geneigd zijn geweest te stemmen voor het ontnemen van het ambt van de volkstribuun die zijn veto over datzelfde wetsvoorstel had uitgesproken, zoals Gracchus’ collega Octavius ondervond.

Een verdere ontwikkeling was de steeds toenemende bereidheid om geweld te gebruiken. Clodius kreeg een aantal van zijn voorstellen er slechts door, door met een groepje potige aanhangers ter vergadering mensen te ontmoedigen om tegen zijn voorstellen te stemmen. De enige manier om dat effectief tegen te gaan was door met een eigen groepje sportschoolvrienden te komen aanzetten, zoals Milo deed. Het voorgaande moet natuurlijk wel bezien worden in het licht van de sociale en politieke omstandigheden van die tijd. Het is niet goed vol te houden dat een volkstribunaat automatisch tot geweldsdreiging leidt. Dat het in de late Republiek gebeurde, hield verband met vele factoren, waaronder het feit dat de gevestigde instanties geen oplossingen hadden voor de omvangrijke sociale problemen in de Romeinse samenleving. Juist dat laatste was voor sommige volkstribunen een reden om ‘conservatieve’ elementen als een behoudende Senaat of een obstinate collega-volkstribuun uit te schakelen. En juist dat laatste is een klacht die ook bij moderne volkstribunen vaak te beluisteren valt.

Dit artikel is een enigszins aangepaste versie van een artikel dat eerder verscheen in Ars Aequi, jaargang 60, december 2011, nr. 12. Taalfouten zijn gecorrigeerd.

Noten

[1] Bijvoorbeeld ARP-voorman Abraham Kuyper. Zie de bespreking van het boek De gekroonde gekroonde republiek van Cees Fasseur door Geerten Boogaard op de website Publiekrecht en Politiek. Kuyper wordt daarin als ‘gereformeerde volkstribuun’ aangeduid en dat is eerder een verwijt dan een eretitel.

[2] Zie de rede De representatieve democratie is een electieve aristocratie van emeritus hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis Frank Ankersmit.

[3] Cicero, De Natura Deorum, 2.7.

[4] Zie bijvoorbeeld Cicero, Pro Caelio, 31-36.

[5] Plutarchus, Caesar 10; Cassius Dio 37.45.2.

[6] Livius 2.23-2.33.

[7] Cassius Dio 37.50.1-2.

[8] Zie over zijn leven met name de biografie die Plutarchus over hem schreef.

[9] Gracchus wordt vaak gezien als de eerste die de Senaat oversloeg in het wetgevingsproces. Direct bewijs is daarvoor echter niet. Er is ook een eerder precedent van de volkstribuun Gaius Valerius Tappo in 188 voor Christus. Zie Livius 38.36.

[10] Plutarchus, Cato Minor 33.

[11] Zie Cassius Dio 38.14-17 en 39.6; Plutarchus, Cicero 30-34; Appianus, Bellum Civile 2.15-16; Cicero, Brieven volume 1, nr. 20

[12] Cassius Dio 40.48; Plutarchus, Cicero 35; Appianus, Bellum Civile 2.21.

[13] Cassius Dio 40.54.

One Comment:

  1. Pingback:Politieke rechtspraak in het Oude Rome: het proces tegen Gaius Rabirius – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.