Hij wordt algemeen gezien als een van de grootste en belangrijkste reizigers uit de wereldgeschiedenis: Ibn Battoeta (ca. 1304-1377). De Marokkaanse wetgeleerde doorkruiste in bijna dertig jaar vrijwel de gehele islamitische wereld van zijn tijd en een deel van de gebieden daarbuiten. Bij thuiskomst tekende hij samen met een zekere Ibn Djoezajj zijn belevenissen op in een reisverslag dat Rihla of ‘de Reis’ wordt genoemd. Het is een fascinerend verslag dat veel vertelt over de geschiedenis, gebruiken, cultuur en architectuur van de streken waar Ibn Battoeta doorheen is gereisd. De auteur besteedt daarnaast veel aandacht aan zaken die minder plezierig zijn, althans voor de moderne lezer, zoals brute oorlogen, wrede straffen, vernieling van heiligdommen en slavernij. Wat betreft het laatste onderwerp is het interessant dat Ibn Battoeta niet louter waarnemer is. Integendeel, hij is zelf actief betrokken bij slavernij. Vrijwel overal waar hij komt koopt of huurt hij slaven en slavinnen, en soms krijgt hij ze cadeau. Zonder gêne laat hij bovendien de lezer weten dat hij met zijn slavinnen het bed deelt. Zeker dat laatste kan voor een moderne lezer choquerend zijn.
De Reis
De Berber Ibn Battoeta – ‘zoon van Battoeta’ – werd in 1304 geboren in de Marokkaanse havenstad Tanger. Zijn volledige naam is dusdanig lang dat ik die maar één keer zal noemen: Aboe Abdallah Mohammed ibn Abdallah ibn Mohammed ibn Ibrahiem al-Lawati at-Tandji. Hij behoorde tot de oelama, de wetgeleerden. In 1325 vertrok hij voor de voor moslims verplichte bedevaart, de haddj, naar Mekka, dat hij in 1326 bereikte na een tocht door Noord-Afrika en Syrië. Na een reis door het door de Mongolen beheerste Perzië en Irak deed hij het volgende jaar opnieuw Mekka aan. Omstreeks 1330 reisde hij vervolgens naar Jemen, Oost-Afrika en de Perzische Golf. Na een derde bezoek aan de heiligste stad voor de moslims was het tijd voor een nieuwe reis door Egypte, Syrië, het Turkse Anatolië en de Russische steppen. Deze tocht bracht hem in 1333 of 1335 in de gebieden Sind en Hind, de Arabische benamingen voor de Indus-vallei en het gebied ten zuiden daarvan, dus grofweg het huidige Pakistan en India.
De wetgeleerde Ibn Battoeta kwam in India als kadi (rechter) in dienst van Mohammed ibn Toeghloek, de machtige sultan van Dehli die tussen 1325 en 1351 regeerde en voortdurend in oorlog was met de hindoes van India. Erg veel lijkt Ibn Battoeta niet te doen hebben gehad als kadi. Veel avontuurlijker was zijn deelname aan een veldtocht van de sultan, waarbij hij zelfs door hindoes gevangen werd genomen en bijna het leven liet. Later werd hij als kadi van de eilandengroep de Malediven aangesteld. Ibn Battoeta reisde vervolgens nog naar Sri Lanka, naar het Indonesische eiland Sumatra en naar China, om uiteindelijk in 1349 terug te keren in het Marokkaanse Fès. Na drie jaar van relatieve rust bezocht hij nog het Iberisch schiereiland, waarna hij ten slotte de Sahara doorkruiste en in het koninkrijk Mali aankwam. Dat werd op dat moment geregeerd door Mansa Soelaimaan, een broer van de bekendere Mansa Moesa, die meerdere malen tot rijkste man aller tijden is uitgeroepen. In 1353 was Ibn Battoeta terug in Fès en in 1355 dicteerde hij zijn verslag aan Ibn Djoezajj. We weten niet precies wanneer Ibn Battoeta is overleden. Vaak wordt het jaar 1368 of 1369 aangehouden, maar soms ook het jaar 1377.
Ibn Djoezajj verklaart in zijn inleiding expliciet dat hij het waarheidsgehalte van de verhalen van Ibn Battoeta niet heeft onderzocht. Net als bij zijn Europese bijna-tijdgenoot Marco Polo (1254-1324) is in het verleden veelvuldig aan de verhalen van Ibn Battoeta getwijfeld. Deels is dat terecht. De reiziger heeft bijvoorbeeld, in tegenstelling tot wat hij zelf beweert, zeer waarschijnlijk wel China, maar nooit Beijing bezocht. Hij vertelt wel interessante weetjes over China, zoals het eten van varkens- en hondenvlees, de overvloedige aanwezigheid van zijde en het betalen met papiergeld, maar beweert dat de Mongoolse khan van China Pasjai heet, een naam die op geen enkele wijze lijkt op Toghon Temür, de heerser die van 1333 tot 1368 regeerde. Ook de bewering dat de khan in de strijd tegen een opstandige neef werd gedood, klopt van geen kanten. Waarschijnlijk praat Ibn Battoeta hier andere, slecht geïnformeerde bronnen na of fantaseert hij erop los.
Verder worden vraagtekens geplaatst bij zijn reis naar Constantinopel, de hoofdstad van het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. De khan van de Gouden Horde, een van de deelgebieden van het Mongoolse Rijk, is getrouwd met een dochter van de Byzantijnse keizer Andronikos II. Het is niet ondenkbaar dat deze verder niet bekende Bajaloen – zoals Ibn Battoeta haar noemt – een buitenechtelijke dochter van Andronikos was, maar de reis die Ibn Battoeta met haar naar Constantinopel zou hebben gemaakt, waar ze haar kind ter wereld wilde brengen, is zeer waarschijnlijk verzonnen. De grote reiziger beweert ook de inmiddels afgetreden keizer van de Oost-Romeinen te hebben ontmoet. Dat is feitelijk onmogelijk, aangezien Andronikos in 1332 overleed en Ibn Battoeta volgens zijn eigen chronologie pas in een of meerdere jaren later in Oost-Romeins gebied aankwam.
Dit zijn echter voorbeelden van reizen buiten de voor Ibn Battoeta vertrouwde islamitische wereld. Tegenwoordig wordt aangenomen dat hij de reizen die hij in die wereld beweert te hebben gemaakt ook daadwerkelijk gemaakt heeft. Veel van de gedetailleerde waarnemingen die hij doet, zijn later door anderen bevestigd. Soms doet Ibn Battoeta beweringen die kennelijk op de wetenschappelijke kennis van die tijd zijn gebaseerd, zoals zijn stelling bij het verslag van zijn bezoek aan Oman dat kokosnoten goed zijn voor de potentie. In het gedeelte over zijn reis naar Mali verhaalt hij van een kadi die werd verbannen naar een land waar ongelovige menseneters zouden wonen. Die weigerden de man op te eten omdat hij wit was, en witte mensen zouden volgens deze menseneters – in kennelijke tegenstelling tot zwarte mensen – nog niet rijp zijn. Dit zijn vooral humoristische intermezzo’s die niet al te serieus moeten worden genomen. Aan het waarheidsgehalte van de Rihla doen ze geenszins af.
Slavernij in de wereld van Ibn Battoeta
Bij het lezen van het reisverslag van Ibn Battoeta wordt één ding volstrekt helder: slavernij was in de islamitische wereld van de veertiende eeuw wijdverbreid. Vrijwel overal waar de reiziger komt, maakt hij melding van de aanwezigheid van slaven. We lezen over kooplieden met een of meerdere slaven, over slaven en slavinnen die in Oman de velden met doerra (een soort gierst) bevloeien en over vorsten en hun echtgenotes die tientallen tot wel honderden slaven en slavinnen bezitten. Vaak gaat het om dienaren, dienaressen, handelsagenten en dragers van draagstoelen, maar er zijn ook slaafsoldaten (mammelukken). In Taghazi in Mali ziet Ibn Battoeta hoe slaven grote plakken zout moeten opgraven. Hun eigenaren de Massoefa – vermoedelijk Toeareg – wonen elders. Ibn Battoeta vertelt ons verder dat even buiten Takkada in het huidige Niger een kopermijn is, waar eveneens slaven verantwoordelijk zijn voor het delven en verwerken van het materiaal. Heel bijzondere zaken maakt Ibn Battoeta mee op Sumatra, waar slaven zichzelf de keel doorsnijden uit liefde voor hun sultan.[1] Ook in het niet-islamitische China komt de grote reiziger veelvuldig slaven tegen, zelfs een tot slaaf gemaakte goochelaar. Dat hij veel minder van dat land heeft gezien dan hij zelf beweert, betekent niet dat zijn beweringen over slavernij in China onjuist zijn. Slavernij stopte uiteraard niet bij de grenzen van religieuze invloedssferen. Ook in het christelijke Oost-Romeinse Rijk was het een welbekend verschijnsel.
Nergens in het werk van Ibn Battoeta lezen we dat hij ook maar enige moeite had met het fenomeen slavernij. De gedachte dat het onethisch zou zijn om andere mensen in eigendom te bezitten was hem volkomen vreemd. Ibn Battoeta bezit dan ook zelf slaven, gaat voortdurend op zoek naar nieuwe en heeft een sterke voorkeur voor slavinnen, hetgeen de moderne lezer een nogal ongemakkelijk gevoel zal geven. Hieronder volgt een geenszins uitputtend overzicht van gelegenheden waarbij Ibn Battoeta slaven in zijn bezit krijgt. Zijn eerste slaven verwerft hij tijdens zijn reis door de Turkse vorstendommetjes in Anatolië. Hij krijgt er een Griekse slaaf die Michael heet cadeau, reist vervolgens door naar Efeze waar hij voor 40 dinar een Grieks slavenmeisje koopt en ontmoet ten slotte bij Smyrna de zoon en opvolger van de sultan van Aydin, die hem een jonge Griekse slaaf genaamd Nikolaos schenkt. Niet veel later koopt hij nog een Grieks slavenmeisje dat Margarita heet.
Eenmaal in Sind koopt Ibn Battoeta een aantal mammelukken. In de hoofdstad Moeltaan (in het huidige Pakistan) heeft de reiziger een ontmoeting met de emir, aan wie hij naast een paard, druiven en amandelen ook een van deze slaafsoldaten schenkt. Van de sultan van Dehli ontvangt Ibn Battoeta slavenmeisjes en in China ontmoet hij naar eigen zeggen een landgenoot uit Sabta (i.e. Ceuta) die hem twee jongens en twee meisjes schenkt. Jaren later reist Ibn Battoeta door Mali, waar hij twee slaven als bedienden huurt. Vanuit Timboektoe vertrekt hij per boot naar een dorpje waarvan hij de naam is vergeten, maar waarvan de emir hem een jongeman schenkt met de woorden: “Dit is je gastgeschenk. Let goed op hem, anders loopt hij weg”.[2] Even later in het verslag meldt Ibn Battoeta dat de jongeman nog steeds bij hem is. In Takkada hoort hij dat de bewoners zich erop beroemen dat ze zoveel slaven bezitten en verneemt hij dat ze een slavin die onderwijs heeft genoten slechts zelden en alleen voor een hoge prijs verkopen. Vervolgens probeert Ibn Battoeta zo’n slavin te kopen. Dat lukt hem ook, zelfs tweemaal, maar telkens krijgt de oorspronkelijke eigenaar spijt en wordt de koop uiteindelijk weer ontbonden. Vanuit Takkada vertrekt Ibn Battoeta in september 1353 met een karavaan terug naar Fès. “In de karavaan bevonden zich ook ongeveer zeshonderd slavinnen”, zo meldt het reisverslag.[3]
Behandeling van slaven en slavinnen
Op één belangrijke uitzondering na, die hieronder nog ter sprake komt, geeft Ibn Battoeta nauwelijks details over hoe hij zijn slaven behandelt. Uit zijn relaas blijkt wel dat het in de islamitische wereld bepaald niet ongebruikelijk was dat een slaaf die iets verkeerds had gedaan slaag van zijn meester kreeg of door hem werd uitgescholden. Ibn Battoeta meldt verder de gruwelijke bestraffing van een slaaf die, tijdens de zeereis naar Sumatra, in het donker aan land was gegaan om seks te hebben met de vrouw van een plaatselijke edelman. Na te zijn betrapt wordt de slaaf gecastreerd en gekruisigd. De vrouw komt er net zo slecht vanaf: zij wordt verkracht tot de dood erop volgt. In al deze gevallen is Ibn Battoeta de verteller of de waarnemer, maar naar de behandeling van zijn eigen slaven blijft het gissen. Wel vertelt hij dat een van zijn slaven – een naam noemt hij niet, maar het moet om Michael of Nikolaos zijn gegaan – in Anatolië probeert te ontsnappen. Samen met de slaaf van een reisgenoot gaat hij er tijdens het drenken van de paarden vandoor. Aanvankelijk weten de mannen een veilige stad te bereiken, maar later worden ze alsnog door enkele Turken aangehouden en teruggebracht. Of ze gestraft zijn, vermeldt het verhaal niet, maar het ligt zeker voor de hand.
Dat ontsnappingspogingen geen uitzondering waren, moge ook blijken uit een incident tijdens het verblijf van Ibn Battoeta in Sind. Ook daar loopt een slaaf bij hem weg. De reiziger vindt zijn bezit terug bij een Turk, die de man uiteindelijk voor 100 dinar overneemt. Dat blijkt een uitstekende deal voor Ibn Battoeta te zijn, want zonder deze verkoop zouden we mogelijk nooit van zijn Rihla kennis hebben genomen. Een half jaar later doodt de slaaf namelijk zijn namelijk zijn nieuwe meester, waarna hij voor straf ook zelf wordt gedood. Voor hetzelfde geld was het Ibn Battoeta geweest die door de man naar een andere wereld was geholpen. Tot slaaf gemaakte mensen hebben terecht altijd pogingen gedaan de hun afgenomen vrijheid te herwinnen, en in de wereld van Ibn Battoeta was dat niet anders. Dat gold voor Grieken uit Anatolië, slaven in Sind en ook voor tot slaaf gemaakte jongelingen in Mali. Men zie de waarschuwing van de Malinese emir die hierboven al werd geciteerd: pas op, want hij kan weglopen.
Ik noemde hierboven al de sterke voorkeur van Ibn Battoeta voor slavinnen en de reiziger maakt er geen geheim van welke diensten deze hem (mede) moeten bewijzen. De slavinnen zijn zijn concubines en hij heeft geregeld seks met hen. In een tijd zonder voorbehoedsmiddelen konden de gevolgen daarvan niet uitblijven, en in de buurt van Qarshi in het huidige Oezbekistan bevalt een van Ibn Battoeta’s slavinnen dan ook van een dochter. Trots liet de reiziger het opschrijven in zijn verslag. Uit dat verslag blijkt ook duidelijk dat Ibn Battoeta veel liever in het gezelschap van zijn slavinnen verkeerde dan in dat van zijn officiële vrouwen, met wie hij vaak in om politieke redenen gesloten verstandshuwelijken verbonden was. Als hij op het punt staat per schip naar de Chinese stad Quanzhou – bij de Arabieren bekend als Zaitoen – te varen, eist hij een hut voor zichzelf en zijn slavinnen, “want die vergezelden mij op al mijn tochten”.[4] En over zijn verblijf op een van de Malediven liet hij de volgende passage optekenen, die op een moderne lezer allicht als harteloos overkomt:
“Uiteindelijk vertrok ik en niet lang daarna kwam ik aan op het eiland van vizier Ali. Mijn echtgenote leed hevige pijnen en wilde naar huis terugkeren. Ik verstootte haar en liet haar daar achter. Ik schreef dit aan de vizier, omdat zij de moeder van zijn schoondochter was. Ik scheidde ook van de vrouw die ik een termijn had gegeven [en die zwanger was, LD] en liet een slavenmeisje komen dat ik liefhad.”[5]
Beoordeling van Ibn Battoeta als slavenhouder
Vroegere auteurs en vertalers hebben uiteraard het slavenbezit van Ibn Battoeta opgemerkt. Dat kan ook moeilijk anders, want de grote reiziger maakt er niet bepaald een geheim van. In het verleden waren de commentaren vaak vergoelijkend en relativerend. In het voorwoord van zijn vertaling uit 1929 (met een derde druk in 1953) schrijft H.A.R. Gibb bijvoorbeeld dat in de islamitische wereld een slaaf doorgaans bediende was en veel humaner behandeld werd dan de slaaf van een Romeinse grootgrondbezitter of Amerikaanse plantage-eigenaar. Uit de slaafsoldaten of mammelukken kwamen hoge officieren en uiteindelijk zelfs sultans voort. Madhi Husain vertaalde in 1953 de Rihla voor zover het de reis door India, de Malediven en Ceylon (Sri Lanka) betrof (tweede druk 1976). Hij merkt over Ibn Battoeta en zijn slavinnen op hoe dol de reiziger op deze vrouwen was, hoe ze altijd met hem meereisden, wat voor fijn gezelschap ze waren en hoe ze in staat waren echte liefde bij de man op te wekken.
Het problematische aan deze beoordelingen is niet zo zeer dat ze onjuist zijn, als wel dat ze lang niet het hele verhaal vertellen. Ook in de islamitische wereld van Ibn Battoeta waren slaven mensen die waren weggerukt uit hun oorspronkelijke gemeenschappen, weggehaald bij familie, tot andermans eigendom gemaakt, op transport gesteld, onder onprettige omstandigheden vastgehouden in slavenkampen en uiteindelijk bij opbod verkocht op een markt. Bij de Griekse slaven van Ibn Battoeta is tamelijk eenvoudig te achterhalen wat hun herkomst was. De al genoemde Oost-Romeinse keizer Andronikos II verloor tijdens zijn regering een oorlog van de Turkse beylik van Osman (waaruit later het Ottomaanse Rijk voortkwam). De beylik van Aydin stond bekend om de raids over zee die haar heersers in vijandelijk gebied uitvoerden, raids die Ibn Battoeta in zijn verslag bejubelt en die veel buit en slaven opleverden. De raids leidden zelfs tot twee door Paus Clemens VI (1342-1352) uitgeroepen kruistochten, waarin de man die Ibn Battoeta zijn slaaf Nikolaos schonk (Umur Beg) om het leven kwam. Oorlogen en raids waren belangrijke bronnen van slavernij, en het is zeer waarschijnlijk dat Michael, Nikolaos, Margarita en het naamloze slavenmeisje dat 40 dinar kostte hiervan het slachtoffer werden.
Inderdaad kende de islamitische wereld weinig agrarische slavernij, en inderdaad is het verhaal van de mammelukken, die bijna drie eeuwen over Egypte zouden heersen (1250-1517) zeer bijzonder. Daarentegen werden slaven wel ingezet in zout- en kopermijnen, zoals we bij de voorbeelden in Mali en Niger hebben gezien.[6] Het werk daar was vies, zwaar en onveilig, en zal dus nauwelijks beter zijn geweest dan het werk op een plantage in de Amerikaanse kolonies of Suriname. In dergelijke kolonies waren relaties tussen witte slavenhouders en hun zwarte slavinnen aan de orde van de dag. Het beroemdste voorbeeld was ongetwijfeld de verhouding tussen de latere Amerikaanse president Thomas Jefferson (1743-1826) en zijn slavin Sally Hemings (ca. 1773-1835). Het is best mogelijk dat er in deze relatie sprake was van echte liefde, net zoals het best mogelijk is dat de gevoelens die Ibn Battoeta voor zijn slavinnen koesterde wederzijds waren. Dat is echter het punt niet. Relaties tussen witte plantage-eigenaren en hun zwarte slavinnen worden tegenwoordig gehekeld vanwege de volstrekte ongelijkwaardigheid binnen de verhoudingen. Dat was bij de relaties van Ibn Battoeta met zijn Griekse en Indiase concubines niet anders. Hij was de meester, zij waren slavinnen die – zoals hij het letterlijk formuleert – ‘aan de beurt waren’. Als hij gemeenschap wilde, dan hadden zij te gehoorzamen. Ik denk niet dat we er veel mee opschieten hier de term ‘verkrachting’ te bezigen, zoals in de context van de plantageslavernij nog wel eens gebeurt. Waar het echter om gaat is dat we erkennen dat de gemeenschap die Ibn Battoeta met zijn slavinnen had niet vrijwillig was, simpelweg omdat ze dat niet kón zijn.
Slavernij en slavenhandel in Afrika
Bij het voorgaande moeten we ook in ogenschouw nemen dat Ibn Battoeta getuige was van en in zekere mate ook betrokken was bij de handel van zwarte slaven vanuit Afrika naar de Arabische wereld, Perzië en verder. Dat begint al bij zijn bezoek aan Oost-Afrika omstreeks 1330, waar reeds eeuwen voor zijn komst Arabieren waren neergestreken in verband met de handel in goud, ivoor én Afrikaanse slaven. Ibn Battoeta – op dat moment midden-twintig – komt er wel slaven tegen, maar verwerft er zelf nog geen. Jaren later wordt hij op de Malediven geconfronteerd met de gevolgen van de slavenhandel vanuit Oost-Afrika. Hij is dan kadi en moet oordelen over een zaak van een slaaf die overspel heeft gepleegd met een bijvrouw (en dus mogelijk een slavin) van de sultan. De slaaf blijkt machtige vrienden te hebben en Ibn Battoeta krijgt bezoek van belangrijke mensen die hem vrij willen krijgen. De kadi zegt dan:
“Pleiten jullie voor een zwarte slaaf die de vrouw van zijn meester in haar eer heeft aangetast (…)?”[7]
Het is heel aannemelijk dat Ibn Battoeta met de specifieke woorden ‘zwarte slaaf’ doelt op een man uit Oost-Afrika. Déze slaaf is kennelijk opgeklommen en heeft invloed, maar daarmee is natuurlijk niet gezegd dat dat voor al zijn Afrikaanse lotgenoten geldt. Integendeel: het zijn de uitzonderingen die de historische bronnen halen. De moderne lezer zal Ibn Battoeta niet erg sympathiek vinden, want hij laat de slaaf vervolgens geselen met een bamboestok, “die meer uitwerking heeft dan een zweep”.[8] Het geselen behoort echter tot het gebruikelijke arsenaal van de kadi, zoals Ibn Battoeta ook zonder blikken of blozen noteert dat hij een dief een hand laat afhakken, “en bij de voltrekking van het vonnis vielen er een heleboel flauw”.[9] Wie de Rihla leest, krijgt de indruk dat de nogal orthodoxe Ibn Battoeta nooit echt populair is geworden op de veel liberaler ingestelde Malediven. Hij ergert zich op de eilanden voortdurend aan vrouwen die zich in zijn ogen onfatsoenlijk kleden door conform de lokale gewoonte slechts een lendendoek te dragen en is ook niet te spreken over het feit dat ze hun hoofd niet bedekken. Zijn eigen slavinnen doen dat wel, zo verzekert hij de lezer.
Bij zijn laatste reis in 1352-1353 krijgt Ibn Battoeta te maken met de zogenaamde trans-Saharaanse slavenhandel, waarin het koninkrijk Mali als leverancier en de landen van de Maghreb (Marokko, Tunesië e.d.) als afnemers een voorname rol spelen. Geschat wordt dat tussen omstreeks 650 en 1800 ca. 6,2 miljoen mensen via de route door de Sahara als slaaf verhandeld zijn.[10] Doorgaans ging het om zwarte slaven die naar het noorden getransporteerd werden, maar toevallig komt Ibn Battoeta in Mali een Arabisch slavenmeisje tegen uit Damascus. Zij heeft dus de omgekeerde weg bereisd, al maakt de Rihla niet duidelijk hoe. Ibn Battoeta wordt zelf deelnemer aan de trans-Saharaanse slavenhandel als hij de hem geschonken jongeman mee terug naar Marokko neemt. Hij reist per karavaan van Takkada naar Fès en in die karavaan bevinden zich zo’n 600 slavinnen, naar mag worden aangenomen zwart (Ibn Battoeta beschouwt zichzelf en andere inwoners van de Maghreb nadrukkelijk als wit). Hoe was het als slavin om met zo’n karavaan mee te reizen? Aangezien Ibn Battoeta er zelf niets over zegt, stel ik voor een hedendaagse historicus aan het woord te laten, in dit geval de Zweedse slavernij-expert Dick Harrison:
“Hoeveel van de zeshonderd slavinnen nog leefden toen de karavaan in Marokko aankwam? Hoevelen waren in het zand en op de rotsen van de ruige uitgestrekte gebieden van de Sahara ten onder gegaan, terwijl hun eigenaren, comfortabel zittend op dromedarissen terwijl de vrouwen liepen, hen genadeloos naar het noorden brachten? Daarover zwijgt Ibn Battoeta. Hedendaagse analisten schatten echter dat de sterftecijfers tijdens zo’n karavaanreis enorm moeten zijn geweest, zeker veel hoger dan de cijfers die we kennen van de trans-Atlantische slavenschepen in de zeventiende en achttiende eeuw.”[11]
Dat Ibn Battoeta zijn fascinerende reis moest afsluiten met een dodenkaravaan zoals beschreven door Harrison is toch een lelijke smet op zijn blazoen.
Slotbeschouwing
Het voorgaande heeft duidelijk gemaakt dat Ibn Battoeta niet slechts marginaal bij de slavernij van zijn tijd betrokken was. Integendeel, hij zat er middenin. Aan zijn populariteit lijkt dat echter niets af te doen. In zijn geboortestad vinden we naast zijn vermeende graftombe in de Rue Ibn Batouta ook een naar hem vernoemd vliegveld en een naar hem vernoemd stadion. Wie Dubai bezoekt, kan gaan winkelen in de Ibn Battuta Mall en zelfs in Nederland geniet de beroemde reiziger enige populariteit. Dat moge blijken uit het feit dat de studievereniging van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Groningse universiteit naar hem vernoemd is, net als een Rotterdamse scoutingvereniging. Nu is het zo dat het in 2022 honderd jaar geleden is dat Marokko de slavernij afschafte. Zou dat wellicht een goede gelegenheid zijn wat naamswijzigingen door te voeren, nu we in een tijd leven dat diverse vernoemingen naar slavenhouders onder de loep worden genomen? Het feit dat Ibn Battoeta in de veertiende eeuw leefde, kan toch nauwelijks als ontlastend gelden. Europeanen als Columbus, die slechts een eeuw later leefde, liggen immers ook onder vuur. De erfenis van de trans-Saharaanse slavenhandel is, net als die van de trans-Atlantische, ook vandaag de dag nog zichtbaar en voelbaar.
Mij lijken naamsveranderingen echter geen goed idee. Bij historische figuren gaat het altijd om een afgewogen oordeel. Goede en slechte daden en eigenschappen van deze figuren dienen tegenover elkaar worden gezet, waarna de balans wordt opgemaakt. Ibn Battoeta heeft ons een fascinerend en gedetailleerd reisverslag nagelaten, dat een zeer belangrijke bron voor historisch onderzoek is geworden. Ondanks zijn slavenbezit, zijn seksuele omgang met slavinnen en diverse andere tekortkomingen, zoals de wrede lijfstraffen die hij oplegt, rijst uit de Rihla toch niet het beeld van een monster op. Daarvoor is het reisverslag weer veel te genuanceerd. Wat mij betreft blijven alle vernoemingen dus gewoon behouden, maar nemen de vernoemers wel de verantwoordelijkheid op zich de negatieve kanten van Ibn Battoeta meer voor het voetlicht te brengen. Dat zijn ze aan Michael, Nikolaos, Margarita en de vele naamloze slaven en slavinnen van de grote reiziger wel verplicht.
Verantwoording
Een uitgebreide selectie van passages uit de Rihla is in 1997 in de Nederlandse vertaling van Richard van Leeuwen verschenen bij uitgeverij Bulaaq (De reis, zesde druk 2021). Tenzij anders aangegeven zijn alle citaten in deze bijdrage afkomstig uit de vertaling van Van Leeuwen. Ook voor wat betreft de spelling van namen volg ik doorgaans deze vertaling. De volledige Engelse vertaling van de Rihla van H.A.R. Gibb is beschikbaar op het internet. Hierin vindt men bijvoorbeeld de passages over de Griekse slaven van Ibn Battoeta en de slavin die hem een kind baart, zijnde passages die niet in de Nederlandstalige selectie zijn opgenomen. Ibn Battoeta komt ten slotte uitgebreid aan de orde in De geschiedenis van de slavernij van Dick Harrison (Nederlandse vertaling van Ger Meesters, verschenen bij uitgeverij Omniboek in 2019). Het boek van Harrison is alleen al vanwege zijn enorme scope – ‘van Mesopotamië tot moderne mensenhandel’ – zeldzaam inclusief en dus zeer de moeite waard.
Noten
[1] Waarschijnlijk een zeldzaam ritueel, zie De geschiedenis van de slavernij, p. 203-204.
[2] De Reis, p. 351.
[3] De Reis, p. 356.
[4] De Reis, p. 248.
[5] De Reis, p. 270.
[6] Vanaf de zestiende eeuw werden bovendien Europese christenslaven ingezet als galeislaaf, dwangarbeider in een steengroeve of slaaf op het landgoed van een rijke grootgrondbezitter. Daarnaast kende Oman agrarische slavernij die ook door Ibn Battoeta wordt beschreven. Het werk in de zoutmijnen van de Sahara wordt in De geschiedenis van de slavernij, p. 135 als een ‘hel’ beschreven.
[7] De Reis, p. 268.
[8] De Reis, p. 268.
[9] De Reis, p. 253.
[10] De geschiedenis van de slavernij, p. 196.
[11] De geschiedenis van de slavernij, p. 193 (vertaling: Ger Meesters).
Pingback:Rechterhand van De Ruyter: Willem van der Zaan en de christenslaven (november 1661-februari 1662) – – Corvinus –