Op een hoogvlakte ten zuidoosten van Rethymnon ligt het Arkádiklooster, een complex dat een belangrijke rol speelt in de geschiedenis van Kreta. Volgens de overlevering werd het klooster al in de vijfde eeuw van onze jaartelling gesticht door de Oost-Romeinse keizer Arcadius (383-408) en draagt het zijn naam. Bij die overlevering kunnen echter vraagtekens worden geplaatst. Hoe oud het klooster precies is, weet niemand. In elk geval dateert het huidige complex hoofdzakelijk van de zestiende eeuw. De kerk in het midden is gewijd aan de Transfiguratie van Christus – Μεταμόρφωση in het Grieks – en keizer Constantijn de Grote en zijn moeder Helena. Ze werd tussen 1562 en 1587 gebouwd. Dit was in de tijd dat Kreta onder Venetiaans bestuur viel en het gebouw heeft dan ook duidelijk Italiaanse invloeden ondergaan. Zo sierlijk als de gevel van de kerk is, zo grof en onelegant is de achterzijde van het gebouw. Opvallend is verder dat het om een tweebeukige kerk gaat, waarbij de linker beuk is gewijd aan de Transfiguratie en de rechter aan Constantijn en Helena. Binnen mag er niet gefotografeerd worden.
Wie het klooster benadert, merkt al snel op dat het volledig ommuurde complex veel weg heeft van een vesting. Een mausoleum tegenover het klooster, waarin een kast staat met 69 verminkte schedels, doet vermoeden dat er zich hier in het verleden verschrikkelijke gebeurtenissen hebben afgespeeld. En dat blijkt te kloppen. Om het verhaal in de juiste context te kunnen presenteren moeten we even wat verder terug in de geschiedenis. In 1204 kwam Kreta in Venetiaanse handen, nadat de kruisvaarder Bonifatius van Montferrat het eiland aan de doge Enrico Dandolo had verkocht. Al in de vroege dertiende eeuw begonnen Venetiaanse families zich op het eiland te vestigen. De inheemse Kretenzers kwamen verschillende malen tegen de Venetiaanse overheersing in opstand, onder meer omdat de Venetianen de meeste of zelfs alle openbare ambten monopoliseerden en hun eigen rooms-katholieke geloof een voorkeursbehandeling gaven, terwijl de meeste Kretenzers oosters-orthodox waren. Toch slaagden de Venetianen erin, hoewel ze veruit in de minderheid waren, hun gezag te handhaven.
Aan Venetiaans Kreta kwam uiteindelijk een einde door toedoen van een externe vijand: het Ottomaanse Rijk. Al in 1570 nam de Turkse piraat Uluç Ali Reis – die eigenlijk Giovanni Dionigi Galeni heette – Rethymnon in en verwoestte de stad. Zijn aanval was louter een plundertocht, geen poging het eiland te veroveren. Pas in 1645-1646 lanceerden de Turken een grootschalige aanval op Kreta. Steden als Rethymnon en Chania vielen al snel in hun handen, maar de belangrijkste stad Candia (het huidige Heraklion) zou zich tot het uiterste blijven verzetten. In 1648 sloegen de Turken het beleg voor de stad op en pas in 1669 gaf Candia zich over. De Turken stuurden kolonisten naar Kreta en sommige Kretenzers bekeerden zich tot de islam, maar de meerderheid van de inheemse bevolking bleef trouw aan het oosters-orthodox geloof. In wezen was de situatie onder Turks bestuur niet zo heel veel anders dan onder de Venetianen: moslims kregen een voorkeursbehandeling, oosters-orthodoxe christenen waren de ondergeschikten die voor de uitoefening van hun geloof afhankelijk waren van de gunst van de bezetter. Het Arkádiklooster was tijdens de verovering van Kreta geplunderd, maar mocht later gerestaureerd worden en kon ook onder de Ottomanen weer tot bloei komen.
Toch bleef er de nodige weerzin tegen de Turkse bezetters en waren er, net als in de Venetiaanse tijd, diverse opstanden. Zo leidde Ioannis Vlachos, ook bekend als Daskalogiannis, in 1770 een rebellie in Hora Sfakion in het zuiden van het eiland. De Russen, toen de aartsvijanden van de Turken, beloofden steun, maar kwamen uiteindelijk niet opdagen. Daskalogiannis werd verslagen, gevangen genomen en levend gevild. De Kretenzische Opstand van 1866-1869 was puur tactisch bezien eveneens een nederlaag voor de Kretenzische rebellen, maar ze leverde hun wel een morele overwinning op. In deze opstand speelde het Arkádiklooster een hoofdrol. De abt (hegoumenos) van het klooster, Gabriël Marinakis, was namelijk een van de voornaamste rebellenleiders. Terwijl de Turken onder leiding van Ismail Pasha, de Ottomaanse gouverneur van Egypte en Soedan, hun troepen verzamelden, verschansten gewapende Kretenzische opstandelingen zich in het klooster. In november 1866 zou het tot een zeer gewelddadig treffen komen.
In de nacht van 7 op 8 november kwam een Turkse troepenmacht bestaande uit zo’n 15.000 soldaten en 30 kanonnen bij het klooster aan. In het complex bevonden zich op dat moment meer dan 900 Kretenzers (sommige bronnen spreken van 943 mensen, andere van 964). Ongeveer een derde van hen was man, de rest bestond uit vrouwen en kinderen. Van de mannen was bovendien niet iedereen gewapend, zodat het uiteindelijk slechts tussen de 225 en 259 Kretenzers waren die het tegen de Ottomaanse overmacht moesten opnemen. Op 8 november 1866 gingen de Turken in de aanval. Er werd de hele dag hevig gevochten, maar de aanvallers slaagden er niet in het complex binnen te dringen. De volgende dag werd de bestorming hervat. De poort van het klooster werd kapotgeschoten, de Turkse soldaten stroomden naar binnen en de Kretenzische verdedigers dreigden onder de voet gelopen te worden. Veel vrouwen en kinderen hadden zich in het kruitmagazijn verstopt. Toen de Turken naderden besloot een zekere Kostas Giamboudákis het kruit te laten ontploffen. Door de explosie kwamen niet alleen veel Kretenzers om het leven, maar ook de nodige Turkse soldaten.
De Ottomaanse verliezen waren verschrikkelijk geweest. Mogelijk was meer dan een tiende van de Turkse soldaten gedood of gewond geraakt: bronnen spreken van 1.500-2.000 slachtoffers. Ook de meeste verdedigers waren om het leven gekomen, hetzij tijdens de gevechten, hetzij door de ontploffing in het kruitmagazijn. Onder de doden was de abt Gabriël. Zijn buste treft men aan in het klooster en in enkele van de omliggende dorpen. Kretenzische gevangen werden afgevoerd naar Rethymnon, waar ze slecht behandeld werden, maar uiteindelijk wel hun vrijheid terugkregen. Hoewel de Kretenzische Opstand formeel nog tot 1869 voortduurde, was ze feitelijk al bij het Arkádiklooster de kop ingedrukt. De rebellen behaalden echter als gezegd wel een morele overwinning. De steun voor de Kretenzische vrijheidsstrijd onder Europese en Amerikaanse intellectuelen nam dankzij de ‘martelaren van Moni Arkadiou’ sterk toe. Het Ottomaanse Rijk, toch al de ‘zieke man van Europa’ genoemd, raakte steeds verder in verval. In 1898 kon er een autonome Kretenzische Staat gecreëerd worden, al viel deze formeel nog onder Ottomaans gezag. In 1913 volgde ten slotte de aansluiting bij Griekenland.
Tegenwoordig is het Arkádiklooster een vreedzaam oord. Het verleden is echter nooit ver weg. Het mausoleum ten westen van het klooster, gevestigd in een voormalige windmolen, biedt een macaber schouwspel. Veel van de tentoongestelde schedels zijn duidelijk geraakt door inslaande kogels of Turkse zwaarden. De kruitkamer is nooit herbouwd en is tegenwoordig voorzien van een buitengewoon dramatische afbeelding van Kostas Giamboudákis die te midden van tientallen Kretenzers de boel opblaast (zie de foto hierboven). En als stille getuige van het bloedbad van 1866 is er dan ook nog een eenzame cipres op de binnenplaats, links van de kerk. Meer dan 150 jaar geleden werd de boom geraakt door een Turkse kogel. Die kogel zit er nog steeds, behulpzaam aangewezen door een grote pijl (foto rechts).