Van alle Italiaanse steden die ik in mijn leven heb bezocht is Trieste wel de minst Italiaanse. De stad was lange tijd Oostenrijks, had veel inwoners van niet-Italiaanse afkomst en behoort nog maar relatief kort tot Italië. Samen met Trento was Trieste de belangrijkste ‘buit’ die het Koninkrijk Italië aan de Eerste Wereldoorlog overhield. De prijs voor de beide steden was met enkele honderdduizenden gesneuvelde soldaten wel uitzonderlijk hoog. Op 3 november 1918 legde de Italiaanse torpedobootjager Audace aan bij de pier in de Trieste die nu de Molo Audace wordt genoemd. Vanaf die datum hoort de stad bij Italië. Ter nagedachtenis aan deze gebeurtenis werd in 1925 monument bestaande uit een windroos op de pier geplaatst.
Trieste onder de Habsburgers
Op de vroegste geschiedenis van Trieste ben ik in een eerdere bijdrage reeds ingegaan. Na de val van het Romeinse Rijk in het westen kwam de stad onder het gezag te staan van achtereenvolgens de Goten, Byzantijnen, Longobarden en uiteindelijk de Franken. Daarna namen de bisschoppen van de stad voor enkele eeuwen de macht over. Naast religieuze en bestuurlijke taken dienden zij de stad ook uit handen van de oprukkende Slaven te houden. Deze werden en passant tot het christendom bekeerd. Trieste werd in 1295 een vrije commune, bestuurd door haar eigen burgers. De stad had goede toegang tot de Adriatische Zee, maar dit was zeer tegen de zin van het machtige Venetië, dat geen handelsconcurrentie duldde. In meerdere oorlogen bleken de legers en vloten van de Serenissima een maatje te groot voor Trieste, en in 1369 werd de stad zelfs bezet door de Venetianen. De bezetting duurde slechts enkele jaren, maar de inwoners van Trieste vreesden een Venetiaanse terugkeer. Op 30 september 1382 stelden ze zich daarom formeel onder bescherming van hertog Leopold III van Habsburg. Hiermee begint het Oostenrijkse hoofdstuk in de geschiedenis van de stad.
Leopold was een populaire naam onder de Oostenrijkse hertogen. Uit het Huis Babenberg kwamen er al zes voort, onder wie de bekende Leopold V die de Engelse koning Richard Leeuwenhart gevangen nam. Toen het Habsburgse Huis de macht overnam, volgden er nog eens zeven Leopolds. De nummering van de Leopolds begon overigens bij het aantreden van de Habsburgse hertogen weer bij één, wat nog wel eens voor verwarring wil zorgen. Noch Leopold III van Habsburg, noch zijn opvolgers hadden erg veel belangstelling voor Trieste. Dit veranderde pas in de achttiende eeuw onder Karel VI, die niet alleen aartshertog van Oostenrijk was, maar tevens keizer van het Heilige Roomse Rijk (1711-1740). Voor Karel was het van groot belang dat de Habsburgers toegang kregen tot de Adriatische Zee. Die toegang diende gelet op de oorlog tegen de Turken een militair belang, maar de keizer beoogde ook deel te gaan nemen aan de lucratieve handel met het Verre Oosten. In 1719 kende Karel de stad Trieste de status van vrijhaven toe. Venetië was not amused, maar de Serenissma had rond deze tijd weinig meer in de melk te brokkelen.
Bloeitijd en religieuze tolerantie
Dankzij haar status als vrijhaven groeide Trieste als kool. Er verrezen allerhande gebouwen en de bevolking vervijfvoudigde. In 1755 werd een handelsbeurs geopend en in 1781 vaardigde keizer Joseph II een Edict van Tolerantie uit. Naast katholieken mochten nu ook orthodoxe christenen, protestanten en joden hun geloof vrij uitoefenen in de stad. Het edict droeg er zeker toe bij dat er naast Italianen, Slovenen en Kroaten ook Tsjechen, Grieken en Serviërs in Trieste neerstreken. Dit verklaart waarom we tegenover de genoemde Molo Audace de Grieks-orthodoxe kerk van San Nicolò vinden. De kerk werd gebouwd in 1787 en uitgevoerd in neoclassicistische stijl. Het interieur is prachtig, maar stond helaas in de steigers toen wij de kerk in de zomer van 2022 bezochten. Nog veel fraaier is overigens de kerk van San Spiridione, waar de Servisch-orthodoxe christenen van Trieste hun geloof belijden. Deze kerk werd in 1868 voltooid. Helaas was ze gesloten voor publiek tijdens ons verblijf in Trieste, maar de negentiende-eeuwse mozaïeken aan de buitenkant zijn schitterend. Dat we met een Servisch-orthodoxe kerk te maken hebben, blijkt onder meer uit de bijschriften van de mozaïeken in het Cyrillisch.
Trieste kende dus veel verschillende geloven, maar de meerderheid van de inwoners was katholiek. Een van de bekendste katholieke kerken van de stad is de Santa Maria Maggiore, oorspronkelijk de kerk van de Jezuïeten. De kerk is prachtig tegen de Colle San Giusto gelegen en is te bereiken via een dubbele trap. De bouw van de Santa Maria Maggiore begon in 1627. De kerk werd in 1682 gewijd, maar de bouw van de koepel werd pas in 1817 voltooid. Het barokke interieur is denk ik een kwestie van smaak. Liefhebbers vinden er onder meer een schilderij dat wordt toegeschreven aan Guercino (1591-1666). De gevel uit 1701 wordt vaak toegeschreven aan de architect Andrea Pozzo (1642-1709), zelf een Jezuïet. De kleine kerk van San Silvestro naast de Santa Maria Maggiore wordt sinds 1785 gebruikt door Zwitserse protestanten.
Een tweede belangrijke katholieke kerk is die van Sant’Antonio Taumaturgo. De kerk werd in 1808 ontworpen door de Zwitsers-Italiaanse architect Pietro Nobile (1776-1854) en vervolgens tussen 1827 en 1842 gebouwd. In 1849 werd de Sant’Antonio gewijd. Het gebouw heeft een strakke witte gevel met zes neoclassicistische zuilen en evenzovele beelden van heiligen. Onder die heiligen bevindt zich in elk geval Sint Justus, aan wie de kathedraal van Trieste – uiteraard ook een katholieke kerk – is gewijd. Opvallend is dat een beeld van Sint Antonius de Taumaturg, aan wie de kerk is gewijd, ontbreekt. Zijn naam is wel opgenomen op de architraaf van de gevel. Sint Antonius de Taumaturg is overigens gewoon de bekende Sint Antonius van Padova (1195-1231), een van de belangrijkste Franciscaanse heiligen uit de geschiedenis. ‘Taumaturg’ betekent ‘wonderdoener’ en slaat kennelijk op de aan Antonius toegeschreven mirakelen (zie bijvoorbeeld deze bijdrage). De kerk is niet heel bijzonder, maar ze ligt wel prachtig aan het uiteinde van het Canal Grande van Trieste. Oorspronkelijk kwam het water zelfs helemaal tot aan de kerk, maar in de jaren 1920 werd het laatste gedeelte gedempt en werd – zeer tegen de zin van veel inwoners – een plein voor de Sant’Antonio gecreëerd.
Trieste in de negentiende eeuw
De bloeitijd van Trieste werd wreed onderbroken door de komst van de Fransen van Napoleon. Toen die echter weer verjaagd waren, brak een nieuwe Gouden Eeuw voor de stad aan. Trieste profiteerde vooral van de scheepsbouw en de staalindustrie. Dankzij de opening van het Suezkanaal in 1869 konden schepen vanuit de Adriatische Zee in recordtempo Azië bereiken. In 1833 werd Lloyd Austriaco opgericht, ook bekend als Österreichischer Lloyd of – vanaf 1919 – Lloyd Triestino. Aan de Piazza dell’Unità d’Italia staat haar voormalige hoofdkantoor, het prachtige Palazzo del Lloyd Triestino. Het enorme stadspaleis werd tussen 1880 en 1883 gebouwd.
Naast het Palazzo del Lloyd Triestino staat een fraai pand uit 1873 waarin tegenwoordig een vestiging van het bekende Venetiaanse restaurant Harry’s Bar zit (ook de prijzen zijn zeer Venetiaans). Het restaurant hoort bij het Grand Hotel Duchi D’Aosta. Het pand staat op de plek van de herberg waar de beroemde kunsthistoricus Johann Joachim Winckelmann (1717-1768) verbleef toen hij om nooit opgehelderde redenen werd vermoord door een werkloze kok uit Pistoia. Aan hetzelfde plein vinden we ook het Palazzo del Municipio, oftewel het stadhuis, gebouwd tussen 1873 en 1875. Ten slotte wijs ik op het Palazzo della Luogotenenza austriaca aan dit plein. Het oorspronkelijke paleis werd in 1764 gebouwd in opdracht van keizerin Maria Theresia, maar het huidige paleis dateert van 1901-1905.
Dat Trieste successen boekte op het terrein van de scheepsbouw en scheepvaart was mede te danken aan Josef Ressel (1793-1857). Hij geldt als de uitvinder (of een van de uitvinders) van de scheepsschroef, een essentieel onderdeel van ieder stoomschip. Ressel was de zoon van een Duitse vader en een Tsjechische moeder. Sinds 30 maart 2022 wordt hij geëerd met een standbeeld aan de kop van het Canal Grande. Het beeld is kennelijk erg populair: toen wij Trieste bezochten, wilden veel mensen met Ressel op de foto.
Moord en verderf
Begin twintigste eeuw was Trieste na Wenen en Praag de grootste stad van het Habsburgse Rijk. De bevolking was tussen 1890 en 1914 gegroeid van 155.000 tot 243.000 inwoners. Maar waar de rijken heel rijk waren, waren de armen heel arm. Bovendien ontstonden er etnische spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, vooral tussen Italianen en Slovenen. Onder Italiaanse intellectuelen groeide de steun voor het irredentisme, het geloof in een Italia Irredenta, een Italië dat nog niet gered was. Daarmee werd gedoeld op de gebieden buiten het Koninkrijk Italië waar een deel van de bevolking Italiaans sprak en cultureel Italiaans was. Het ging om steden als Trento en Trieste, maar ook om gebieden als Istrië (waar veel Italianen woonden) en Dalmatië (dat slechts een paar duizend Italiaanse inwoners had). Nu woonden er bijna 100.000 Italianen in Trieste, maar het lijkt erop dat slechts enkele honderden van hen actief irredentist waren.[1] Verreweg de meeste Italianen zagen zichzelf als onderdanen van de Oostenrijkse keizer. Niettemin ging Italië in 1915 de Eerste Wereldoorlog in met de strijdkreet ‘Trento en Trieste’. Italia Irredenta zou bevrijd worden.
Om een lang verhaal kort te maken: Italië zou in 1918 inderdaad Trento en Trieste annexeren. Dat kostte echter zeer veel bloed, zweet en tranen. Onder leiding van hun bizar incompetente opperbevelhebber generaal Luigi Cadorna (1850-1928) vochten de Italianen twaalf veldslagen tegen de Oostenrijkers uit bij de rivier de Isonzo. Dat suggereert dat ze altijd op dezelfde plek streden en nooit terreinwinst boekten, maar dat is niet geheel waar. Na de zesde slag in augustus 1916 konden de Italianen bijvoorbeeld Gorizia innemen en na de elfde slag een jaar later werd Trieste serieus bedreigd. Ondanks de afschuwelijke verliezen aan Italiaanse kant leek Cardona eindelijk aan de winnende hand te zijn. Maar toen stortte het Italiaanse leger als een kaartenhuis in elkaar in de twaalfde slag bij de Isonzo, beter bekend als de slag bij Caporetto.[2] Het verzwakte Oostenrijkse leger had versterking gekregen van verse Duitse eenheden. In een van die eenheden diende de jonge Erwin Rommel. Op 24 oktober 1917 zette de gecombineerde Oostenrijks-Duitse strijdmacht de aanval in en het effect was vernietigend. Toen de slag op 19 november beëindigd werd, waren de Italianen helemaal teruggedreven tot aan de rivier de Piave en hadden de Asmogendheden zo’n 150 kilometer terreinwinst geboekt.
De verliezen voor het Italiaanse leger in de slag waren zo’n 12.000 doden, 30.000 gewonden en 294.000 krijgsgevangenen.[3] Trots paradeerden Oostenrijkse en Duitse soldaten door de straten van Udine in de Friuli, waar de autoritaire Cadorna aan het begin van de oorlog zijn hoofdkwartier had opgeslagen. Uiteraard was diens positie onhoudbaar geworden. Hij werd snel vervangen door de veel competentere generaal Armando Diaz (1861-1928). De ommekeer kwam toen al snel. De Duitse eenheden waren elders nodig en vertrokken, en alleen kon het Oostenrijkse leger het niet bolwerken. Mede dankzij vijf Britse en Franse divisies behaalde Diaz in oktober 1918 een schitterende overwinning bij Vittorio Veneto. Op 4 november 1918 ging een wapenstilstand in, maar de dag ervoor boden de Oostenrijkse troepen al geen weerstand meer en konden de Italianen reeds beslag leggen op Trento en Trieste. De Audace legde zonder problemen aan in de haven van de laatstgenoemde stad. Het centrale plein werd snel omgedoopt tot Piazza Unità, tegenwoordig de Piazza dell’Unità d’Italia genoemd. De vlag van de stad – met daarop de ‘hellebaard’ van Sint Sergius[4] – wappert hier dagelijks trots naast de Italiaanse driekleur.
Trieste na de beide Wereldoorlogen
Met de in 1918 geannexeerde gebieden kreeg Italië er in één klap 1,4 miljoen inwoners bij. 650.000 van hen waren Italianen, maar de meerderheid bestond uit Duitssprekende Oostenrijkers, Slovenen en Kroaten.[5] Dit leidde al vrij snel tot spanningen. In 1920 werd het Sloveense cultureel centrum in Trieste platgebrand en een jaar later behaalden Mussolini’s fascisten bijna de helft van de stemmen bij de lokale verkiezingen. In 1922 namen ze de macht in de stad over. Economisch stelde die intussen weinig meer voor, de gouden jaren waren evident voorbij. De situatie in de stad werd nog grimmiger toen in 1929 het onderwijs in het Sloveens werd verboden. Het dieptepunt kwam uiteindelijk met de Tweede Wereldoorlog. Duitse en Italiaanse troepen vochten tegen Sloveense partizanen op de Carso boven de stad, de Joden van Trieste werden afgevoerd naar vernietigingskampen en in 1944 richtten geallieerde bombardementen zware schade aan in de stad.
Trieste werd in 1945 als laatste Italiaanse stad bevrijd. Joegoslavische partizanen onder Tito én Nieuw-Zeelandse troepen onder Bernard Freyberg namen begin mei 1945 ongeveer tegelijkertijd bezit van delen van de stad. Dit had tot nieuw bloedvergieten kunnen leiden, maar in juni 1945 werd afgesproken dat de Joegoslaven zouden vertrekken. In 1947 werd vervolgens de Vrije zone Trieste gecreëerd tussen Italië en Joegoslavië. Deze bestond weer uit twee kleinere zones, zone A onder Brits en Amerikaans gezag, en zone B onder Joegoslavisch gezag. Zone A omvatte de stad Trieste met het gebied eromheen en zone B het gebied ten zuiden daarvan, met onder meer de stad Koper (Capodistria in het Italiaans). Met het Verdrag van London van 1954 werd de Vrije zone weer opgeheven en kwam Trieste terug bij Italië, terwijl Koper en omstreken tot Joegoslavië gingen behoren. Veel Istrische Italianen verlieten het schiereiland, somber as ze waren over een toekomst onder communistisch bestuur. De teruggave van Trieste aan Italië werd daarentegen uitbundig gevierd. Een volgende opsteker kwam in 1963, toen de regio Friuli Venezia Giulia werd ingesteld en Trieste daar de hoofdstad van werd. Tegenwoordig geniet de stad vooral faam als centrum van wetenschappelijk onderzoek.
Bronnen
- Bradt Travel Guide, Friuli Venezia Giulia (2019), p. 44-52;
- Mark Thompson, The White War.
Noten
[1] Zie Mark Thompson, The White War, p. 100-105.
[2] Tegenwoordig Kobarid in Slovenië, Karfreit in het Duits.
[3] Mark Thompson, The White War, p. 324.
[4] Sergius is een nogal obscure martelaar. Zijn hellebaard wordt in de kathedraal van Trieste bewaard. Overigens is het wapen strikt genomen geen hellebaard, maar eerder een soort drietand.
[5] Mark Thompson, The White War, p. 379-380.
Pingback:Trieste: a walk through history – – Corvinus –