De Scuola del Santo (ook wel Scoletta genoemd, ‘schooltje’) is de zetel van de Aartsbroederschap van Sint Antonius van Padova. Sint Antonius stierf in 1231 en volgens de overlevering werd de broederschap enkele jaren na zijn heiligverklaring in 1232 opgericht. Het eerste schriftelijke bewijs dateert van 1298. Oorspronkelijk kwamen de broeders en zusters bijeen in de kapittelzaal van het klooster naast de grote basiliek van Sant’Antonio. Mogelijk waren zij het die de grote schilder Giotto (ca. 1266-1337) de opdracht gaven de kapittelzaal met fresco’s te verfraaien. Vervolgens verkasten ze naar de Cappella della Madonna Mora in de basiliek. In 1427 besloot de broederschap echter een eigen oratorium te bouwen naast het bestaande oratorium van San Giorgio. Dit was in 1431 gereed. In 1504 werd, met 83 stemmen tegen één, besloten een verdieping aan het oratorium toe te voegen die als vergaderzaal kon worden gebruikt. Deze Sala Priorale werd vervolgens gedecoreerd met mooie fresco’s en enkele doeken. In 1736 werd de Scuola del Santo verbonden met het oratorium van San Giorgio door middel van een wit gebouwtje met loggia en trappenhuis van de hand van Giovanni Gloria (ca. 1684-1759).
Sala Priorale
De Sala Priorale of vergaderzaal van de Scuola is het artistieke hoogtepunt van het gebouw. Om de zaal te kunnen bezoeken heeft men een kaartje nodig, dat tevens toegang geeft tot de San Giorgio en het museum van de basiliek van Sant’Antonio. De ruimte heeft een mooi cassetteplafond en is gedecoreerd met vijftien fresco’s en drie schilderijen (olieverf op doek). De kunstwerken dateren allemaal van de zestiende eeuw, op één na, dat van de hand van de achttiende-eeuwse schilder Antonio Buttafuoco is. Alle fresco’s en schilderijen hebben betrekking op het leven van Antonius van Padova, en dan vooral op de wonderen die hij zou hebben verricht. Het beroemdst zijn drie fresco’s uit 1511 die werden geschilderd door een nog zeer jonge Titiaan (ca. 1488-1576), die op dat moment nog maar aan het begin van zijn lange carrière stond. Twee fresco’s worden toegeschreven aan de broer van Titiaan, Francesco Vecellio (gestorven 1560).
Het eerste fresco van Titiaan betreft het wonder van de sprekende baby. De moeder van het kind is door haar jaloerse man beschuldigd van overspel, maar Sint Antonius begiftigt het kind met spraak, zodat het de vrouw kan vrijpleiten. Op het fresco knielt de heilige en houdt hij de baby in zijn handen. Deze lijkt te spreken tot de echtgenoot van de vrouw. Volgens de overlevering vertelde het kind de man dat hij de vader was. Een opvallend element op de achtergrond, linksboven, is een beeld van de Romeinse keizer Trajanus (98-117).
De twee andere fresco’s van Titiaan bevinden zich aan het einde van de linkerwand. Het achterste fresco gaat opnieuw over een jaloerse echtgenoot, ditmaal in Toscane. De man, een ridder, mishandelde zijn echtgenote en stak haar uiteindelijk neer met een mes. Later kreeg hij spijt van zijn daad en vroeg Antonius vergiffenis. Die kreeg hij ook, en dit is te zien op de achtergrond van het fresco. Dankzij Antonius herstelde de vrouw bovendien van haar verwondingen, die anders dodelijk zouden zijn geweest. Het bijzondere aan het fresco is de opgeheven rechterarm van de vrouw. De arm is namelijk een gipsen reliëf dat enigszins uitsteekt en later beschilderd werd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de arm zelfs een schaduw heeft.
Het derde fresco gaat over een jongeman uit Padova genaamd Leonardo. Hij had aan Antonius opgebiecht dat hij ooit zijn moeder had geschopt. Toen Antonius opmerkte dat een voet die betrokken is bij zo’n walgelijke daad het verdient om afgehakt te worden, nam Leonardo die woorden letterlijk (waren ze gebaseerd op Exodus 21:15, dat stelt dat wie zijn vader of moeder mishandelt ter dood gebracht moet worden? In dat geval kwam de jongeman er nog genadig vanaf). Leonardo zaagde dus zijn eigen voet af, maar Antonius wist de voet weer aan het been vast te maken.
Over Francesco Vecellio is niet heel veel bekend. Zo is onduidelijk of hij een oudere of juist een jongere broer van Titiaan was. Van de twee aan hem toegeschreven fresco’s in de Scuola is dat over het hart van de woekeraar het interessantst (aan woekeraars was het lidmaatschap van de broederschap expliciet verboden, evenals trouwens aan overspelige mannen en vrouwen). Volgens de overlevering zou de woekeraar begraven worden in een Toscaanse stad. Antonius greep echter in en beweerde dat de man geen hart had en daarom buiten de stad begraven moest worden. De woekeraar had immers zijn hele leven lang mensen uitgezogen. “Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn”, zo citeerde Antonius de Bergrede van Christus (Mattheus 6:21). Een chirurg stelde vervolgens vast dat de man inderdaad geen hart had (midden op het fresco). Een familielid ontdekte het orgaan vervolgens in diens geldkist (links op het fresco).
Een opvallend element van het fresco is de Romeinse (triomf)boog op de achtergrond. Ik heb niet kunnen achterhalen van wie de hoofden op de boog zijn, maar persoonlijk deden ze me denken aan Antinous en keizer Hadrianus (117-138). De bebaarde Hadrianus zou goed passen bij de Trajanus van het fresco ernaast (van Titiaan). Maar Antinous en Hadrianus, tegenwoordig symbolen van homo-erotische relaties, afgebeeld in een religieus gebouw? Begin zestiende eeuw hoeft die seksuele connectie echter helemaal niet te zijn gelegd. Wellicht werd de relatie tussen Antinous en Hadrianus toen gezien als de ultieme vorm van broederschap. En dat past natuurlijk prima in de zaal van een broederschap.
Bronnen
Pingback:Padova: Scuola del Santo – – Corvinus –
Pingback:Trieste: een wandeling door het verleden – – Corvinus –