Publius Licinius Egnatius Gallienus Augustus was nu alleenheerser over het enorme Romeinse Rijk, of beter gezegd: hij was de enige wettige heerser. De meeste westelijke provincies waren in handen van Postumus, heerser over het ‘Gallische Rijk’, en ook in de oostelijke provincies zou Gallienus spoedig met usurpatoren en rebellen te maken krijgen. De keizer zou het grootste gedeelte van de resterende acht jaar van zijn regering op veldtocht zijn en gevechten leveren tegen vijanden van binnen en buiten het Rijk. Daarbij staat één ding vast: Gallienus vervolgde geen christenen. Misschien had hij gewoon te veel problemen aan zijn hoofd. Misschien was hij oprecht tolerant en zag hij de christenen niet als vijanden. Feit is dat de keizer al spoedig de twee Edicten introk die zijn vader Valerianus had uitgevaardigd. Kerkbezittingen die in beslag waren genomen werden teruggeven en christenen kregen ook weer toegang tot hun begraafplaatsen. In feite mochten ze nu vrij hun godsdienst belijden, en er wordt dan ook wel aangenomen dat onder Gallienus het christendom een religio licita werd, een toegestane religie.[1]
Herstel
Valerianus was in 260 bij Edessa verslagen en gevangen genomen.[2] Hierna kon het Perzische leger zonder enige tegenstand de Romeinse provincies Syrië, Cilicië en Cappadocië afschuimen. En zijn Res Gestae Divi Saporis beweert Shapur dat hij 36 steden en stadjes innam. De Perzen plunderden nogmaals Antiochië, dat nog maar nauwelijks bekomen kan zijn geweest van de eerdere plundering in 253. Waarschijnlijk splitsten de Perzen hun strijdmacht op en stuurden ze kleinere eenheden naar alle uithoeken van de Romeinse provincies om maar zoveel mogelijk schade aan te richten. De mogelijkheid bestaat dat een tweede Perzisch leger Cappadocië via Armenië binnenviel en de steden aan de andere kant van het Taurusgebergte voor zijn rekening nam, zoals Sebaste (Sivas), Caesarea (Kayseri) en Iconium (Konya). We moeten ons goed realiseren dat de Perzen nooit de bedoeling hadden de gebieden die ze verwoestten te annexeren. Net als de Romeinen hadden de Perzen vele grenzen te verdedigen. Ook zij kampten met imperial overstretch en ontbeerden de mankracht om hun Rijk verder te vergroten. Hun plundertocht leverde hun wel een groot aantal gevangenen op. Deze mensen werden gedeporteerd naar Persis, Parthië, Elam en Assyrië.
Toen de Perzen zich met hun buit terugtrokken richting het oosten, werden enkele van hun eenheden aangevallen door de overgebleven Romeinse troepen in de regio. De Romeinse successen waren slechts kleine speldenprikjes, maar voor de soldaten was het voldoende om hun aanvoerder Macrianus tot keizer uit te roepen. Volgens de notoir onbetrouwbare Historia Augusta was deze Macrianus de belangrijkste generaal van de gevangen genomen keizer. Waarschijnlijk overdreven de auteurs van de Historia hier, en mogelijk was de man slechts een kwartiermaker. Niettemin kreeg Macrianus steun van een zekere Ballista, vermoedelijk een van de praetoriaanse prefecten (Shapur had beweerdelijk de andere krijgsgevangen gemaakt). Macrianus liet zijn zoons Macrianus junior en Quietus tot medekeizer benoemen. Een van de redenen daarvoor kan zijn geweest dat hij al behoorlijk op leeftijd was en bovendien kreupel. De twee Macriani verzamelden een leger, staken over naar Europa en stuitten in 261 ergens in Illyricum of Thracië op een leger dat door Gallienus was gestuurd. Dit laatste leger werd geleid door twee generaals van Gallienus, Aureolus en Domitianus. Details van de strijd die volgde, zijn niet opgetekend, maar de strijdmacht van de usurpatoren werd vernietigd en vader en zoon werden gedood.
Ondertussen was de strijd tegen de overgebleven Perzische eenheden voortgezet door een zekere Septimius Odaenathus. Hij was een Romeins burger afkomstig uit Palmyra en had zichzelf uitgeroepen tot ras (‘heer’) van deze beroemde woestijnstad. We weten niet of hij een formeel politiek of militair ambt bekleedde, maar duidelijk was dat hij de Romeinse troepen in de regio weer bij elkaar bracht. Die combineerde hij vervolgens met troepen uit Palmyra, een stad waarvan de boogschutters, kameelrijders en katafrakten een uitstekende reputatie hadden. Nadat hij de laatste indringers uit de Romeinse provincies had verdreven, ging Odaenathus in het offensief. In 262 heroverde hij Nisibis en viel hij Sassanidisch grondgebied binnen. Daarna joeg hij de Perzen helemaal terug naar Ctesiphon aan de Tigris, waarop hij terugkeerde naar Syrië en Quietus en Ballista liet vermoorden. Ondanks deze successen lijkt Odaenathus er nooit ook maar over gepiekerd te hebben om zichzelf tot keizer uit te roepen. Hij was door en door trouw aan Gallienus en liet ook nimmer munten met zijn eigen beeltenis slaan.
Gallienus mocht zichzelf gelukkig prijzen met zo’n bondgenoot, want zijn troon was altijd in gevaar. In Egypte kwam de prefect Mussius Aemilianus in opstand, maar deze rebellie duurde maar kort. In 261 of 262 werd deze de kop ingedrukt door Theodotus, een generaal die trouw was aan Gallienus en nu de nieuwe prefect werd van deze zo vitale provincie. Aemilianus werd gearresteerd, naar Rome gestuurd en vervolgens gewurgd in de gevangenis. Dankzij deze successen was Gallienus in staat in 262 zijn decennalia te vieren, zijn eerste decennium als keizer. In de Historia Augusta vinden we een levendige beschrijving van de festiviteiten, en voor de verandering klinkt deze nu eens betrouwbaar:
“Eerst begaf hij zich naar het Capitool, omringd door de senatoren en ridders in toga, terwijl de soldaten in het wit en het volk voor hem uit gingen. Verder liepen de slaven van bijna alle mensen en de vrouwen met wassen toortsen en fakkels voorop. Ook gingen hem aan beide zijden honderd witte stieren vooraf; ze schitterden vanwege hun veelkleurige zijden dekkleden en hun hoorns waren omwonden met goud. Aan beide kanten liepen ook honderd sneeuwwitte lammeren voor hem uit en tien olifanten, die op dat moment in Rome waren, en tweehonderd gladiatoren die zich voor de optocht gesierd hadden met vergulde kleden van gehuwde vrouwen, tweehonderd wilde dieren van allerlei soort, die getemd waren en met de fraaiste opschik waren uitgedost, wagens met mimespelers en allerlei toneelspelers, en boksers die met elkaar vochten, niet echt maar met zachte boksriemen. Ook voerden allerlei potsenmakers een Cyclopenvoorstelling op, waarin ze wonderbaarlijke en soms verbijsterende staaltjes lieten zien. In alle straten klonk het geluid van spelen, rumoer en applaus. Zelf schreed hij in het midden naar het Capitool in een geborduurde toga en de met palmen versierde tunica, tussen de senatoren, zoals we vertelden, en vergezeld door alle priesters in hun gezoomde toga. Aan beide kanten werden vijfhonderd vergulde lansen meegedragen, honderd vaandels, nog afgezien van de vaandels van de verenigingen, en de standaards van alle legioenen en beelden uit de kampheiligdommen. Verder liepen er mensen mee om vreemde volkeren uit te beelden, zoals de Goten, Sarmaten, Franken en Perzen, en dan niet minder dan tweehonderd per groep.”[3]
Later, in 264, hield Gallienus ook een triomftocht om de succesvolle veldtocht van Odaenathus tegen de Perzen te vieren. De Historia Augusta beweert dat hij tevens zijn vader Valerianus liet vergoddelijken, maar er is de nodige reden om aan deze bewering te twijfelen. De vergoddelijking wordt in geen enkele andere bron genoemd en in 264 was Valerianus waarschijnlijk nog in leven.
Problemen
Gallienus’ voornaamste tegenstander het dichtst bij Rome was Marcus Cassianus Latinius Postumus, een Bataaf die heerste over het zogenaamde ‘Gallische Rijk’, maar die tegelijkertijd door en door Romeins was. Hoewel Postumus nooit een poging waagde naar Rome op te rukken om zijn rivaal af te zetten, had Gallienus een troepenmacht in de buurt van Mediolanum (Milaan) gelegerd om zijn concurrent scherp in de gaten te houden. Het betrof een leger dat, zo blijkt ook uit munten, was samengesteld uit vexillationes van tenminste dertien verschillende legioenen. Bij Mediolanum bevond zich bovendien een opvallend sterk eskadron ruiterij. Soms wordt dit Milanese leger wel gezien als onderdeel van Gallienus’ hervorming van het Romeinse leger, als een mobiele reserve achter de stationaire grenzen verder naar het noorden en met een sterkere nadruk op cavalerie. Al deze beweringen zijn echter bekritiseerd[4], en het lijkt veel waarschijnlijker dat het primaire doel van dit leger was om de grens met het Gallische Rijk te bewaken, een rijk dat zich maar net iets verder naar het westen bevond.
In de jaren 260 viel Gallienus Postumus tenminste eenmaal aan (misschien in 265) en waarschijnlijk vaker, maar ondanks enkele overwinningen kon hij nooit een blijvend succes boeken. De Historia Augusta beweert zelfs dat Gallienus tijdens een beleg gewond raakte door een pijl. Postumus was een competente generaal. Hij beschermde niet alleen zijn provincies tegen aanvallen van Gallienus, maar ook tegen de Germaanse stammen die ten noorden van het Rijk leefden. Aan hem wordt de creatie van een tweede verdedigingslinie achter de traditionele limes toegeschreven. Deze tweede linie liep langs de weg van Bononia of Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer) aan het Kanaal naar Bagacum (Bavay), Atuatuca (Tongeren) en ten slotte Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) in het huidige Duitsland. Moderne historici noemen deze weg doorgaans de Via Belgica, maar we weten niet hoe hij in de Oudheid werd genoemd. Veel van de castella langs de Rijn, zoals Matilo en Praetorium Agrippinae, lijken rond deze tijd te zijn opgegeven. Niettemin bleef de Rijn de grens van het Romeinse Rijk tot kort na het jaar 400.
In het Oosten lanceerde Odaenathus een tweede offensief tegen de Perzen. In 266 stond zijn leger wederom voor Ctesiphon en wederom ging alle eer voor het Palmyreense succes naar Gallienus. De keizer was echter zeker niet ondankbaar. Hij beloonde zijn bondgenoot door hem de titels van dux en corrector totius orientis te schenken. De tweede titel was waarschijnlijk min of meer dezelfde als de titel die aan Gaius Julius Priscus was verleend, de broer van keizer Philippus Arabs (zie Philippus Arabs: De Jaren 244-249). Odaenathus was nu in feite gouverneur van alle oostelijke provincies, waarbij zijn autoriteit hoger was dan die van de individuele gouverneurs. Ook al had Gallienus zelf niet tegen de Perzen gevochten, hij begon zich op inscripties en in papyrussen wel ‘Persicus Maximus’ te noemen. Blijkens munten die in Antiochië geslagen werden, beschouwde hij zichzelf ook als de RESTITVT[OR] ORIENTIS, ‘hij die het Romeinse Oosten in ere heeft hersteld’. Odaenathus was nauwelijks bescheidener: hij noemde zichzelf nu Koning der Koningen, een bewuste poging om de verslagen Shapur te imiteren.
In 267 werden Koning Odaenathus en zijn zoon Herodes vermoord, waarschijnlijk in Emesa (het huidige Homs in Syrië). Waarschijnlijk zal nooit geheel duidelijk worden wat de motieven achter de moord waren. Mogelijk was er sprake van een familievete, want de moordenaar zou de neef van de koning zijn geweest. Volgens een andere theorie zat Gallienus achter de moord, omdat hij vreesde dat Odaenathus te machtig werd. De koning werd opgevolgd door zijn jonge zoon Vaballathus, maar de werkelijke macht lag bij de moeder van de jongen, Odaenathus’ tweede vrouw Zenobia, die als regent optrad. Soms wordt zij ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de moord op haar man. Het feit dat haar zoon profiteerde van de dood van zijn stiefbroer, die tevens troonopvolger was, kan worden gezien als indirect bewijs. De jonge Vaballathus erfde de titels van zijn vader. Ook hij werd Koning der Koningen en corrector totius orientis, ook al had Gallienus daar nooit mee ingestemd.
Ondergang
Tijdens de achtjarige regering van Gallienus als enig keizer vonden er meer dan genoeg rampen plaats. Een van die rampen was een aardbeving in Klein-Azië, waarschijnlijk in 262, die enorme schade aanrichtte. Gallienus liet daarop de Sibillijnse Boeken raadplegen en vele verzoeningsoffers aan Jupiter brengen. De aardbeving beschadigde onder meer de stad Efeze, die vervolgens omstreeks 267 ook nog eens het slachtoffer werd van een nieuwe Gotische invasie. Bij die gelegenheid beschadigden de Goten de beroemde tempel van Artemis, een van de zeven wonderen van de Antieke Wereld.
De aanval op Efeze was onderdeel van een reeks grootschalige Gotische plundertochten. Ook de Heruli, een andere Germaanse stam, deden aan deze raids mee. Het lijkt erop dat de indringers een nieuwe vloot hadden gebouwd of gevorderd en daarmee door de Bosporus waren gevaren. Vervolgens hadden ze Byzantium en Cyzicus aangevallen. Hoewel ze mogelijk een nederlaag leden tegen een Romeinse vloot die werd aangevoerd door ene Venerianus (die sneuvelde), konden ze hun plundertochten gewoon voortzetten. De eilanden tussen het huidige Griekenland en Turkije vormden een gemakkelijke prooi. Terwijl sommige groepen Goten en Heruli naar Klein-Azië voeren en Efeze aanvielen, plunderden andere de provincies Macedonia, Epirus en Achaea. Verschillende steden werden ingenomen en geplunderd. De beroemdste onder de slachtoffers was Athene, dat door een troep Heruli werd veroverd. Dat was tamelijk ironisch, want de Atheners hadden net enkele jaren eerder hun stadsmuren hersteld. Toen de Heruli zich weer terugtrokken uit Athene werden ze plotseling aangevallen door een Atheense militie onder leiding van Publius Herennius Dexippus. De Atheners brachten hen enige verliezen toe en wisten daarmee het Romeinse moreel wat op te krikken, maar het leger van de indringers bleef grotendeels intact. Dexippus zou later een geschiedenis van de Gotische Oorlogen schrijven, maar daarvan zijn helaas alleen wat fragmenten bewaard gebleven.
In reactie op de Germaanse aanvallen waren keizer Gallienus en zijn competente generaal Marcianus (die niet verward moet worden met de usurpator Macrianus) naar de regio afgereisd. Toen de Heruli probeerden het Rhodopegebergte over te steken, werden ze bij de rivier de Nestos verslagen, waarschijnlijk in 268. Van een beslissende Romeinse overwinning kan echter geen sprake zijn geweest. Volgens een late bron, de negende-eeuwse chroniqueur Syncellus, sloot de Herulische aanvoerder Naulobatus een overeenkomst met de Romeinen. Hij kreeg de rang van senator, en in ruil daarvoor liet hij waarschijnlijk een aantal van zijn manschappen dienst nemen in het Romeinse leger. Syncellus schreef natuurlijk pas eeuwen later, maar mogelijk had hij nog toegang tot het werk van Dexippus. Het verhaal kan dus heel goed kloppen.
Vervolgens kreeg de keizer bericht dat er weer eens een opstand tegen hem was uitgebroken. Ditmaal was het Aureolus die zijn trouw aan de keizer had opgezegd. Enkele jaren terug was hij betrokken geweest bij het verslaan van de usurpatoren Macrianus senior en junior (zie hierboven), en nu voerde hij de ruiterij van de keizer bij Mediolanum aan. Zijn opstand werd waarschijnlijk mede ingegeven door het feit dat de keizer ver weg was en dat hijzelf het bevel voerde over vele goede manschappen. Gallienus liet Marcianus achter in de regio en haastte zich terug naar Italië, waar hij tussen Mediolanum en Bergomum (het huidige Bergamo) de confrontatie met zijn rivaal aanging. Aureolus leed een verpletterende nederlaag bij een brug die later naar hem vernoemd werd, de Pons Aureolus, oftewel Pontirolo. Ondanks de nederlaag bracht hij het er levend vanaf en vluchtte terug naar Mediolanum, waar Gallienus hem begon te belegeren. Tijdens die belegering werd de keizer gedood door zijn eigen mannen. De moord was niet het resultaat van een spontane actie, maar van een goed georganiseerde samenzwering. Aan Gallienus was het onjuiste bericht overgebracht dat Aureolus in de aanval was gegaan. Toen de keizer daarop zonder zijn lijfwachten zijn tent uit stormde, werd hij doodgestoken.
Het lijkt erop dat er verschillende belangrijke officieren bij de samenzwering betrokken waren. Allen hadden een Illyrische achtergrond (Illyricum was een generieke term voor de Balkanprovincies). De praetoriaanse prefect Heraclianus was zeker betrokken, en dat gold ook voor een Dalmatische ruiterofficier genaamd Cecropius, die de keizer de genadeklap toediende. Mogelijk namen twee toekomstige keizers eveneens aan het complot deel. Marcus Aurelius Claudius (de toekomstige keizer Claudius Gothicus) was de ene, Lucius Domitius Aurelianus (de toekomstige keizer Aurelianus) de andere. Volgens de Historia Augusta behoorde ook generaal Marcianus tot de belangrijkste samenzweerders, maar aangezien hij zich nog op de Balkan bevond, is dat enigszins onwaarschijnlijk. In een poging de hele keizerlijke familie uit te roeien werden later ook Gallienus’ derde zoon Marinianus en zijn broer Valerianus Minor vermoord. De anonieme auteur van de Epitome De Caesaribus beweert dat Gallienus werd bijgezet in een graftombe langs de Via Appia, in de buurt van de negende mijlsteen. Daar staat nog altijd een gebouw dat wordt gezien als het Mausoleum van Gallienus.
Bronnen
Primaire bronnen
- Aurelius Victor, De Caesaribus 33 (translated and annotated by H.W. Bird);
- Epitome de Caesaribus 33;
- Historia Augusta, The Two Gallieni;
- Historia Augusta, The Lives of the Thirty Pretenders (Odaenathus);
- Res Gestae Divi Saporis;
- Zosimus, Historia Nova, Book 1.36-41.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 114-118 en p. 123-125;
- Henk Singor, Constantijn, p. 106-107;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 604-609.
Noten
[1] Henk Singor, Constantijn, p. 106-107.
[2] De meeste, zo niet alle jaartallen in deze bijdrage zijn bij benadering. De chronologie van de gebeurtenissen tijdens de Crisis van de Derde Eeuw is vaak nogal wazig.
[3] De Twee Gallieni 8 (vertaling: John Nagelkerken).
[4] Zie Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 117-118.
Bijgewerkt 10 April 2023.
Pingback:Valerianus en Gallienus: De Jaren 253-260 – – Corvinus –
Pingback:Quintillus en Aurelianus: De Jaren 270-271 – – Corvinus –
Pingback:Claudius Gothicus: De Jaren 268-270 – – Corvinus –
Pingback:Rome: de zogenaamde ‘tempel van Minerva Medica’ en de ‘trofeeën van Marius’ – – Corvinus –
Pingback:Gallienus: The Years 260-268 – – Corvinus –
Pingback:Diocletianus: De Jaren 301-303 – – Corvinus –