Tussen 1849 en 2021 hield de Eerste Kamer haar debatten in de voormalige vergaderzaal van de Staten van Holland en West-Friesland. Deze werd in 1655 voltooid en – na toevoeging van vele decoraties – in 1666 in gebruik genomen. Onder de zaal van de Staten bevindt zich nog een andere mooie zaal, waar in de tijd van de Republiek de Gecommitteerde Raden bijeenkwamen.[1] Zij vormden het uitvoerend orgaan van de Staten. Hun vergaderzaal was minder indrukwekkend dan die van de Staten boven. Niettemin werd ook hier het houten plafond prachtig beschilderd. Tegenwoordig wordt de zaal de Noenzaal genoemd. De senatoren gebruikten hier het noenmaal, oftewel de lunch (gedineerd werd ook, bij avondvergaderingen). Verrassend genoeg heeft de Eerste Kamer pas sinds 1965 de beschikking over de Noenzaal. Zij was al in 1849 in de zaal erboven neergestreken, maar overdracht van de voormalige vergaderzaal van de Gecommitteerde Raden liet nog meer dan een eeuw op zich wachten.
Interieur van de Noenzaal
Wie de Noenzaal binnentreedt, ziet in het midden vier zandstenen zuilen. Je loopt er nu zo tussendoor, maar in de tijd van de Republiek was hier met vier houten balustrades een vergaderruimte gecreëerd, enigszins vergelijkbaar met de ‘vergadertuin’ in de zaal erboven. Binnen de balustrades stond een grote vergadertafel waaraan de tien leden van de Gecommitteerde Raden vergaderden. Aangezien ze als dagelijks bestuur van het gewest optraden, kwamen ze veel vaker bijeen dan de Staten boven hen. De Gecommitteerde Raden hielden zich vooral met financiën bezig, en dat was ongetwijfeld de reden dat de schilder Jan Lievens (1607-1674) werd ingehuurd om een schoorsteenstuk met de ‘Arithmetica’ (rekenkunde) te schilderen. Helaas hebben we geen idee waar het schilderij is gebleven of hoe het eruit heeft gezien. Het is spoorloos verdwenen.
Tegenwoordig hangt in de Noenzaal een schilderij van Ferdinand Bol (1616-1680). Het stelt de Grootmoedigheid van Scipio voor. Publius Cornelius Scipio (ca. 236-183 BCE) was de grootste Romeinse generaal tijdens de Tweede Punische Oorlog (218-201 BCE). In 209 BCE wist hij de Carthaagse stad Carthago Nova in het zuidoosten van het huidige Spanje te veroveren. Als overwinnaar had hij recht op de buit van de stad, inclusief de menselijke buit. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Livius werd op enig moment een meisje bij Scipio gebracht dat zo beeldschoon was dat ze van iedereen de aandacht trok.[2] De generaal kwam er al snel achter dat het meisje verloofd was met een Keltiberische vorst genaamd Allucius. Daarop besloot hij haar zonder een losgeld te vragen aan haar verloofde over te dragen. Hij besloot zelfs het goud dat haar ouders hadden meegenomen om het meisje vrij te kopen als huwelijksgift aan de Keltiberiër te schenken. De enige wederdienst die Scipio van Allucius vroeg, was dat deze met zijn volk een vriend van de Romeinen zou worden. Aldus geschiedde: de Keltiberiër leverde honderden ruiters voor het Romeinse leger.
De Grootmoedigheid van Scipio was een populair thema in de zeventiende eeuw, vooral in de Italiaanse schilderkunst. Dat aan die grootmoedigheid evident ook diplomatieke en politieke kantjes zaten, mocht de pret niet drukken. In de Nederlanden hadden de al genoemde Jan Lievens en Karel van Mander het thema gebruikt.[3] Bol schilderde zijn versie tussen 1650 en 1654, maar helaas heb ik niet kunnen achterhalen voor wie en bij welke gelegenheid. Het doek is op enige moment grondig gerestaureerd door Ronald de Jager. Een interessant contrast op het schilderij van Bol is dat tussen het zeer witte meisje links en het donkere jongetje met het schild rechts. Wellicht is het jongetje ook een verwijzing naar de bijnaam die Scipio zou verwerven nadat hij de Carthager Hannibal had verslagen, namelijk ‘Africanus’.
Plafondschilderingen
Waar in de vergaderzaal boven de Grieks-Romeinse goden Mars en Eirene/Pax een prominente rol spelen, geldt dat in de Noenzaal voor hun collega’s Minerva en Mercurius. Ze zijn geen van beiden zelf afgebeeld, maar hun symbolen des te meer. Minerva was de godin van de wijsheid en de wetenschappen. Aangezien de zeventiende eeuw voor Nederland een gouden eeuw voor de wetenschap was, is haar aanwezigheid bijzonder gepast. Symbolen die naar haar verwijzen, vinden we op de balken van het plafond, waar onder meer de uil van Minerva en een Medusakop geschilderd zijn. Die kop sierde het schild (de aegis) dat Minerva bij zich droeg. Mercurius was de god van de handel. Voor de Republiek, en zeker voor het rijke gewest Holland, was de handel van groot belang. Op het plafond zien we zijn staf met twee slangen, ook wel caduceus genoemd. De staf wordt bekroond met een gevleugelde helm, eveneens een vast attribuut van Mercurius.
De plafondschilderingen werden in 1672 gemaakt door Andries de Haen (gestorven 1677) en waarschijnlijk ontworpen door Pieter Post (1608-1669). Post had ook de vergaderzaal van de Staten en veel van de decoraties daar ontworpen. De Haen had samen met zijn schoonzoon Nicolaes Wielingh het plafond van die vergaderzaal beschilderd, maar kennelijk was Wielingh niet bij de decoratie van de Noenzaal betrokken. Daarmee is meteen duidelijk dat hij meer talent had dan zijn schoonvader, want eerlijk gezegd zijn de schilderingen in de Noenzaal van beduidend mindere kwaliteit. Het plafond is verdeeld in negen vlakken. In het middelste vlak zien we de Hollandse tuin. Hierin dartelen dertien putti (gevleugelde jongetjes) rondom het wapen van Holland, de klimmende rode leeuw tegen een gele achtergrond.
Een andere plafondschildering toont een bundel pijlen die in heb midden met linten is vastgebonden. Het gaat in totaal om 19 pijlen, één voor de ridderschap en 18 voor de Hollandse en West-Friese steden. De Hollandse steden waren Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Delft, Gouda, Schiedam, Haarlem, Gorinchem, Brielle en Schoonhoven, de West-Friese Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Alkmaar, Monnickendam, Edam en Purmerend. Misschien dat een moderne lezer zich afvraagt waar Den Haag is gebleven, maar Den Haag had nooit stadsrechten gekregen en mocht daarom geen afgezanten naar de Staten sturen. De gedachte achter de plafondschildering is duidelijk: eendracht maakt macht. Een enkele pijl is gemakkelijk doormidden te breken, maar een bundel pijlen is onverwoestbaar. De pijlenbundel is tweemaal afgebeeld, links en rechts van de Hollandse tuin.
In de vlakken in de vier hoeken zien we telkens vier putti die hun uiterste best doen om een vaas met bloemen omhoog te houden. Het gaat om schilderingen met een sterk trompe l’oeil element. We kijken omhoog en zien zogenaamd de buitenlucht. Van de vaas zien we alleen de onderkant en daarboven steken allerhande kleurrijke bloemen uit.
Aan de wanden van de Noenzaal hangen twee tapijten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Een van de tapijten is lokaal wereldberoemd, want het is tijdens de formatie van het eerste kabinet-Rutte in 2010 veelvuldig in beeld geweest (zie de foto bij dit artikel en dit artikel). De Koning had destijds nog een coördinerende rol tijdens de kabinetsformatie en de onderhandelingen vonden plaats in het gebouw van de Eerste Kamer. Persconferenties werden tijdens de formatie van Rutte I in de Noenzaal gehouden, met het genoemde tapijt op de achtergrond. In 2012 kwam hier een einde aan toen de Tweede Kamer besloot zelf het voortouw bij de formatie te nemen, en deze in het eigen gebouw te laten plaatsvinden.
Dit is deel 8 in de serie over de Eerste Kamer vóór de renovatie van het Binnenhof.
Noten
[1] Zie Marion Bolten, Huis van de Senaat, p. 116-129.
[2] Livius Boek 26.50.
[3] Het doek van Lievens (1640) hing in het Leidse stadhuis, maar ging bij de grote brand van 1929 verloren. Het werk van Van Mander (1600) hangt in het Rijksmuseum.