Het is onmogelijk om de precieze volgorde van alle gebeurtenissen in het leven van Sint Franciscus van Assisi (1181/82-1226) vast te stellen, maar het moet omstreeks de zomer van 1206 zijn geweest dat hij voor het eerst een bezoek bracht aan Gubbio. Dat stadje ligt zo’n 30 kilometer ten noorden van Assisi, dus minstens een dag lopen. In Gubbio woonde een vriend van Franciscus, ene Giacomello Spadalunga. Beide mannen hadden in de oorlog tegen Perugia gevochten en beiden waren toen gevangen genomen. Ze hadden elkaar ontmoet in de akelige kerker waar Franciscus malaria opliep, een van de vele ziektes waar hij de rest van zijn leven last van zou hebben.
Volgens de overlevering werd Franciscus op weg naar Gubbio beroofd. Terwijl hij Franse liedjes aan het zingen was, kreeg een bende rovers hem in het vizier. Zij zagen hem aan voor een rijke reiziger en eisten dat hij vertelde wie hij was. Franciscus stelde zichzelf daarop voor als de Boodschapper van de Grote Koning (i.e. Johannes de Doper – Franciscus’ echte naam was Giovanni). De rovers waren niet erg onder de indruk van deze stoutmoedige reactie, maar omdat ze van een kale kip geen veren konden plukken, hielden ze het bij een pak rammel voor Franciscus, waarna ze hem in een greppel achterlieten.[1] Toen de toekomstige heilige eindelijk in Gubbio aankwam, was hij volkomen onherkenbaar. Gelukkig nam de familie Spadalunga hem op in haar huis, verzorgde zijn wonden en gaf hem nieuwe kleren. Later zou Franciscus regelmatig naar Gubbio reizen om daar voor de leprozen te zorgen. Tevens zou hij het stadje van een gevaarlijke wolf gered hebben door het dier te temmen en er zelfs vrienden mee te worden. Men vindt een modern beeld van deze ongetwijfeld verzonnen gebeurtenis naast de lokale kerk van San Francesco.
Geschiedenis van de kerk
De kerk van San Francesco in Gubbio zou zijn gebouwd op grond die ooit aan de Spadalunga’s toebehoorde. Enkele jaren na de dood van Franciscus zouden ze een huis en een opslagplaats hebben geschonken aan de Franciscaanse broeders die zich in het stadje hadden gevestigd. Paus Alexander IV (1254-1261) gaf hun vervolgens toestemming om er een echte kerk te bouwen. Deze kerk werd waarschijnlijk eind dertiende eeuw voltooid. In de eeuw daarna werd rechts naast de San Francesco een groot klooster gebouwd, het Chiostro della Pace. Een volgende stap was het toevoegen van gewelven aan de zijbeuken, hetgeen in de vijftiende eeuw geschiedde. In 1724 werd het interieur van de kerk onder handen genomen, waarbij ook het middenschip van een gewelf werd voorzien.
De kerk is correct georiënteerd, dat wil zeggen op het oosten gericht. Ze heeft echter enkele kenmerken die haar onderscheiden van andere kerken in Gubbio. Waar de meeste kerken in het stadje (inclusief de Duomo) eenbeukig zijn, heeft de San Francesco een middenschip en zijbeuken. Daarnaast heeft de kerk drie apsissen en twee hoofdingangen. De grootste ingang – met een dubbel portaal – bevindt zich in de linker zijbeuk (zie de afbeelding hierboven). Dit is de ingang aan de Piazza dei Quaranta Martiri.[2] Boven de ingang zien we een origineel roosvenster uit de veertiende eeuw met daarin een Lam Gods. De gevel van de kerk is gericht op de Via Ortacci en daar vinden we een tweede ingang (zie de eerste afbeelding in deze bijdrage). De genoemde gevel is erg eenvoudig en heeft geen andere versieringen dan een mooi Romaans portaal, verfraaid met roze marmer, en een tweede roosvenster met wederom het Lam Gods. Het roosvenster is origineel, maar het maakt pas zo’n 60 jaar deel uit van de kerk. Het werd hier namelijk pas in 1958 geïnstalleerd (het object kwam uit Foligno).
Interieur
We gingen de kerk binnen via de westelijke ingang. Volgens de beschrijvingen in onze reisgids is de San Francesco de mooiste kerk in Gubbio. Dat kan heel goed kloppen, maar houd er wel rekening mee dat het binnen tamelijk donker kan zijn, ook op een heldere en zonnige dag. De mooiste kunst vindt men achterin de kerk, in de drie apsissen. De fresco’s in de centrale apsis werden omstreeks 1275-1280 door een anonieme meester vervaardigd, maar helaas zijn deze nogal beschadigd. Ondanks alle beschadigingen kunnen we nog goed zien dat in het midden Christus is afgebeeld. Hij wordt geflankeerd door Petrus, Paulus en de twee belangrijkste Franciscaanse heiligen, te weten Franciscus zelf en zijn vriend en vertrouweling Antonius van Padova (1195-1231). Een uitstekende foto van het fresco vindt u hier.
Opmerkelijk aan de rechter apsis is dat deze in twee afzonderlijke delen is gesplitst. Het onderste gedeelte is een kapel met fresco’s uit het eerste kwart van de veertiende eeuw. Deze werden gemaakt door de Maestro Espressionista di Santa Chiara (misschien Palmerino di Guido; zie de afbeelding rechts). Helaas verkeren de fresco’s in slechte staat. Op het plafond zien we Christus en wat er nog over is van de vier evangelisten (Mattheus is helemaal verdwenen), op de muren fresco’s van zes heiligen, van wie er een heel goed Johannes de Doper zou kunnen zijn. De fresco’s in het bovenste gedeelte van deze apsis zijn ouder en werden waarschijnlijk omstreeks dezelfde tijd als die in de centrale apsis geschilderd, en door dezelfde kunstenaar. We zien hier twee voorstellingen uit het leven van Sint Franciscus, beide geïnspireerd door fresco’s in de Benedenkerk in Assisi.
De mooiste en tevens jongste fresco’s vindt men in de linker apsis. Deze worden – kennelijk met zekerheid – toegeschreven aan Ottaviano Nelli (1375-1444), een schilder die zeer actief was in Gubbio (zie zijn werken in de kerken van Sant’Agostino en San Domenico). Zijn Storie di Maria Vergine, oftewel Verhalen uit het Leven van de Maagd Maria, werden tussen ca. 1408 en 1413 geschilderd (zie de twee afbeeldingen hierboven). Sommige scènes zijn verloren gegaan, maar de voorstellingen die over zijn gebleven, verkeren door de bank genomen in heel redelijke staat. Daarbij moet wel worden aangetekend dat van sommige fresco’s stukken ontbreken. Van de scène met de Ontslapenis is bijvoorbeeld nog zo’n driekwart over, maar van de Tenhemelopneming is alleen nog een fragment met daarop de sarcofaag van de Maagd zichtbaar. Ik las ergens dat de frescocyclus is gebaseerd op de Legenda Aurea (Gouden Legenden), een dertiende-eeuwse collectie hagiografieën samengesteld door Jacobus de Voragine (ca. 1230-1298), een kroniekschrijver die tevens aartsbisschop van Genua was.
De fresco’s op de zuil rechts van de apsis zijn waarschijnlijk eveneens van de hand van Ottaviano Nelli. De interessantste schildering vindt men bijna onderaan: een gekwelde en gewonde Christus in zijn sarcofaag met allerhande elementen van zijn Lijden. Zo zien we de nagels waarmee hij werd gekruisigd, de speer waarmee hij in zijn zij werd gestoken, de in azijn gedrenkte spons, een stok, twee zwepen en andere martelwerktuigen, wellicht het potje zalf van Maria Magdalena en zeker de handen van Pontius Pilatus, die door een andere hand met een kruik water in onschuld worden gewassen.
Deze bijdrage is gebaseerd op mijn reisgids van Dorling Kindersley, de website Umbria Tourism en de website Key to Umbria.
Noten
[1] Zie Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 65-66.
[2] Dit plein is vernoemd naar 40 mensen die op 22 juni 1944 door de Duitsers geëxecuteerd werden. Op het plein staat tevens een monument voor de soldaten die in de Eerste Wereldoorlog sneuvelden, het Monumento ai Caduti.
Pingback:Gubbio: Sant’Agostino – – Corvinus –
Pingback:Gubbio: San Domenico – – Corvinus –