Christenslaven zijn de ongelukkige Europeanen, zeelieden en kustbewoners, die tussen grofweg 1520 en het eerste kwart van de negentiende eeuw in handen vielen van Noord-Afrikaanse kapers. Deze waren afkomstig uit Marokko, Algerije, Tunesië en Libië en worden ook wel de ‘Barbarijse zeerovers’ genoemd. Meer dan een miljoen Europeanen zijn in het genoemde tijdvak tot slaaf gemaakt, onder hen enkele duizenden Nederlanders. Na hun gevangenneming moesten ze dwangarbeid verrichten, net zolang totdat er losgeld was betaald. Die dwangarbeid varieerde van relatief licht huishoudelijk werk tot zwoegen in de mijnen, op galeien of op landerijen. Als er geen losgeld werd betaald, konden deze mensen hun leven lang slaaf blijven.
Michiel de Ruyter (1607-1676) heeft veel gedaan om met name Nederlandse christenslaven vrij te krijgen, iets wat – met horten en stoten – nu ook erkend wordt in de Canon van Nederland. Details geeft de Canon echter niet, en daarom wil ik in een aantal stukjes stilstaan bij Michiel de Ruyter en de christenslaven. De stukjes beslaan de drie periodes waarin De Ruyter zich heeft ingespannen om tot slaaf gemaakte christenen, Nederlanders en andere Europeanen, te bevrijden. In de periode 1644-1651 deed hij dat als koopvaarder, in de periode 1655-1656 als viceadmiraal van Amsterdam en ten slotte in de periode 1661-1664 opnieuw als viceadmiraal.
Koopvaarder naar Marokko
Op 21 januari 1644 vertrok de toen 36-jarige koopman Michiel de Ruyter op het schip de Salamander naar Marokko, waar hij de havens van Salee (bij Rabat), Safi en Agadir aandeed.[1] Agadir behoorde tot het onofficiële emiraat Tazerwalt, waarover tussen 1613 en 1659 een zekere Sidi Ali Bou Dmia, ook bekend als Abou Hassoun, heerste. Formeel was deze ondergeschikt aan de sultan in Marrakesh, maar in de praktijk functioneerde hij als onafhankelijk vorst. De Ruyter noemt hem in zijn journaals de ‘Sante’, wat ermee te maken heeft dat Abou Hassoun de kleinzoon was van een maraboet, een religieus leider of ‘heilige man’. De emir woonde niet in Agadir, maar in Iligh, een plaats die zo’n honderd kilometer zuidelijker in het binnenland lag. Michiel de Ruyter sprak naast Nederlands ook Engels, Iers, Frans, Spaans en Portugees, maar het Arabisch of het Tamazight (Berbers) was hij niet machtig. Er reisde dan ook een tolk met hem mee, een Joodse man genaamd Daniël. Joden functioneerden vaak als intermediairs in de contacten tussen moslims en christenen. Ze hadden een voet in beide werelden. De Ruyter kwam in maart 1644 in Iligh aan, waar hij onder meer laken aan de emir verkocht.
De Ruyter hield alles wat er gebeurde kort en zakelijk bij in een journaal. Dat is bewaard gebleven en bevindt zich thans in het Nationaal Archief. Het is volledig gedigitaliseerd en kan dus gemakkelijk geraadpleegd worden. Hoewel, gemakkelijk… het gaat natuurlijk wel om een handgeschreven journaal in zeventiende-eeuws Nederlands met sterke Zeeuwse invloeden. De letters hebben andere vormen dan tegenwoordig en je moet ook enigszins bekend zijn met de woorden en in het bijzonder de nautische termen die in die tijd gebruikt werden. Dat dysych ‘mistig’ betekent en een ‘stijve coelte’ op ongeveer windkracht 6 neerkomt, wist ik ook niet voordat ik aan dit stukje begon. Het handschrift van De Ruyter is gelukkig wel zeer regelmatig, dus uiteindelijk komt ook de niet-professional een heel eind.
Al bij aankomst in Iligh zag de koopman “een groote mesery [ellende] van slaven”, dus erg gezellig was het hier niet. Op 7 maart nam De Ruyter weer afscheid van de emir, waarover hij in zijn journaal noteerde (in modern Nederlands):
“Ik (…) kocht 6 Hollandse slaven vrij, 5 van Memelyck (Medemblik), 1 van Amsterdam.”
Namen noteerde De Ruyter niet, wel het detail dat deze mannen met hun schip op weg waren geweest naar ‘Fernabocke’, oftewel Pernambuco in Nederlands Brazilië (1630-1654). Met z’n zessen waren ze natuurlijk nooit opgewassen tegen een kaperschip met een tot de tanden bewapende bemanning. De Ruyter noteerde ook de prijs waarvoor de zeelieden werden vrijgekocht: 187,5 gouden dukaten per persoon. De christenslavernij was voor degenen die haar bedreven duidelijk zeer profijtelijk. Kennelijk was De Ruyter nu door zijn geld heen, want meer slaven kon hij niet vrijkopen. En er waren er nog veel meer, zo noteerde hij met spijt in zijn journaal.
Terug naar BarbarijeBegin 1646 was De Ruyter opnieuw als koopman in Iligh en opnieuw maakte hij van de gelegenheid gebruik Nederlandse christenslaven vrij te kopen. Tot zijn grote spijt was er weer niet genoeg geld om iedereen te bevrijden. Er moesten keuzes worden gemaakt, en daartoe werden kennelijk alle slaven verzameld en opgesteld, want De Ruyter schrijft (in modern Nederlands) op 5 januari:
“’s Morgens kwamen alle Hollandse slaven bij mij, wat zeer verdrietig was om te zien.”
Uiteindelijk werden er vijf Hollanders gelost voor 85 gouden dukaten, naar mag worden aangenomen per persoon. Vier dagen later, op 9 januari 1646, kon nog “door groote moeyte” een zesde christenslaaf worden vrijgekocht, voor de prijs van 34 gouden dukaten. De man was kreupel en afkomstig uit “Hooren” (Hoorn). Een naam wordt helaas niet gegeven.
Een derde tocht naar Iligh vond begin 1647 plaats en ook deze stond in het teken van het verkopen van goederen en het vrijkopen van Nederlandse christenslaven. Wederom werden er vijf Hollanders gelost, waarbij de prijs aanzienlijk was: voor ieder afzonderlijk werden 105 gouden dukaten neergelegd. Twee dagen later, op 25 januari 1647, vond een zeer bijzondere gebeurtenis plaats: De Ruyter kocht voor maar liefst 650 gouden dukaten nog een christenslaaf vrij, geen Hollander, maar een Spanjaard. In het journaal kunnen we zelfs de naam van de man teruglezen: Mychyel Martyn. Een naamgenoot van Michiel de Ruyter dus! In het Spaans zal de naam zoiets als Miguel Martin zijn geweest. Wie de man was, is een raadsel. Hopelijk duikt hij nog eens op in een archief en zal duidelijk worden waarom hij zoveel dukaten waard was. Saillant detail is dat de Republiek in 1647 nog steeds in oorlog was met Spanje. Pas het jaar daarop zou immers de Vrede van Munster worden gesloten.
De Ruyter was degene die de onderhandelingen over het vrijkopen van de slaven moest voeren en als zodanig was hij hoofdverantwoordelijke voor hun vrijlating. De genoemde bedragen betaalde hij echter niet uit eigen zak. Als hij dat had moeten doen, was hij immers tienmaal failliet gegaan. Zoals zijn biograaf Gerard Brandt (1626-1685) opmerkte:
“Hij gebruikte daarvoor het geld dat hun familie, vrienden en landgenoten hadden ingezameld en legde er zijn eigen geld bij.”[2]
Zo kan het zijn gegaan met de kreupele zeeman uit Hoorn. Omdat hij bij De Ruyter medelijden had opgewekt, kocht de koopman hem alsnog (deels) met eigen geld vrij. Ook in 1648, 1649, 1650 en 1651 deed de toekomstige admiraal Marokko aan. Het zijn reizen waarover in de journaals helaas weinig details zijn opgetekend.[3] Bij zijn reis in 1650 werd hij waarschijnlijk vergezeld door zijn zoon Adriaen (1637-1655), op dat moment twaalf jaar oud. Volgens een aantekening achter in het journaal van de periode 1648-1651 werd de jongen bij de rechterhand van de emir op dadels getrakteerd. Ook werden enige slaven vrijgekocht. Het is een aantekening van een andere auteur dan De Ruyter zelf, wellicht van Gerard Brandt, maar ongetwijfeld berust de bewering over het lossen van christenslaven op waarheid.
Dit is deel 1 van de serie ‘Michiel de Ruyter en de christenslaven’. De volledige serie vindt u hier.
Noten
[1] Zie voor dit gedeelte van het leven van Michiel de Ruyter ook Ronald Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, p. 44-55.
[2] Het leven van Michiel de Ruyter (gekozen, hertaald en ingeleid door Vibeke Roeper en Remmelt Daalder), p. 37.
[3] Samenvatting in Rechterhand van Nederland, p. 51-52.
Pingback:Michiel de Ruyter en de kapers van Algiers en Tétouan (augustus-september 1655) – – Corvinus –
Pingback:Michiel de Ruyter en de crisis in Salee (oktober 1655) – – Corvinus –
Pingback:Slotbeschouwing: hoeveel christenslaven heeft Michiel de Ruyter bevrijd? – – Corvinus –