Op de Piazza Bellini in Palermo heb je altijd een kerk in de buurt. Aan de noordzijde staat de Santa Caterina d’Alessandria, een kerk die een mix van Renaissance-elementen, Barok en Rococo vertegenwoordigt. Interessanter en ouder zijn de twee kerken aan de zuidzijde. Op een verhoging vinden we naast elkaar de kerk van San Cataldo uit 1160 en de in 1143 gestichte kerk van Santa Maria dell’Ammiraglio, beide UNESCO-werelderfgoed. In deze bijdrage richt ik me op de laatstgenoemde kerk. Ik zal onder meer ingaan op het leven van de admiraal aan wie we de kerk te danken hebben en tevens verklaren waarom de Santa Maria dell’Ammiraglio ook wel La Martorana wordt genoemd.
De admiraal
Het woord ‘admiraal’ is ontleend aan het Arabische woord amir al-bahr, wat ‘heerser van de zee’ betekent. Sicilië is lange tijd een Arabisch emiraat geweest. In de negende eeuw werd het eiland veroverd door de islamitische Aghlabiden uit Noord-Afrika. Zij maakten in de tiende eeuw plaats voor de Fatimiden, die op hun beurt in 948 de macht op het eiland moesten laten aan de dynastie van de Kalbiden. Een eeuw later viel het islamitische Sicilië uiteen in ruziënde en elkaar bevechtende kleinere emiraten, hetgeen de Normandische verovering van het eiland tussen 1061 en 1091 sterk vergemakkelijkte. In het Normandische graafschap en het latere koninkrijk Sicilië (vanaf 1130) was niettemin plaats voor moslims. Het Arabisch was een officiële taal binnen het koninkrijk en in een stad als Palermo (‘Balarm’) bloeiden de Arabische cultuur en wetenschap. Zo kon het woord amir al-bahr in het Latijn – eveneens een officiële taal en de taal van de Rooms-Katholieke kerk – worden overgenomen als ammiratus en vervolgens in andere talen terechtkomen als ‘admiraal’. Een ammiratus was, anders dan nu, niet louter een vlootvoogd. In feite was hij ook een hoge adviseur en minister onder de koning van Sicilië. De hoogste admiraal – ammiratus ammiratorum of emir der emirs – kan worden gelijkgesteld aan de eerste minister van het koninkrijk.
De admiraal van ons verhaal en van de kerk van Santa Maria dell’Ammiraglio is een zekere George van Antiochië. George (Γεώργιος, ook wel Joris) was een Griekse christen die vermoedelijk in het laatste decennium van de elfde eeuw werd geboren in de stad Antiochië in Syrië (thans Antakya in Turkije). Dit was de stad waar volgens de Bijbel het woord ‘christen’ was gemunt (Handelingen 11:26). Antiochië was in 637 door de Arabieren veroverd, met als gevolg dat de islam er was geïntroduceerd en de Arabische taal er gemeengoed was geworden. De stad werd later veroverd door Byzantijnen, Turken en kruisvaarders. Waarschijnlijk werd George geboren enkele jaren voor de inname van de stad door de kruisvaarderslegers in 1098 en de stichting van het Vorstendom Antiochië, dat tot 1268 zou bestaan. Al op jonge leeftijd reisde hij met zijn vader naar Noord-Afrika om dienst te nemen bij de Tunesische sultan Tamim uit de dynastie van de Ziriden. Toen Tamim in 1108 stierf en werd opgevolgd door zijn zoon Yahya, besloot de jonge George echter over te lopen naar de vorst van Sicilië, grootgraaf Rogier II. Hij vermomde zich als zeeman, sloop aan boord van een Siciliaans schip en voer zo naar Palermo.
De jonge Rogier II – die op dat moment slechts twaalf jaar oud was en nog onder regentschap van zijn moeder Adelaide stond – was erg blij met de overloper. George sprak zowel Grieks als Arabisch, kende de kust van Noord-Afrika als zijn broekzak en bezat grote kwaliteiten als militair en als diplomaat. We horen voor het eerst van hem tijdens een expeditie van Rogier tegen de stad Mahdia in Tunesië in 1123. George trad tijdens de expeditie op als luitenant van de admiraal Christodulus.[1] Enkele decennia eerder, in 1087 om precies te zijn, hadden troepen uit Pisa en Genua Mahdia al eens ingenomen en geplunderd (zie Pisa: San Sisto). De Siciliaanse expeditie van 1123 mislukte echter, waarbij de enige kleine successen door George werden behaald. Precies 25 jaar later, in 1148, was George weer terug in Tunesië, ditmaal als ammiratus ammiratorum, emir der emirs. Nu viel Mahdia wel in Siciliaanse handen en kreeg koning Rogier II – hij was op 25 december 1130 tot koning gekroond – vaste voet aan de grond in Noord-Afrika. In 1153 werd ook de stad Bône (Annaba in het huidige Algerije) door een Siciliaanse vloot veroverd, ditmaal onder leiding van de admiraal Filip van Mahdia, de opvolger van de in 1151 of 1152 overleden George.[2]
De Noord-Afrikaanse gebieden van het Koninkrijk Sicilië gingen tegen 1160 alweer verloren aan de Almohaden. Naast Mahdia en Bône ging het onder meer om de steden Sfax en Sousse in Tunesië en Tripoli in Libië. Dat deze gebieden überhaupt tot het rijk van koning Rogier II en dat van zijn zoon en opvolger Willem I ‘de Slechte’ hebben behoord, was in de eerste plaats de verdienste van George. En de emir der emirs had nog meer verdiensten. In 1147 veroverde hij met zijn vloot het eiland Corfu tijdens een oorlog tegen het Byzantijnse Rijk. Vervolgens voerde hij ook aanvallen op het Griekse vasteland uit, waarbij een rijke buit werd behaald. Een raid op de stad Thebe leidde tot de confiscatie van grote voorraden zijde en de gevangenneming van groepen zijdewerkers, die voortaan als semi-vrijwillige werknemers van de koninklijke tiraz (het textielatelier) hun luxeproducten in Palermo mochten maken en verkopen.[3] De Byzantijnse keizer Manuel Komnenos probeerde het Normandisch-Siciliaanse gevaar te keren door allianties aan te gaan met de Venetianen en met de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hoewel Corfu werd heroverd, wist George in 1149 met een nieuwe raid helemaal de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel te bereiken. Die kon hij natuurlijk nooit innemen, maar verschillende rijke landgoederen werden geplunderd en wederom was de buit aanzienlijk.
De kerk
George van Antiochië heeft twee belangrijke monumenten in Palermo nagelaten. Allereerst is dat de Ponte dell’Ammiraglio, een brug over de rivier de Oreto (al is de loop van de rivier later verlegd). Het tweede monument is de kerk van Santa Maria dell’Ammiraglio, waarvan de bouw in 1143 begon en die voor zijn dood in 1151 of 1152 zal zijn voltooid. De oorspronkelijke vorm van de kerk wijkt nogal af van de huidige. De Santa Maria werd gebouwd in de vorm van een Grieks kruis. Ze had aan de westzijde een narthex (vestibule) en een atrium, waaraan de bewaard gebleven twaalfde-eeuwse klokkentoren was bevestigd. Eind zestiende eeuw werd de gevel van de kerk afgebroken en werden de narthex en het atrium na een grondige verbouwing opgenomen in de kerk zelf. Daarmee was het werk nog niet klaar, want in 1683 werd de twaalfde-eeuwse apsis afgebroken, waarbij ook alle mozaïeken verloren gingen. Tussen 1683 en 1687 werd een grote nieuwe kapel ervoor in de plaats gebouwd, naar een ontwerp van de architect Paolo Amato (1634-1714). De eminente geschiedschrijver van Normandisch Sicilië John Julius Norwich sprak van een foeilelijke kapel, “the hideousness of which all the efforts of nineteenth-century restorers have been powerless to diminish”[4]. Overigens oordeelde hij over het Barokke interieur van de kerk niet minder vernietigend.[5]
Lord Norwich liet zich niet uit over de Barokke gevel, die in het midden van de achttiende eeuw aan de noordzijde van de kerk – ter hoogte van het voormalige atrium – werd toegevoegd. De architect Nicolò Palma (1694-1779) was hiervoor verantwoordelijk. Ondertussen was de klokkentoren van de kerk bij een aardbeving in 1726 zijn koepel kwijtgeraakt, waarmee helaas weer een origineel Arabisch-Normandisch element verloren ging. In 1846 werd het plein voor de kerk met zo’n twee meter verlaagd, hetgeen verklaart waarom de Santa Maria dell’Ammiraglio en haar buurvrouw de San Cataldo op een platform staan, dat via een trap beklommen moet worden. De kerk dankt haar huidige voorkomen aan een grote restauratie die tussen 1870 en 1873 werd uitgevoerd door Giuseppe Patricolo (1834-1905). Tegenwoordig wordt de kerk gebruikt door de Italiaans-Albanese gemeenschap, die tot de katholieke kerk behoort, maar de Byzantijnse liturgie volgt. De diensten zijn in het Grieks of het Albanees.
Met het voorgaande is nog niet verklaard waarom de kerk ook wel La Martorana wordt genoemd. Dat zit als volgt. Eind twaalfde eeuw werd naast de kerk een klooster voor Benedictijner nonnen gesticht door het echtpaar Goffredo en Eloisa Martorana. Al snel nam het klooster de naam van het echtpaar over. In de vijftiende eeuw werd de kerk van Santa Maria dell’Ammiraglio aan het nonnenklooster toegewezen, waarna ook de kerk voortaan bekendstond als La Martorana. Een bekende lekkernij in Palermo is de frutta di Martorana, die in het klooster zou zijn uitgevonden. Het gaat om fruit gemaakt van marsepein dat qua uiterlijk niet van echt te onderscheiden is. Zoals zo vaak zijn er verschillende verhalen die de uitvinding van de frutta di Martorana verklaren. Omdat de bomen in de kloostertuin geen vrucht meer droegen en er daarom wat armoedig uitzagen, zouden de nonnen er marsepeinen kopieën in gehangen hebben. Dit zou zijn gebeurd tijdens het bezoek van de aartsbisschop, de paus of de keizer. Hoe dit ook zij, de frutta di Martorana was een succes en is tot op de dag van vandaag te koop.
Interieur
De achttiende-eeuwse fresco’s in de kerk blijven in deze bijdrage onbesproken: ze verbleken bij de verbluffende Byzantijnse mozaïeken die hier in de jaren 1140 en 1150 werden gelegd, vermoedelijk door ambachtslieden uit Constantinopel. In de voormalige narthex, waar George van Antiochië en zijn echtgenote hun laatste rustplaats vonden, treffen we aan de linkerzijde het portret van de ammiratus ammiratorum aan (derde afbeelding in deze bijdrage). George heeft zich in het stof geworpen voor de Maagd Maria. Hij is een oude man met lange witte haren en een witte baard, duidelijk jaren ouder dan koning Rogier II, van wie we het portret aan de rechterzijde aantreffen (zie hierna). Het lichaam van de admiraal is wat vreemd weergegeven, maar dit is het resultaat van een beschadiging en een ongelukkige restauratie. In feite zien we alleen de mantel van George, waaruit twee armen en een hoofd tevoorschijn komen, zodat hij wel met een schildpad is vergeleken.
Alle tekst op het mozaïek is in het Grieks (volledige teksten hier), de moedertaal van George en de originele taal van het Nieuwe Testament. De Maagd is de MP ΘY (Μήτηρ Θεοῦ) of Moeder van God. Zij houdt een boekrol vast met een lange Griekse tekst en boven de admiraal is eveneens een Griekse tekst te zien, waarvan het eerste gedeelte nog goed leesbaar is: +ΔΟΥΛΟΥ ΔΕΗΣΙΣ ΣΟΥ ΓΕΩΡΓΙΟΥ, oftewel “gebed van uw dienaar George”.[6] Het laatste gedeelte van de tekst is mogelijk ΤΟΥ ΑΜΗΡΑ, “de emir” of “de admiraal”. Rechtsboven zien we nog Jezus Christus die vanuit de hemel zijn zegen geeft. Zijn portret gaat vergezeld van de letters IC XC, die staan voor Ἰησοῦς Χριστός.
Belangrijker nog is het portret van koning Rogier II aan de andere kant van de voormalige narthex (afbeelding hiernaast). Het is het enige betrouwbare portret van de koning dat is overgeleverd. Rogier heeft lang bruin haar en een bruine baard. Hij draagt het gewaad van een Byzantijnse keizer, inclusief de befaamde keizerlijke rode schoenen of τζαγγία. De Normandisch-Siciliaanse koning ontvangt zijn kroon van niemand minder dan Jezus Christus, die wel lijkt te zweven en daarom een stuk boven Rogier uitsteekt. De kroon is ook typisch Byzantijns, met een hanger in de vorm van een vlecht. Rogier voerde – zoals hierboven reeds werd gememoreerd – tijdens zijn lange regering oorlog met het Byzantijnse Rijk en de Byzantijnse keizer Manuel I Komnenos (1143-1180). Desalniettemin was zijn koningschap geheel gemodelleerd op het Byzantijnse keizerschap, op één belangrijk aspect na: Rogier voerde nooit de Griekse titel βασιλεύς (basileus), de gebruikelijke titel van de Byzantijnse keizers. Op het mozaïek is hij ΡΟΓΕΡΙΟΣ ΡΗΞ, ‘Rogerios Rex’ in het Latijnse alfabet, waarbij rex natuurlijk het Latijnse woord voor ‘koning’ is.
Als we de oorspronkelijke kerk van George van Antiochië binnenlopen en naar beneden kijken, zien we nog de originele Cosmatenvloer (afbeelding hierboven). Deze is prachtig, maar de Santa Maria dell’Ammiraglio is in de eerste plaats een kerk waarin je als bezoeker omhoog kijkt. De goudkleurige mozaïeken zijn werkelijk verbluffend. Op de muren, op de gewelven en aan de binnenzijde van de koepel zien we onder meer apostelen, evangelisten, aartsengelen, profeten, kerkvaders en andere heiligen. Vanuit het midden van de koepel kijkt Jezus Christus, gezeten op zijn troon, naar beneden en geeft hij zijn zegen (afbeelding hierboven). De Messias is omringd door de aartsengelen Michael, Gabriel, Raphael en Uriel, die vreemd gebogen zijn afgebeeld en wel lijken te kruipen als een hond. Michael en Gabriel zijn ook op een van de gewelven afgebeeld en daar hebben ze een veel natuurlijkere pose. Tevens zien we daar hun Byzantijnse keizerlijke gewaden en de gebruikelijke rode τζαγγία. Langs de rand van de koepel is met enige moeite een tekst te onderscheiden, geschreven in het Arabisch, dus van rechts naar links. Naast het Grieks is daarmee ook de andere taal vertegenwoordigd die George van Antiochië vloeiend sprak. De tekst is een oude Byzantijnse Mariahymne.
De mooiste mozaïeken zijn die van de Geboorte van Christus (Ή ΧΥ ΓΕΝΝΗΣΙΣ) en de Dood of Ontslapenis van de Maagd (Ή ΚΟΙΜΗΣΙΣ). De voorstelling van de Geboorte heeft enkele mooie details. Zo zien we de ster van Bethlehem, de herders die over de geboorte van Christus geïnformeerd worden door engelen, de ezel en de os bij de voederbak en de in gedachten verzonken Jozef. Rechtsonder wordt het bad voor het kindje Jezus klaargemaakt. Interessant aan de sterfscène is dat de Maagd is omringd door vijftien mannen. Het gaat naast de twaalf apostelen waarschijnlijk om twee kerkfunctionarissen (linksboven, let op hun pallia) en een monnik (rechtsboven, let op diens kruinscheer). Petrus en Paulus zijn direct herkenbaar, waarbij de eerstgenoemde met een wierookvat zwaait. Achter de overleden Maagd houdt haar zoon Jezus het kindje Maria in de armen, geheel in lijn met de Byzantijnse religieuze beeldtaal.
Bronnen
- Capitool reisgids Sicilië (2019), p. 58-59;
- Chiesa della Martorana – Wikipedia;
- John Julius Norwich, Sicily, hoofdstuk 4;
- John Julius Norwich, The Kingdom in the Sun, p. 93-99.
Noten
[1] De naam betekent ‘dienaar van Christus’.
[2] Filip was een Griekse eunuch uit Noord-Afrika die na zijn overwinning bij Annaba als een held werd onthaald in Palermo, maar vervolgens ter dood werd veroordeeld omdat hij zich in het geheim zou hebben bekeerd tot de islam en daarmee schuldig was aan geloofsafval. Het verhaal is uitermate dubieus (zie John Julius Norwich, The Kingdom in the Sun, p. 157-160).
[3] Het verhaal wordt verteld in The Kingdom in the Sun, p. 130-131.
[4] The Kingdom in the Sun, p. 94.
[5] “[S]impering cherubs and marzipan madonnas that mark the real dark ages of European religious art” (The Kingdom in the Sun, p. 96).
[6] Het kruis voor de inscriptie kan worden gelezen als Χριστο-, waarmee het eerste woord ‘christodoulou’ (Χριστοδούλου) wordt, ‘dienaar van Christus’.
Pingback:Palermo: San Cataldo – – Corvinus –
Pingback:Palermo: San Cataldo – – Corvinus –
Pingback:Palermo: Santa Maria dell’Ammiraglio (La Martorana) – – Corvinus –
Pingback:Palermo: Ponte dell’Ammiraglio – – Corvinus –
Pingback:De kathedraal van Monreale (deel 3): de mozaïeken – – Corvinus –