In het jaar 284 kende het Romeinse Rijk twee augusti, die elkaar vijandig gezind waren. Carinus was formeel de legitieme keizer. Direct na de dood van zijn vader Carus in de zomer van 283 was hij naar Rome afgereisd om het purper op te eisen. Hij heerste ongeveer een jaar lang samen met zijn broer Numerianus, die samen met Carus op veldtocht tegen de Perzen was geweest. Eind 284 was Numerianus echter onder verdachte omstandigheden gestorven, waarna een raad van generaals en krijgstribunen Gaius Aurelius Valerius Diocles tot augustus had uitgeroepen. Diocles, de commandant van de keizerlijke lijfwacht, zou zichzelf spoedig Diocletianus gaan noemen. Hij zou in totaal 21 jaar op de troon zitten en kan tot de belangrijkste Romeinse keizers van de derde eeuw worden gerekend. Onomstreden was hij echter niet. Voor zijn politieke en economische hervormingen is de keizer over het algemeen geprezen, ook al hadden die niet altijd het gewenste effect. Diocletianus is evenwel ook de geschiedenis ingegaan als een fervent vervolger van christenen. De laatste grote christenvervolging in het Romeinse Rijk staat namelijk op zijn naam.
Diocletianus neemt de macht over
Over Carinus zijn onze bronnen over het algemeen vernietigend. Allerhande soorten wangedrag worden aan hem toegeschreven, van overspel tot moord en van vriendjespolitiek tot verkwisting. Of het echt allemaal zo erg was, valt te betwijfelen, maar geschiedenis wordt nu eenmaal niet geschreven door de verliezers. Carinus lijkt in elk geval een capabel veldheer geweest te zijn. Eerder al had hij met succes gevochten tegen Germaanse stammen langs de Rijn en nu wist hij af te rekenen met een zekere Marcus Aurelius Sabinus Julianus. Wie deze Julianus was, is niet geheel duidelijk. Mogelijk was hij de gouverneur van de regio Venetia et Histria, en in elk geval beschikte hij over troepen, want hij wist zich meester te maken van de munt in Siscia in Pannonië (tegenwoordig Sisak in Kroatië). Julianus moet plannen hebben gehad om zich in Rome als legitieme augustus te laten erkennen, want in het voorjaar van 285 kwam het tot een treffen tussen zijn leger en dat van Carinus, mogelijk bij Verona. Carinus behaalde een gemakkelijke overwinning en kon zich nu opmaken voor de confrontatie met Diocletianus.
De strijd om de heerschappij over het Romeinse Rijk werd uiteindelijk uitgevochten bij de rivier de Margus, tegenwoordig de Morava in Servië. Vermoedelijk raakten de beide legers ergens tussen april en de vroege zomer slaags in de buurt van Viminacium, de hoofdstad van Moesia Superior en het hoofdkwartier van Legio VII Claudia. Carinus had alle reden om optimistisch te zijn over de uitkomsten van de strijd. Zijn in de Rijn- en Donauprovincies gelichte legioenen golden als superieur aan de Syrische legioenen waarover Diocletianus beschikte. Bovendien was zijn leger volgens Eutropius groter dan dat van zijn tegenstander. Carinus’ troepen drongen die van Diocletianus terug, maar uiteindelijk werd de eerstgenoemde vermoord door een van zijn eigen krijgstribunen. De keizer zou diens vrouw hebben verleid. Aannemelijker is dat Diocletianus het op een akkoordje had gegooid met Titus Claudius Aurelius Aristobulus. Deze Aristobulus was praetoriaans prefect onder Carinus en diende in 285 samen met hem als consul. Diocletianus zou hem royaal belonen voor zijn steun. Na een gouverneurschap in de provincie Africa eindigde Aristobulus zijn carrière als praefectus urbi in Rome.
Na de dood van Carinus gaven diens troepen zich snel over. Diocletianus verleende iedereen amnestie en was korte tijd alleenheerser over het immense Romeinse Rijk. Zijn voorgangers hadden allemaal een of meerdere medekeizers naast zich gehad en Diocletianus zou spoedig dezelfde stap zetten. Een probleem was dat hij geen zoon of broer had, alleen een dochter, Valeria. De keizer, zelf afkomstig uit Dalmatia en van betrekkelijk lage komaf, besloot daarom op enig moment in 285 (mogelijk in juni of juli) een zekere Maximianus tot caesar te benoemen. Deze was afkomstig uit de omgeving van Sirmium (tegenwoordig Sremska Mitrovica in Servië). De twee kenden elkaar uit het leger en Diocletianus lijkt zijn caesar blind vertrouwd te hebben. Al snel volgde een promotie tot augustus, op 1 april 286. Het Romeinse Rijk had nu twee keizers, maar ze waren niet volstrekt gelijkwaardig. Diocletianus nam de titel Jovius aan, om zijn toewijding aan de Romeinse oppergod Jupiter te tonen. Maximianus werd Herculius. Deze titel gaf niet alleen zijn toewijding aan Hercules aan, maar tevens zijn ondergeschiktheid aan Diocletianus. In de rangorde stond Jupiter immers hoger dan Hercules, die zijn zoon was bij een sterfelijke vrouw. Maximianus zou nooit vergeten aan wie hij zijn keizerschap te danken had.
De machtsovername door Diocletianus markeert het einde van het Principaat en de overgang naar het Dominaat. In plaats van princeps civitatis, de eerste burger van de Staat, was de keizer nu definitief dominus et deus, heer en godheid. Nu was keizerverering (adoratio) al zeer gebruikelijk in het Romeinse Rijk, in het bijzonder in het Griekstalige oosten. Bovendien hadden eerdere keizers zich ook al dominus et deus genoemd. De vestiging van het Dominaat, compleet met het bijbehorende uiterlijk vertoon van de keizer als levende godheid, was dan ook eerder een laatste stap in een langer lopend proces dan een oerknal. Niettemin was het een belangrijke stap, die gepaard ging met ontoegankelijkheid van de keizer-god, de verplichting voor bezoekers zich voor hem in het stof te werpen en een uitgebreid hofceremonieel met veel pracht en praal.
Veldtochten 286-288
Hoewel Diocletianus en Maximianus rust en stabiliteit terugbrachten, waren ze ook voortdurend op veldtocht aan de grenzen van het Rijk. De eerste opdracht van Maximianus was de strijd tegen de Bagaudae in Gallië. Dit waren gevaarlijke roversbenden die het platteland terroriseerden en zelfs steden bedreigden. De Bagaudae werden geleid door ex-soldaten en konden daardoor behoorlijk effectief opereren. Hun uitzichtloze situatie – het waren vaak landloze boeren en andere armen – maakte dat ze ook weinig te verliezen hadden. Toch wist Maximianus de Bagaudae redelijk snel te verslaan, waarbij hij bijzonder hardvochtig optrad. Vervolgens trok hij naar Augusta Treverorum (Trier), van waaruit hij zijn volgende operaties zou plannen. Samen met Mediolanum (Milaan) zou Augusta Treverorum als hoofdstad van het rijksdeel van Maximianus gaan fungeren. Diocletianus vestigde zich uiteindelijk in Nicomedia in Bithynië, de plaats waar hij tot keizer was uitgeroepen.
Maximianus richtte zich na het verslaan van de Bagaudae op de piraterij in het Kanaal, dat onveilig werd gemaakt door Frankische, Saksische en Friese plunderaars. Omstreeks 287 rustte hij een vloot uit, de nieuwe Classis Britannica, om de piraten het hoofd te bieden. Onderdeel van dit proces was de bouw van een reeks forten langs de Britse oostkust, tussen Portus Adurni (Portchester) en Branodunum (Brancaster). De verdedigingswerken samen worden ook wel de litus Saxonicum of ‘Saksenkust’ genoemd. Samen moesten ze het betreffende gebied tegen raids beschermen. Het is overigens goed mogelijk dat de eer voor al deze activiteiten grotendeels aan een zekere Marcus Aurelius Carausius toekomt. Hij was een Keltische Romein die tot de stam van de Menapii in het huidige België behoorde. Het Kanaal en de Noordzee kende hij als zijn broekzak, wat hem uitermate geschikt maakte om de strijd tegen de piraten te leiden. Dit deed hij vanuit Gesoriacum (Boulogne), waar de Classis Britannica haar basis had.
Helaas ging het al snel mis met Carausius. Boze tongen beweerden dat hij weliswaar met succes tegen de piraten optrad, maar het grootste deel van de buit voor zichzelf hield. Toen dit Maximianus ter ore kwam, beval hij de executie van zijn vlootcommandant. Deze vluchtte daarop halsoverkop naar Brittannië, waar hij de provinciegouverneurs liet vermoorden en het leger aan zijn kant kreeg. Spoedig riep hij zich bovendien tot keizer uit. Dit was een flinke tegenvaller voor Maximianus, die voorlopig niet alleen Brittannië kwijt was, maar ook moest toezien hoe Carausius in het gebied rondom Gesoriacum de dienst uitmaakte. Mogelijk had hij zelfs de controle over de stad Rotomagus (Rouen), en liet hij er munten slaan. Het lijkt erop dat Carausius op vriendschap met Maximianus en Diocletianus uit is geweest en vooral door hen als broeder (frater) en medekeizer erkend wilde worden. Hij heeft in elk geval nooit pogingen gedaan gebieden op de eerstgenoemde te veroveren of hem omver te werpen. Helaas voor hem werd zijn liefde nooit gereciproceerd.
Ondertussen boekte Maximianus op andere fronten wel successen. Hij versloeg een reeks Germaanse stammen, waarbij de verschillende bronnen de Alemanni, Burgundi, Franken, Heruli en de obscure Chaibones noemen. Het moet hier om meerdere veldtochten verdeeld over meerdere jaren zijn gegaan. Ondanks de Romeinse overwinningen bleef de Germaanse dreiging bestaan. Omstreeks 288 duikt voor het eerst Flavius Valerius Constantius op, tegenwoordig beter bekend als Constantius Chlorus, de ‘bleke’. Hij was geboren in Naissus (het huidige Niš in Servië) en was dus net als Maximianus een kind van de Balkan. Als generaal en mogelijk praetoriaans prefect onder Maximianus was hij betrokken bij een veldtocht die had geleid tot de onderwerping van de Frankische koning Gennobaudes. Vermoedelijk waren veel van Maximianus’ successen in feite door Constantius behaald. De keizer toonde zijn dankbaarheid door zijn generaal een huwelijk aan te bieden met zijn stiefdochter Theodora. Zij was de dochter van Maximianus’ echtgenote Eutropia en haar eerste echtgenoot Hannibalianus. Het is zeer aannemelijk dat zowel Theodora (‘godsgeschenk’) als haar moeder (een Syrische) het christelijke geloof aanhingen.[1] Uit Theodora’s huwelijk met Constantius werden zes kinderen geboren. Een van hen, een dochter, heette Anastasia, een naam die verwijst naar de anastasis of wederopstanding van Christus.
Het huwelijk tussen Constantius en Theodora was dus waarschijnlijk een gemengd heidens-christelijk huwelijk, waarbij de kinderen christelijke namen en een (deels) christelijke opvoeding kregen. Voor zijn huwelijk met Theodora moest Constantius zijn relatie met een zekere Helena afbreken. Zij was afkomstig uit de omgeving van Nicomedia en vermoedelijk in het plaatsje Drepanon (later Helenopolis) geboren. Volgens latere bronnen was ze de dochter van een herbergier. Zosimus stelt zelfs min of meer dat ze een prostituee was, als hij schrijft dat Constantijn was geboren ἐξ ἀσέμνου μητρὸς, uit een ‘obscene moeder’.[2] Helena’s moedertaal was Grieks en ook zij zou een christen zijn geweest, wat gelet op de sterke positie van het christendom rondom Nicomedia wederom heel aannemelijk is. Of ze ooit met Constantius in het huwelijk is getreden, is gelet op het klassenverschil tussen de twee niet zeker. Hun verhouding werd echter beslist geconsummeerd, want deze leidde omstreeks 272 in Naissus tot de geboorte van een zoon. Zijn naam zal bij eenieder bekend zijn: Flavius Valerius Constantinus, de latere keizer Constantijn de Grote (306-337).
Veldtochten 289-293
De bezetting van Gesoriacum door Carausius bleef een graat in de keel van Maximianus. In 289 stuurde hij een leger en een vloot op de stad af. De Menapiër wist de vloot van de keizer echter tamelijk eenvoudig te verslaan, waarna een zware storm de rest deed. Het leger van Maximianus zag zich daarop genoodzaakt het beleg van Gesoriacum af te breken. Zijn aandacht werd nu mede opgeëist door gebeurtenissen in Noord-Afrika, waar Berberstammen die in de bronnen de Quinquegentiani – ‘zij van de vijf stammen’ – genoemd worden Romeins gebied waren binnengevallen. Hun aanvallen leidden onder meer tot het permanente verlies van de Romeinse stad Volubilis in het huidige Marokko.
In de tussentijd had Diocletianus met succes enkele veldtochten langs de Donau afgerond (ca. 286-289). Hij kon zich nu op het oosten gaan richten, waar onrust was ontstaan in Armenië. Dit strategisch belangrijke koninkrijk was een eeuwige twistappel tussen Rome en de Perzische Sassaniden. Sinds de moord op de Armeense koning Khosrov II omstreeks 252 was Armenië door de Perzen bezet geweest. Khosrov’s jonge zoon Tiridates was destijds het land uit gesmokkeld en bevond zich, nu bijna veertig jaar oud, in Romeins gebied. Diocletianus wachtte het juiste moment af om hem weer op de troon van zijn vader te zetten. Voorlopig was diplomatie zijn voornaamste wapen, want de Perzische koning Bahram II was er veel aan gelegen een nieuwe oorlog met de Romeinen te vermijden. In de eerdere oorlog met Carus was hij immers kansloos geweest. Diocletianus en de koning kwamen tot een overeenkomst, waarbij de laatstgenoemde enkele gebieden aan Rome overdroeg. Het is niet duidelijk om welke gebieden het ging. Waarschijnlijk om delen van Mesopotamië, al is ook wel betoogd dat een deel van Armenië aan Tiridates werd teruggeven, terwijl Narses, de oom van Bahram, de rest van Armenië bleef besturen. Hard bewijs voor deze aanname is er echter niet.
Na de overeenkomst met de Sassaniden kon Diocletianus zich in 290 richten op Arabische plunderaars die vanuit de Sinaïwoestijn Romeins gebied hadden aangevallen. Vervolgens trok hij in 291 naar Egypte, waar de nomadenstam van de Blemmyes weer was binnengevallen en een deel van de provincie had bezet. De Nubische Blemmyes hadden eerder keizer Probus (276-282) al hoofdpijn bezorgd. Diocletianus joeg zijn tegenstanders terug tot Philae bij de eerste cataract van de Nijl en sloot vervolgens een vredesverdrag met hen en hun bondgenoten, de Nobatae. Een jaar later, in 292, voerde de keizer alweer oorlog tegen de Sarmaten aan de Donau. Diocletianus moest in feite overal tegelijk zijn, maar in de praktijk was dat natuurlijk niet mogelijk. Zijn medekeizer Maximianus kampte met hetzelfde probleem. Het constante gereis en het voortdurend voeren van oorlogen op meerdere fronten moeten eraan bijgedragen hebben dat Diocletianus in 293 een nieuw regeringsstelsel introduceerde, de Tetrarchie. De volgende bijdrage staat hier uitgebreid bij stil.
Bronnen
Primaire bronnen
- Aurelius Victor, De Caesaribus 39 (translated and annotated by H.W. Bird);
- Eutropius, Breviarium Historiae Romanae 9.19-21;
- Historia Augusta, The Lives of Carus, Carinus and Numerian;
- Zosimus, Historia Nova, Boek 2.
Secundaire bronnen
- Adrian Goldsworthy, The Fall of the West, p. 134-135 en p. 157-160;
- Henk Singor, Constantijn, p. 136-142;
- Timothy Venning, A Chronology of the Roman Empire, p. 625-629.
Noten
[1] Henk Singor, Constantijn, p. 141; Eusebius, Vita Constantini, Boek 3.52.
[2] Zosimus, Historia Nova, Boek 2.8. Eutropius (10.2) stelt dat Constantijn was geboren ex obscuriore matrimonio, ‘uit een schimmig huwelijk’. In de Origo Constantini Imperatoris (ca. 390) wordt Constantijn natus Helena matre vilissima genoemd. Vilis betekent zowel ‘goedkoop’ als ‘armzalig’ of ‘waardeloos’. Ze was dus volgens deze bron van zeer lage komaf.
nice to read this story from Corvinus. ..unfortunately we were born too late … as far as I remember Diocletian had a last place in Split and also had a gigantic palace built for him and his loved ones. where is Nicomedia?
Diocletian’s palace in Salonae/Split will be mentioned in a future post. As for Nicomedia, see the first map in this post. It is in present-day Turkey and is nowadays called İzmit.
Pingback:Diocletianus: De Jaren 293-295 – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 313-315 – – Corvinus –