Trieste: sporen uit de Oudheid

Ingang van de Duomo van Trieste, met de restanten van de graftombe van de Barbii.

Trieste stond in de Oudheid bekend als Tergeste. Het is niet helemaal duidelijk wie de oorspronkelijke inwoners waren. Misschien behoorden ze tot de Histri of de Keltische Carni, maar het is ook mogelijk dat ze Veneti waren. In elk geval lijkt de naam Tergeste (Terg-este) de Venetische hypothese te ondersteunen, want in de Veneto vinden we ook een stadje dat Ateste heette (tegenwoordig het bekende Este). Het is wel duidelijk waarom de stichters hier neerstreken. In het centrum van Trieste ligt een goed verdedigbare heuvel, de Colle San Giusto, en Tergeste had tevens een gunstige ligging aan de Adriatische Zee. Waarschijnlijk kwam de stad ergens in de tweede eeuw BCE onder Romeinse invloed. De Romeinse aanwezigheid leidde tot de nodige bouwactiviteiten, en restanten van Romeinse gebouwen vinden we dan ook nog terug in het moderne straatbeeld. Daarnaast heeft Trieste een prima archeologisch museum, het Museo d’Antichità “J.J. Winckelmann”. Het museum is vernoemd naar de beroemde kunsthistoricus en kunsttheoreticus Johann Joachim Winckelmann (1717-1768).

Overblijfselen uit de Romeinse tijd

Tergeste kwam vermoedelijk zonder al te veel bloedvergieten in handen van de Romeinen. Dit volk had in 181 BCE de Latijnse kolonie Aquileia gesticht in wat nu de Friuli wordt genoemd. Al drie jaar later vielen de Romeinen met een leger het naburige Histria (Istrië) binnen, en in 177 BCE nam de consul Gaius Claudius Pulcher het belangrijke bolwerk Nesactium in, niet ver van het huidige Pula in het uiterste zuiden van het Histrische schiereiland. Nesactium lag ver ten zuiden van Tergeste, dus zeker vanaf 178-177 BCE zal de laatstgenoemde stad onder Romeinse heerschappij zijn komen te staan. Over deze tijd is nauwelijks iets bekend, maar het is aannemelijk dat al vroeg een proces van Romanisering werd ingezet. In de eerste eeuw BCE werd Tergeste eerst een municipium (een inheemse stad onder Romeins gezag) en vervolgens een Romeinse kolonie. In 51 BCE werd de stad volgens Julius Caesar en Appianus aangevallen door hun barbaarse buren de Iapydes.[1] Tergeste werd ingenomen en geplunderd. De opwaardering tot een colonia vond waarschijnlijk zo’n tien jaar daarna plaats. De Iapydes werden uiteindelijk tussen 36 en 33 BCE verslagen door de toekomstige keizer Augustus.

Romeins theater van Trieste.

De meeste Romeinse overblijfselen in Trieste dateren van de keizertijd. Het lijkt erop dat de stad toen welvarend was, al kwam ze nooit geheel uit de schaduw van het veel grotere Aquileia. Tergeste was met Aquileia verbonden door de Via Gemina, in het jaar 14 aangelegd door de manschappen van Legio XIII Gemina. De Via Flavia, die werd aangelegd onder keizer Vespasianus (69-79), verbond Tergeste met het Romeinse Pula en Dalmatië. In de Via del Teatro Romano vinden we de restanten van het Romeinse theater van Tergeste. Het werd gebouwd in de eerste eeuw van onze jaartelling en vervolgens uitgebreid in de tijd van keizer Trajanus (98-117). Mogelijk bood het plaats aan zo’n 6.000 toeschouwers, al zijn er ook bronnen die van slechts 3.500 toeschouwers spreken. In de Romeinse tijd zal Tergeste zelf zo’n 12.000 inwoners hebben gehad. Na de val van het Romeinse Rijk en de invallen van onder meer de Goten en Longobarden verdween het theater onder nieuwere gebouwen. De restanten ervan werden in 1814 teruggevonden door de Zwitsers-Italiaanse architect Pietro Nobile (1776-1854). In de jaren 1930 werd het theater blootgelegd en gedeeltelijk in originele staat hersteld.

Arco di Riccardo.

Als we de Colle San Giusto beklimmen, zien we op de Piazza del Barbacan een groot stuk van een Romeinse boog. Deze staat bekend als de Arco di Riccardo. Waarschijnlijk gaat het niet om een triomfboog, maar betreft het een poort in de stadsmuren of de toegang tot een heiligdom. De Arco di Riccardo werd mogelijk gebouwd nadat de toekomstige keizer Augustus de Iapydes had verslagen (zie hierboven). In zijn huidige vorm dateert de boog van de eerste eeuw CE. De naam is een beetje een raadsel. Een goede theorie is dat met Riccardo wordt gedoeld op de Engelse koning Richard Leeuwenhart. Mogelijk trok hij na zijn terugkeer uit de Derde Kruistocht via Trieste richting Wenen, waar hij eind 1192 gevangen werd genomen door hertog Leopold V van Oostenrijk.

Op de top van de Colle San Giusto staat de kathedraal van Trieste, gewijd aan de martelaar Sint Justus. De hoofdingang van de kathedraal is versierd met onderdelen van een Romeinse graftombe die toebehoorde aan leden van de gens Barbia, een rijke en voorname familie die oorspronkelijk afkomstig was uit Aquileia (zie de eerste afbeelding in deze bijdrage). Hier boven op de heuvel lag het Romeinse forum van Tergeste. De kathedraal verrees vermoedelijk op de plek waar in de pre-christelijke tijd de tempel gewijd aan Jupiter, Juno en Minerva had gestaan. Op het voormalige forum zien we nog de contouren van een grote Romeinse basilica (hal voor rechtspraak). Deze dateert van de tijd van keizer Trajanus (98-117). Het gebouw was ruim 23 meter breed en meer dan 80 meter lang. Voor de vorm zijn er twee volledige zuilen opgericht, maar de rest van de zuilen zijn niet meer dan stompjes.

Romeins forum met de overblijfselen van de basilica.

Archeologisch museum

Cenotaaf voor Winckelmann.

Johann Joachim Winckelmann vergaarde roem met zijn werken over Griekse en Romeinse kunst. Dat deze zoon van een protestantse schoenmaker het zo ver zou schoppen, hadden slechts weinigen kunnen vermoeden. Als jongen leerde Winckelmann Grieks en Latijn. In 1755 ging hij op studiereis naar Rome en twee jaar later bekeerde hij zich tot het katholicisme. In 1764 verscheen zijn bekendste werk, Geschichte der Kunst des Alterthums. Na een bezoek aan aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk in 1768 keerde hij via Trieste terug naar Rome. Hij verbleef onder een schuilnaam in een herberg aan wat nu de Piazza dell’Unità d’Italia is. Daar werd hij doodgestoken door ene Francesco Arcangeli, een kok uit Pistoia. De twee mannen hadden elkaar leren kennen in de herberg en veel tijd met elkaar doorgebracht. Het is nooit duidelijk geworden wat Arcangeli bezielde om Winckelmann te vermoorden. Maria Theresia had de kunsthistoricus kostbare medailles geschonken, en er is wel verondersteld dat de werkloze Toscaan deze wilde stelen. De medailles bleken echter niet meegenomen te zijn. Een andere verklaring is dat de openlijk homoseksuele Winckelmann had geprobeerd de kok te versieren, wat deze laatste niet apprecieerde. In elk geval werd Arcangeli gearresteerd en terechtgesteld voor de herberg waar hij de moord had gepleegd.

Winckelmann vond zijn laatste rustplaats op de begraafplaats naast de kathedraal. Jaren later besloot de advocaat en bestuurder Domenico Rossetti de Scander (1774-1842) dat er voor de kunsthistoricus een monument moest worden opgericht. In 1808 kreeg de beeldhouwer Antonio Bosa (1780-1845) de opdracht een cenotaaf voor Winckelmann te maken. De uitvoering van de opdracht verliep erg traag: pas in 1822 was het monument klaar. Omdat Rossetti’s ideeën voor de plaatsing van het monument steeds werden afgewezen, duurde het ook nog tot 1 maart 1833 voordat het monument kon worden onthuld. Het werd uiteindelijk neergezet in een replica van een klassieke tempel. Winckelmann zelf is twee keer op de cenotaaf afgebeeld. Bovenop huilt een engel bij zijn portret en op het reliëf op het voetstuk wijst hij in een Romeinse toga op enkele antiquiteiten. Hoewel het monument dus een cenotaaf is, is Winckelmann vermoedelijk wel in deze ruimte begraven. In de tempel zijn namelijk alle beenderen bijgezet die in twee ossuaria van de oude begraafplaats zijn gevonden. Er liggen hier dus nog meer mensen dan Winckelmann begraven, maar we mogen toch hopen dat Francesco Arcangeli elders ter aarde werd besteld. In het tempeltje staan nog enkele mooie beeldhouwwerken uit de Oudheid.

Replica van een klassieke tempel.

Reliëf uit Attica, vierde eeuw BCE.

Het naar Winckelmann vernoemde archeologisch museum is gratis toegankelijk. Het heeft een grote collectie objecten van verschillende beschavingen: niet alleen van de Grieken en Romeinen, maar ook van de oude Egyptenaren, de Etrusken en zelfs de Maya’s. De verzameling begint buiten in de tuin, die is omgetoverd tot een lapidarium. We vinden hier bijvoorbeeld enkele gebeeldhouwde reliëfs die werden gevonden in Ronchi dei Legionari, tussen Aquileia en Trieste. Destijds (tussen 1860 en 1870) werd gedacht dat het ging om onderdelen van een Romeinse brug, maar tegenwoordig nemen historici en archeologen aan dat het gaat om de decoraties van een grafmonument. Vaak wordt hierbij een vergelijking getrokken met een (gereconstrueerd) Romeins grafmonument dat in Aquileia bezichtigd kan worden, het zogenaamde Mausoleo di Candia.

Orto Lapidario, met de Duomo op de achtergrond.

Orto Lapidario.

Ivoren paneeltje met Castor en Pollux en Europa en de stier.

Binnen in het museum vinden we vele voorwerpen die de moeite waard zijn. Ik kan ze natuurlijk niet allemaal bespreken, dus ik beperk me tot enkele hoogtepunten. Tot die hoogtepunten moet zeker een beschilderd ivoren tafeltje uit Capodistria (tegenwoordig Koper in Slovenië) worden gerekend. Op het tafeltje zien we twee mythologische voorstellingen afgebeeld. Bovenin omhelzen de tweelingbroers Castor en Pollux elkaar en onderin streelt Europa de stier. Deskundigen denken dat het voorwerp van het begin van de zesde eeuw dateert, terwijl de stijl erop zou wijzen dat het in Alexandrië in Egypte werd gemaakt. Begin zesde eeuw was het Oost-Romeinse Rijk zeer christelijk, dus het is opmerkelijk dat er toen nog heidense voorstellingen werden geproduceerd. Misschien heeft dit te maken met de status van Castor en Pollux als beschermers van de zeelieden. In een havenstad als Ostia ging hun verering zeker nog tot in de vijfde eeuw door, en wellicht gold voor Alexandrië – eveneens beroemd om haar haven en vuurtoren – hetzelfde. Dat de tweelingbroers daar altijd populair waren geweest, moge blijken uit het feit dat het Alexandrijnse schip dat in de eerste eeuw de apostel Paulus naar Italië bracht Castor en Pollux als boegbeeld had (Handelingen 28:11).

Ronduit intrigerend is een Romeins reliëf met twee gladiatoren. Het dateert van de tweede of derde eeuw en werd gevonden in het huidige Turkije. In die tijd was Grieks daar de voertaal, wat verklaart waarom de tekst op het reliëf in het Grieks is. De gladiatoren heetten blijkens de bijschriften Kritos en Mariskos. Kritos vecht als een retiarius met de drietand, Mariskos is een secutor. De eerstgenoemde staat op een verhoging. Aan zijn voeten ligt een hoopje stenen en hij lijkt er eentje naar zijn tegenstander te gooien. Mariskos probeert via een loopplank de verhoging te bereiken terwijl hij ter bescherming zijn grote rechthoekige schild voor zich uithoudt. Mogelijk is hier een oefening afgebeeld die deel uitmaakte van de training van gladiatoren. Dat zou betekenen dat Kritos een instructeur was. De tekst op het platform geeft overigens aan dat deze Kritos zijn vrijheid heeft herwonnen.

Reliëf met gladiatoren.

Romeinse Montefortinohelm, subtype Buggenum.

Tot de voorwerpen in het museum behoren ook enkele helmen. Zo is daar een Etruskische helm van het ‘Negau-type’ die van de vijfde of vierde eeuw dateert. De bronzen helm werd begin twintigste eeuw gevonden in een grot. Ik ben zeker geen helmenexpert, maar dit exemplaar deed me nogal denken aan de Daone-helm die ik enkele jaren eerder in Brescia had gezien. Ook interessant is een Romeinse helm van het type Montefortino, meer specifiek van het subtype Buggenum. Waarschijnlijk verloor een Romeinse soldaat de helm tijdens de al genoemde veldtocht van de toekomstige keizer Augustus in 36-33 BCE. Die soldaat heette dan Gaius Tomius, want die naam is in de helm gekerfd. Tomius nam de helm blijkens een tweede, oudere inscriptie over van ene Marcus Valerius Bacinus. In deze tijd werd Romeins legermateriaal veelvuldig hergebruikt. Vermoedelijk was de helm dan ook geen eigendom van de soldaten, maar ze mochten de aan hen verstrekte spullen wel enigszins personaliseren.

Ten slotte moet in deze bijdrage de zogenaamde rhyton van Trieste worden genoemd, een zilveren beker in vorm van een hertenhoofd. De beker dateert van het einde van de vijfde of het begin van de vierde eeuw BCE. Hij werd in 1880 gevonden in Taranto in de hiel van Italië en in 1889 verkocht aan het museum van Trieste. Mogelijk werd het voorwerp echter gemaakt in een Griekse kolonie aan de Zwarte Zee en kwam het vervolgens via een handelaar in Taras terecht, de oude Griekse naam van Taranto. Op de rhyton zijn nog enkele figuren afgebeeld. Het gaat om Boreas, de god van de noordenwind, en de Atheense prinses Oreithyia. Boreas ontvoerde haar toen ze bij de rivier de Ilisos een dans aan het uitvoeren was. Eveneens afgebeeld zijn Erechtheus, de vader van de prinses, en Pallas Athene.

Rhyton van Trieste.

Bronnen

Noot

[1] Caesar, De Bello Gallico 8.24; Appianus, Illyrica 4.18.

2 Comments:

  1. Pingback:Trieste: een wandeling door het verleden – – Corvinus –

  2. Pingback:Trieste: traces of Antiquity – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.