De immense kerk van San Domenico Maggiore behoort tot de interessantste in Napels. Bijzonder aan de kerk is dat ze haar hoofdingang feitelijk aan de achterzijde heeft. De meeste bezoekers betreden het gebouw namelijk via de trap aan de levendige Piazza San Domenico Maggiore. De formele hoofdingang van de kerk bevindt zich echter aan de andere zijde. Rechts van de San Domenico loopt een smalle steeg, die weer toegang geeft tot een binnenplaats. Als we de binnenplaats betreden, zien we de echte gevel van de kerk. De San Domenico Maggiore heeft een lange geschiedenis, die al begint aan het einde van de dertiende eeuw. De Gotische kerk uit die tijd is in de loop der eeuwen grondig verbouwd en getransformeerd. Voor mij was de belangrijkste reden om de San Domenico te bezoeken een frescocyclus van begin veertiende eeuw van de hand van de Romeinse schilder Pietro Cavallini (ca. 1259-1330). De cyclus is niet alleen van hoge kwaliteit, hij verkeert ook nog eens in prima staat.
Geschiedenis
In het jaar 1231, tien jaar na de dood van hun stichter Dominicus de Guzmán (1170-1221), arriveerden de eerste Dominicanen in Napels. Ze kregen er de kleine kerk van San Michele Arcangelo a Morfisa toegewezen, die voorheen werd beheerd door Benedictijnen. In 1255 werd de kerk gewijd aan Sint Dominicus, die in 1234 heilig was verklaard. De Dominicanen gedijden goed in Napels. Al in 1224 was in de stad een universiteit gesticht door Frederik II van Hohenstaufen, keizer van het Heilige Roomse Rijk en koning van Sicilië, waar Napels destijds onderdeel van was. Het theologisch onderwijs aan deze universiteit werd gegeven door de Dominicanen in het klooster naast de kerk. De bekendste Dominicaanse docent was zonder enige twijfel Thomas Aquinas (ca. 1225-1274), de auteur van het beroemde werk Summa theologiae. Wie het complex van boven bekijkt, ziet dat er drie kloostergangen naast de kerk zijn gebouwd. Daarvan is alleen het zogenaamde Chiostro delle Statue – genoemd naar de vier standbeelden in de tuin – nog in gebruik. Thans leven in het complex ook nog slechts enkele Dominicaanse broeders.
Eind dertiende eeuw werd duidelijk dat de kerk van San Michele Arcangelo veel te klein was. De dynastie van de Hohenstaufen was inmiddels uitgestorven en het koninkrijk Sicilië was gesplitst. Het eiland was in handen van de koning van Aragon in Spanje terwijl Napels en Zuid-Italië werden geregeerd door koningen uit het Huis van Anjou, een zijtak van het Franse koningshuis. Het was Karel II van Anjou, bijgenaamd ‘de Lamme’ (Lo Zoppo), die de opdracht gaf een nieuwe kerk voor de Dominicanen te bouwen. De eerste steen voor deze Gotische kerk werd op 6 januari 1283 gelegd. Het volgende jaar werd Karel gevangen genomen in de oorlog tegen koning Peter III van Aragon. Hij was op dat moment nog slechts kroonprins en regent van het koninkrijk Napels: zijn vader Karel I was formeel nog koning. Karel I overleed echter begin 1285, waarna zijn zoon in gevangenschap koning van Napels werd. Pas in 1288 werd Karel II vrijgelaten. Het jaar daarop ontving hij formeel de koningskroon van de Paus, waarna hij tot aan zijn dood in 1309 zou regeren. Pas in 1324 kwam de San Domenico Maggiore gereed, tijdens de regering van Karels zoon Robert van Anjou, bijgenaamd ‘de Wijze’ (Il Saggio).
Bijzonder aan de kerk van San Domenico Maggiore is dat de oude kerk van San Michele Arcangelo erin werd opgenomen. Wie de trap vanaf het grote plein achter de kerk neemt, komt binnen in de San Michele en kan vervolgens doorlopen naar het rechter dwarsschip van de San Domenico. De trap werd overigens gebouwd door Alfonso V van Aragon, die tussen 1416 en 1458 koning van Sicilië was en tevens tussen 1442 en 1458 koning van Napels (als Alfonso I). Voor het eerst sinds de dertiende eeuw werden daarmee het eiland Sicilië en Zuid-Italië weer door dezelfde vorst geregeerd. De trap is maar een van de vele toevoegingen die de San Domenico Maggiore in de loop der tijd heeft ondergaan. Zo kreeg de kerk in 1670 haar fraaie cassetteplafond in Barokstijl en voltooide Domenico Antonio Vaccaro (1678-1745) in 1732 de mooie vloer. De architect Federico Travaglini (1814-1893) restaureerde tussen 1850 en 1853 het interieur. Zoals zoveel kerken in Napels liep ook de San Domenico aanzienlijke schade op door bombardementen in 1943. Vooral dankzij een grote restauratie in 1953 ziet de kerk er vandaag de dag gelukkig weer prachtig uit.
Exterieur
De buitenkant van de San Domenico is niet per se erg mooi. Om met de voorzijde te beginnen, hier zijn begin zestiende eeuw twee kapellen tegen de gevel aangebouwd (eerste foto in deze bijdrage). De linker, de Cappella Muscettola of Cappella di San Giuseppe, heeft een koepeltje, maar helaas zien we hier ook een hoop onkruid groeien dat nodig gewied moet worden. De kapel aan de rechterzijde is de Cappella Carafa di Santa Severina, ook wel Cappella di San Martino genoemd. Tussen de beide kapellen is in de achttiende eeuw een portiek geplaatst, en daarachter bevindt zich het Gotische portaal uit de Middeleeuwen dat toegang geeft tot de kerk. De klokkentoren uiterst rechts dateert eveneens van de achttiende eeuw.
Ook de achterzijde van de kerk aan de Piazza San Domenico Maggiore is eerder functioneel dan mooi. We zien weinig decoraties, alleen een apsis met kantelen en hier en daar een raam. Links is de genoemde trap van koning Alfonso I, die tijdens mijn bezoek aan Napels overigens vooral gebruikt werd door mensen die een plekje in de schaduw zochten (het was 36 graden en de zon stond hoog aan de hemel). De trap leidt naar een gedeelte van de kerk waarin men nog de contouren van de oude kerk van San Michele Arcangelo a Morfisa herkent. Het Gotische portaal achter de trap zou ook heel goed in de tijd van Alfonso I toegevoegd kunnen zijn. Het voornaamste herkenningspunt van de Piazza San Domenico Maggiore is overigens de Obelisco di San Domenico, ook wel bekend als de guglia (spits). Deze werd in 1656 ontworpen door de architect Cosimo Fanzago (1591-1678). Fanzago was afkomstig uit het stadje Clusone in Lombardije, maar het grootste gedeelte van zijn leven werkte hij in Napels, waar hij tot de belangrijkste Barokarchitecten van zijn tijd behoorde. Het monument werd pas in 1737 voltooid door de al genoemde Domenico Antonio Vaccaro. Met de Obelisco di San Domenico wordt Sint Dominicus bedankt voor het beëindigen van een pestepidemie in de stad.
Interieur
Cosimo Fanzago was tevens actief in de kerk, waar hij verantwoordelijk was voor het hoogaltaar en de balustrade, voltooid in 1652. Links van de balustrade staat een grote paaskandelaar. Het betreft een samengesteld werk uit de late zestiende eeuw. De voet van de kandelaar bestaat uit beelden van Deugden die werden gemaakt door de Toscaanse beeldhouwer Tino di Camaino (ca. 1285-1337). Hij was oorspronkelijk afkomstig uit Siena, werkte langere tijd in Pisa, maar werd op enig moment ook naar Napels ontboden, waar hij het nodige werk achterliet. De beelden van de Deugden zijn afkomstig van het ontmantelde grafmonument van Filips van Anjou, prins van Taranto (ca. 1278-1332). Hij was een zoon van koning Karel II en een broer van koning Robert. Hoog aan de muur van het linker dwarsschip (en dus gemakkelijk te missen) is een ander deel van het grafmonument bevestigd.
De San Domenico heeft ruim twee dozijn kapellen, waarvan sommige interessanter zijn dan andere. Ik kan natuurlijk niet alles bespreken en zal me daarom richten op enige hoogtepunten. Zo vinden we in de linker zijbeuk de Cappella di San Bartolomeo. De kapel was sinds de veertiende eeuw eigendom van de familie Carafa della Spina. Het huidige interieur van de kapel is het resultaat van een grote restauratie in 1769, maar het mooiste voorwerp in de kapel is stukken ouder. Ik doel op de graftombe van Letizia Caracciolo tegen de linker wand. De graftombe dateert van de tweede helft van de veertiende eeuw. Op de voorzijde van het monument zijn Johannes de Doper, de Madonna met het Kind en Sint Catharina van Alexandrië gebeeldhouwd. Interessant is dat de tekst op de graftombe niet alleen het sterfjaar van Letizia Caracciolo noemt (1340), maar ook de naam geeft van haar echtgenoot, namelijk Filippo Caracciolo, “genaamd Carafa”. Carafa zou dus heel goed een bijnaam van een tak van de familie Caracciolo geweest kunnen zijn.
In de rechter zijbeuk vinden we de grote Cappellone del Crocifisso. Deze kapel heeft aan de linkerzijde zelf weer twee kleinere kapellen. Helaas zaten de hekken van de kapel op slot, zodat ik de grafmonumenten en de paneelschildering aan de achtermuur door de tralies heen moest bewonderen. Aanvankelijk vond ik dat heel jammer, want aan de paneelschildering is een bijzonder verhaal verbonden. De gekruisigde Christus op het paneel zou namelijk tot Thomas Aquinas hebben gesproken. Pas later begreep ik dat het werk een fotografische reproductie is, en dat het origineel in de kloostercel van Thomas hangt. Die kloostercel is te bezoeken, zoals hierna nog duidelijk zal worden.
En nu Thomas Aquinas is genoemd, de volgende kapel aan de rechterzijde is de Cappella di San Tommaso d’Aquino. Twee veertiende-eeuwse grafmonumenten trekken hier direct de aandacht. Rechts is dat de graftombe van Giovanna d’Aquino, gestorven in 1343. Het monument wordt toegeschreven aan een navolger van Tino di Camaino. Achter de beeltenis van de overledene zien we een fresco van een Madonna met Kind op een troon, gemaakt door een schilder die bekendstaat als de Maestro della Cappella Loffredo. Het werk is vooral interessant omdat het duidelijke invloeden van vernieuwende schilders als Giotto en Cavallini liet zien. De graftombe aan de andere kant van de kapel is die van Cristoforo en Tommaso d’Aquino, gestorven in respectievelijk 1342 en 1357. De maker van het monument is onbekend, maar hij was vermoedelijk een navolger van de Florentijnse beeldhouwers Giovanni en Pacio Bertini. Het moge overigens duidelijk zijn dat genoemde Tommaso d’Aquino niet dezelfde persoon is als de befaamde theoloog Thomas Aquinas. Het is mij zelfs niet duidelijk of de drie overledenen op enigerlei wijze familie waren van Thomas (Aquino is een stadje in Lazio, maar Thomas Aquinas werd ondanks zijn naam geboren in het nabijgelegen Roccasecca).
Van de kapellen in de voormalige kerk van San Michele Arcangelo a Morfisa vond ik vooral de Cappella Maria delle Grazie of Cappella Bonito erg interessant. Het altaarstuk in de kapel werd omstreeks 1470 gemaakt door de lokale schilder Angiolillo Arcuccio (gestorven ca. 1492). Het stelt een Madonna met Kind voor, geflankeerd door Johannes de Doper en Antonius-Abt. De laatstgenoemde is goed herkenbaar aan twee symbolen: de Griekse letter Tau op zijn mantel en het vuurtje aan zijn voeten. Dit is een verwijzing naar het Sint-Antoniusvuur, een ziekte die we tegenwoordig kennen als ergotisme en die wordt veroorzaakt door een schimmel met de naam claviceps purpurea. Monniken van de Orde van Sint-Antonius waren beroemd vanwege hun vermogen deze ziekte te behandelen (zie Pistoia: Cappella del Tau).
Cappella Brancaccio
Verreweg de mooiste kapel in de kerk is de Cappella Brancaccio, waar we de fresco’s van Pietro Cavallini aantreffen. We weten dat Cavallini in 1308 in Napels arriveerde, want in een document van Karel II van Anjou uit dat jaar wordt een betaling aan Magister Petrus Cavallinus de Roma pictor genoemd. Eind dertiende eeuw had Cavallini naam voor zichzelf gemaakt in Rome, met onder andere zijn fresco’s in de kerken van San Paolo fuori le Mura en Santa Cecilia in Trastevere en zijn mozaïeken in de kerk van Santa Maria in Trastevere. Het is dus niet vreemd dat hij ook elders in Italië opdrachten kreeg, en de opdracht de Cappella Brancaccio met fresco’s te verfraaien kwam van de Napolitaanse kardinaal Landolfo Brancaccio (gestorven 1312). De fresco’s zullen rond 1309 voltooid zijn. Hoewel gedeelten verloren zijn gegaan en andere gedeelten beschadigingen vertonen, verkeren ze nog in opmerkelijk goede staat. In de kapel staat een machine om het licht aan te zetten, maar tijdens mijn bezoek was het natuurlijke licht in de Cappella Brancaccio zo goed dat er geen aanvullend kunstlicht nodig was.
Als we op de linker muur beginnen, dan zien we daar drie verhalen uit het leven van Johannes de Evangelist. In opdracht van de Romeinse keizer Domitianus (81-96) wordt Johannes gekookt in een ketel vol hete olie (foto hierboven). De olie deert hem echter in het geheel niet. Deze mislukte poging tot executie zou hebben plaatsgevonden bij de Porta Latina in Rome, dus dat zal het gebouw zijn dat we achter de keizer zien (zie Rome: San Giovanni a Porta Latina). Het tweede fresco toont ons de Tenhemelopneming van Johannes door twee engelen en het onderste fresco is een indrukwekkende Kruisiging (foto’s hieronder). Hoewel betwijfeld kan worden of de Johannes die van de kruisiging van Christus getuige was wel dezelfde Johannes was als de evangelist, was dat voor kardinaal Brancaccio en Cavallini simpelweg een gegeven. Uiterst links en rechts schilderde hij twee Dominicaanse heiligen. Nu hadden de Dominicanen omstreeks 1309 nog niet zoveel heiligen, dus het moet niet moeilijk zijn om hun identiteit te achterhalen. De figuur rechts draagt de palmtak van een martelaar en moet daarom Petrus van Verona zijn. Deze beruchte inquisiteur werd in 1252 vermoord door een ketter en minder dan een jaar later al heilig verklaard. De figuur links kan eigenlijk niemand anders zijn dan Dominicus de Guzmán zelf.
De fresco’s op de achterwand verkeren in iets slechtere staat. Ze vertellen verhalen uit de levens van de broers Petrus en Andreas, twee vissers uit Betsaïda aan het Meer van Galilea. We zien hun roeping door Christus en de berechting en dood van Andreas. Volgens de overlevering werd Andreas omstreeks het jaar 60 gekruisigd in Achaea in het huidige Griekenland. Op Cavallini’s fresco zien we de apostel met touwen vastgebonden aan een regulier kruis. Kennelijk was de traditie dat Andreas de marteldood stierf aan het naar hem vernoemde Sint-Andreaskruis, dat de vorm heeft van een X, in Cavallini’s tijd nog niet ingeburgerd. De slechte Romeinse magistraat die Andreas ter dood heeft veroordeeld, komt zelf ook trouwens ellendig aan zijn einde. We zien hoe hij belaagd wordt door een gevleugeld duiveltje. Een derde fresco gaat over een postuum wonder dat Andreas zou hebben verricht: hij waarschuwt een bisschop dat de vrouw die bij hem op bezoek is voor de maaltijd in werkelijkheid een duivel is die hem wil verleiden.
Op de rechter wand schilderde Cavallini drie verhalen uit het leven van Maria Magdalena. Het onderste fresco is nagenoeg geheel verloren gegaan omdat enkele eeuwen later iemand het lumineuze idee had er een grafmonument tegenaan te plaatsen. We weten wel wat er hier was afgebeeld: de maaltijd in het huis van de Farizeeër. Dit verhaal uit Lukas 7:36-50 is belangrijk, omdat Jezus daarin een ontmoeting heeft met een zondares. Deze vrouw maakt zijn voeten nat met haar tranen, droogt ze met haar haar, kust ze en wrijft ze in met olie. Jezus vergeeft haar dan haar zonden. De zondares werd in later eeuwen vaak gelijkgesteld aan Maria Magdalena, onder meer door Paus Gregorius de Grote (590-604). De gelijkstelling is niet logisch, want in Lukas 8:2 wordt expliciet een Maria uit Magdala genoemd, “bij wie zeven demonen waren uitgedreven”. Net als bij Johannes (zie hierboven) zullen de kardinaal en Cavallini zich echter niet om dit soort theologische discussies hebben bekreund. Voor hen gold dat de zondares uit Lukas Maria Magdalena was. Het tweede fresco stelt het bekende Noli me tangere (“raak me niet aan”) na de Wederopstanding van Christus voor. Op de achtergrond is de stad Jeruzalem te zien en we zien tevens hoe het grafmonument een hap uit Maria Magdalena heeft genomen. Helemaal bovenin schilderde Cavallini Maria Magdalena in een grot. Haar lange haar bedekt haar naaktheid en een engel bezoekt haar voor de heilige communie.
Sacristie, schatkamer en cel van Thomas Aquinas
Wie een kaartje koopt, kan onder begeleiding van een gids nog verschillende andere onderdelen van het complex van San Domenico bezoeken. De grafkelder van een tak van de familie Carafa links van het koor vond ik niet bijzonder interessant, maar de sacristie, schatkamer en cel van Thomas Aquinas waren wel een bezoekje waard. De Barokke sacristie is een werk van Giovanni Battista Nauclerio (1666-1739). Wie omhoog kijkt, ziet een prachtig fresco uit 1706-1709 van Francesco Solimena (1657-1747) dat de triomf van het geloof over ketterij voorstelt. In de vloer is de grafsteen verwerkt van de eerste bisschop van New York, Richard Luke Concanen (1747-1810). De letters O.P. op de grafsteen geven aan dat hij tot de Orde der Predikheren behoorde, dus tot de Dominicanen. Opmerkelijk is dat de in Ierland geboren Concanen nooit fysiek in New York is geweest. Na zijn benoeming tot bisschop in 1808 heeft hij diverse pogingen gedaan vanuit Italië de Verenigde Staten te bereiken, maar mede door de Napoleontische oorlogen was zo’n lange reis onmogelijk. Uiteindelijk stierf de bisschop in 1810 in Napels.
Langs de balustrades van de sacristie zijn 42 grafkisten opgesteld met de gebalsemde overblijfselen van leden van de koninklijke familie uit het Huis van Aragon en van de adel van Napels. Dit zijn de zogenaamde Arche Aragonesi. De kisten van de bekendste personen bevinden zich boven de ingang. De kist van koning Alfonso I, gestorven in 1458, is echter leeg. Zijn overblijfselen werden in 1666 naar Spanje overgebracht. De kist ernaast is die van Alfonso’s buitenechtelijke zoon en opvolger Ferdinand I, beter bekend als Ferrante. Hij regeerde tussen 1458 en 1494 als koning van Napels. Ferrante werd herinnerd als een beschermheer van de kunsten en een kundig krijgsheer. Ook liet hij de lichamen van terechtgestelde vijanden balsemen en bewaren in een mummiemuseum in zijn paleis. Dat maakt het enigszins ironisch dat hij hier nu zelf in een museum ligt opgebaard (al is het lichaam zelf natuurlijk niet te zien). De derde kist is die van Ferrantes kleinzoon Ferrante II, koning van Napels tussen 1495 en 1496. Hij was gehuwd met Johanna IV van Napels (1478-1518), een dochter van Ferrante I, en dus zijn bloedeigen tante. Ook haar grafkist bevindt zich boven de ingang.
Minder bekende personen bezetten de andere grafkisten. Sommige kisten zijn leeg, terwijl kist 14 gedeeld wordt door kardinaal Flavio Orsini (1532-1581) en zijn vader. Kist 28 bevat de resten van Fernando Francesco d’Avalos d’Aquino, vijfde markies van Pescara. Hij was een befaamde condottiero die vocht in de belangrijke veldslag bij Pavia in 1525 (waarin de Franse koning Frans I gevangen werd genomen) en nog hetzelfde jaar stierf. Oorspronkelijk bevonden de Arche Aragonesi zich in het koor van de San Domenico, maar na een brand in 1506 werden ze naar de sacristie verplaatst. Hoewel de lichamen na de balseming volledig gekleed in de grafkisten waren gelegd, zijn alle kleding en andere voorwerpen in de jaren 1980 verwijderd. In de schatkamer, de Sala del Tesoro naast de sacristie, is een selectie hiervan te zien.
De gids neemt bezoekers ook mee naar de kloostercel van Thomas Aquinas.[1] Thomas was zwaarlijvig en zei weinig, waarmee hij zich de bijnaam ‘de stomme os’ (bos mutus in het Latijn) verwierf. Met zijn hersenen was echter niets mis, en hij werd een van de voornaamste vertegenwoordigers van de middeleeuwse theologie, de scholastiek. Vóór Thomas accepteerden christenen simpelweg dat hun geloof elementen kende die mysterieus en niet uit te leggen waren. Thomas meende echter dat alles aan het geloof rationeel te beredeneren was, en hij deed dat aan de hand van de logica van Aristoteles en een uitgewerkt begrippenapparaat. In de immense en nooit voltooide Summa theologiae – ‘Alles van de theologie’ – legde de theoloog zijn doctrines vast. Thomas Aquinas overleed nog voor zijn vijftigste verjaardag. Hoewel hij doceerde aan de universiteit van Napels (zie hiervoor), stierf hij op 7 maart 1274 op weg naar Lyon in Frankrijk in de abdij van Fossanova in Lazio. In 1323 werd hij heilig verklaard door Paus Johannes XXII, waarna zijn overblijfselen in 1369 naar Toulouse werden overgebracht. Het klooster van San Domenico Maggiore in Napels bezit niettemin een relikwie van de heilige: een opperarmbeen.
De kloostercel van Thomas Aquinas, waarin hij tussen 1272 en 1274 woonde, bevindt zich op de eerste verdieping van het Chiostro delle Statue. Het kleine kamertje bevat drie bezienswaardigheden: het genoemde relikwie, een paneelschildering uit de dertiende eeuw (foto rechts) en een handgeschreven tekst van Thomas (foto hieronder). De paneelschildering stelt een Kruisiging voor met de Maagd Maria, Johannes de Evangelist, engelen en twee knielende Dominicanen. Het werk komt uit een kapel in de kerk van San Michele Arcangelo a Morfisa. Op een avond bad Thomas tot de schildering toen Christus aan het kruis plots tot hem begon te spreken. De Heiland zei dat Thomas zoveel goeds over hem geschreven had en vroeg hem welke beloning hij daarvoor wilde. De toekomstige heilige zou hebben geantwoord:
Domine, non nisi Te!
(“Heer, slechts u!”)
De paneelschildering is nog sterk in de Byzantijnse stijl, maar het gaat om een werk van hoge kwaliteit. Als gezegd bevindt een kopie van het werk zich in de Cappellone del Crocifisso in de kerk zelf.
Mijn Capitool reisgids voor Napels (editie 2018, p. 72) vormde de basis van deze bijdrage. In de San Domenico Maggiore staan veel informatieborden met gedetailleerde informatie. Aanvullende informatie kwam van Basilica di San Domenico Maggiore – Wikipedia en van de bron in de voetnoot.
Noot
[1] Voor meer informatie over Thomas Aquinas, zie Sandra Langereis, Erasmus: Dwarsdenker, p. 249-260. Erasmus was bepaald geen fan van Thomas en de scholastiek.