Een goede plek om de kerk van Santa Chiara en haar vrijstaande klokkentoren te bewonderen is de Piazza Gesù Nuovo. In Napels is alles nogal dicht op elkaar gebouwd, het gehele complex van Santa Chiara is ommuurd en het genoemde plein is een van de weinige plekken die een relatief vrij uitzicht biedt. Overigens is de Piazza Gesù Nuovo ook om andere redenen interessant. Zo staat hier de kerk van Gesù Nuovo, een jezuïetenkerk in een voormalig palazzo (hetgeen de opvallende gevel verklaart). Ertegenover staat nog een kerk, die een stuk minder opvalt. Het betreft de kerk van de Clarissen met de ingewikkelde naam Gesù Redentore e San Ludovico d’Angiò. De smalle, lange kerk behoort eveneens tot het complex van Santa Chiara. Verder vinden we op de Piazza Gesù Nuovo een van de naalden of spitsen van Napels, in dit geval de guglia dell’Immacolata. Op het plein bevindt zich ten slotte een kantoor van het VVV van Napels. Genoeg te doen en te zien dus, maar deze bijdrage richt zich uitsluitend op het complex van Santa Chiara. Kerk en kloostergangen behoren tot de beroemdste van Napels, maar het had weinig gescheeld of alles was in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.
Geschiedenis
Santa Chiara is een project van koning Robert van Anjou en zijn tweede vrouw Sancha van Mallorca. In 1310 gaven zij de opdracht voor de bouw van een Gotische kerk met bijbehorende kloosters, meervoud. Het bijzondere is dat aan Santa Chiara zowel een klooster van mannelijke Minderbroeders als van vrouwelijke Clarissen werd verbonden. Beide ordes behoren tot de Franciscanen. Robert van Anjou had een bijzondere band met de Franciscanen. Zijn vader Karel II van Anjou, op dat moment nog kroonprins van Napels, was in 1284 gevangen genomen in de oorlog tegen Aragon. Hij werd pas in 1288 vrijgelaten, maar moest toen wel zijn drie oudste zoons als gijzelaars naar Spanje sturen. Robert, geboren in 1276, was de derde zoon. Tijdens hun gevangenschap stonden de jongens onder de hoede van Franciscanen, die hun ook onderwijs gaven. De contacten met deze Minderbroeders lieten een diepe indruk op de broers achter. Dat Robert koning van Napels werd, was een kwestie van toeval. Zijn oudste broer Karel Martel (1271-1295) stierf aan de pest en de tweede broer Lodewijk (1274-1297) gaf zijn rechten op de troon op. Hij sloot zich aan bij de Franciscanen en overleed op zijn drieëntwintigste als bisschop van Toulouse. Lodewijk van Toulouse werd in 1317 heilig verklaard.
Toen Robert van Anjou in 1309, na het overlijden van zijn vader Karel, de troon van het koninkrijk Napels erfde, was het al duidelijk dat de kerk die hij zou bouwen een Franciscanenkerk zou worden, een Franciscanenkerk bovendien die zou dienen als mausoleum voor leden van het Huis van Anjou. Om de banden met Aragon te verbeteren was hij aanvankelijk getrouwd met Jolanda van Aragon, maar zij was al in 1302 overleden. Zijn tweede huwelijk met Sancha van Mallorca (ca. 1281-1345) bleef kinderloos, maar dat betekende dat er des te meer ruimte was voor religieuze activiteiten. Sancha was een diepgelovige vrouw en Santa Chiara moet als een gezamenlijk project van de twee echtelieden worden gezien. Robert zou bijna 34 jaar over het koninkrijk regeren. Hij overleed in 1343, vond zijn laatste rustplaats in de Santa Chiara (zie hierna) en zou door latere generaties herinnerd worden als Robert de Wijze (Il Saggio). Sancha overleefde haar man slechts twee jaar. In 1344 trad ze in als non in het klooster van Santa Maria della Croce in Napels, waar ze een jaar later overleed. Haar overblijfselen zijn later overgebracht naar Santa Chiara, maar anders dan haar man was een groots grafmonument haar kennelijk niet gegund.
Als gezegd begon de bouw van de Santa Chiara in 1310. De namen van twee van de betrokken architecten zijn bekend: Gagliardo Primario (gestorven 1348) en Leonardo di Vito. Voor de decoratie van de kerk werd een beroep gedaan op Toscaanse kunstenaars. Dankzij de goede contacten van Robert met de stad Florence konden de grote Florentijnse schilder Giotto (ca. 1266-1337) en zijn medewerkers naar Napels worden gehaald. Van Giotto is bekend dat hij in de periode december 1328-december 1333 in de stad verbleef.[1] Het beeldhouwwerk in de kerk werd uitbesteed aan een andere Toscaanse kunstenaar, Tino di Camaino (ca. 1285-1337), die oorspronkelijk uit Siena afkomstig was. Vanaf 1312 begon de bouw van het klooster van Clarissen. Uiteindelijk zouden er maar liefst vier kloostergangen rondom de kerk verrijzen. In 1340 was het complex van Santa Chiara gereed, met uitzondering van de vrijstaande klokkentoren. De bouw daarvan was weliswaar nog tijdens de regering van koning Robert begonnen, maar na zijn dood bleken de financiële middelen uitgeput. Uiteindelijk werd de toren pas in 1604 afgebouwd. Alleen het onderste gedeelte ervan dateert van de veertiende eeuw.
De kerk van Santa Chiara verloor haar Gotische uiterlijk in de achttiende eeuw. Vanaf 1742 werd de kerk verbouwd in Barokstijl door de architect Domenico Antonio Vaccaro (1678-1745). Het open dak werd vervangen door een gewelfd plafond, dat van fresco’s werden voorzien door schilders als Sebastiano Conca (1680-1764). De marmeren vloer van de kerk, gelegd tussen 1761 en 1763, is het werk van Ferdinando Fuga (1699-1782). De Barokke kerk werd vrijwel geheel verwoest door een geallieerd bombardement op 4 augustus 1943. Foto’s zeggen in dit geval meer dan duizend woorden. Op Wikimedia Commons vindt men een dozijn foto’s van het interieur van de kerk van voor het bombardement. Vergelijk die vervolgens met de foto’s van na het bombardement en het zal duidelijk zijn dat de schade enorm was. Het gewelf en vrijwel alle fresco’s in de kerk gingen voorgoed verloren. Bij de restauraties die na het einde van de Tweede Wereldoorlog aanvingen, werd de beslissing genomen dat de Santa Chiara weer een Gotische kerk moest worden. Op 4 augustus 1953, precies tien jaar na het catastrofale bombardement, werd de herbouwde kerk opnieuw geopend voor het publiek.
De kerk verkennen
Het exterieur van de kerk van Santa Chiara is niet spectaculair. We zien een functionele gevel van pipernosteen en tufsteen, met boven de centrale gotische spitsboog het wapen van Sancha van Mallorca. De kerk heeft nog haar originele roosvenster, dat bijzonder fraai is. Het is opgebouwd uit zes kleinere ronde vensters en een veelheid aan driepassen. Wie links om de kerk heenloopt, komt uit bij de kloostergang van de Clarissen, die tegenwoordig onderdeel is van het museum van het complex en tegen betaling betreden kan worden. Dat zullen we zo meteen doen, eerst verkennen we de kerk.
De Santa Chiara is een eenbeukige kerk. De kerk heeft geen apsis of dwarsschip, maar achter de achterwand bevindt zich wel een nonnenkoor. Hoewel Clarissen en Minderbroeders het complex deelden, leefden ze uiteraard strikt gescheiden. Het was niet de bedoeling dat de nonnen tijdens het bijwonen van de mis met broeders of leken in contact kwamen. Het nonnenkoor stelde hen in staat de mis te volgen zonder door anderen gezien te worden. Helaas is het nonnenkoor niet toegankelijk voor bezoekers. Dat is jammer, want op de muren bevinden zich restanten van de fresco’s van Giotto en zijn medewerkers. Een schrale troost voor de Giotto-liefhebber is dat er toch weinig van over is, en dat een groot deel van de fresco’s sowieso door de medewerkers geschilderd zal zijn. Giotto was bij zijn komst naar Napels al een zestiger en stond aan het hoofd van een groot atelier. Hoewel hij zeker zelf nog schilderde, liet hij veel werk aan assistenten over.
Het koor van de kerk is ook met touwen afgesloten, maar we kunnen van een afstandje wel de drie grote grafmonumenten die daar staan bewonderen. Ze behoren allemaal toe aan leden van het Huis van Anjou. In het midden zien we de immense graftombe van koning Robert van Anjou. Het monument werd helaas beschadigd door het bombardement van 1943 en moest dus gerestaureerd worden. Dat is kundig gedaan, maar helemaal intact is het monument duidelijk niet meer; een groot deel van de baldakijn is bijvoorbeeld verdwenen. De opdracht voor het grafmonument werd gegeven door Johanna I van Napels, de kleindochter van Robert, die tussen 1343 en 1381 koningin van Napels was. Johanna had ongetwijfeld een beroep willen doen op Tino di Camaino, maar die was al in 1337 overleden. Daarom huurde ze twee andere Toscaanse beeldhouwers in, de broers Giovanni en Pacio Bertini uit Florence. Zij voltooiden de graftombe in 1345.
De overleden koning ligt op zijn sterfbed in de habijt van een Franciscaanse monnik, waarmee zijn levenslange toewijding aan de door Franciscus van Assisi gestichte orde gedemonstreerd wordt. In het bovenste gedeelte van het monument is de koning opnieuw afgebeeld, ditmaal zittend op zijn troon. Onder de troon lezen we de Latijnse woorden:
CERNITE ROBERTVM REGEM VIRTVTE REFERTVM
(“Ziet koning Robert, vol van deugd!”)
De graftombe van koning Robert staat achter een veertiende-eeuws altaar en een crucifix dat eveneens van de veertiende eeuw dateert. Het monument van de koning wordt geflankeerd door twee andere grafmonumenten. Het monument rechts is dat van Roberts zoon Karel van Anjou, hertog van Calabrië (1298-1328). Het werd gemaakt door de al genoemde Tino di Camaino. Die maakte ook het grafmonument van Karels eerste vrouw Catharina van Oostenrijk (1295-1323), dat zich bevindt in de kerk van San Lorenzo Maggiore in Napels. Na de dood van Catharina hertrouwde Karel met Maria van Valois (1309-1331). Haar grafmonument staat eveneens in de Santa Chiara, direct rechts van het koor. Ook dit monument is een werk van Tino di Camaino.
De hertog van Calabrië had de opvolger van koning Robert moeten worden, maar hij overleed al in 1328, net dertig jaar oud. De dood van Karel greep Robert bijzonder aan, al was het maar omdat hij verder geen wettige kinderen meer had (een tweede zoon, Lodewijk, was al in 1310 gestorven). Bij zijn dood in 1343 werd Robert dan ook opgevolgd door zijn kleindochter, de al genoemde Johanna I van Napels, die tot aan haar afzetting in 1381 zou regeren. Johanna was de oudste nog levende dochter van hertog Karel. Na diens dood werd postuum nog een andere dochter geboren, Maria (1329-1366). Zij trouwde met Karel, hertog van Durazzo, en wordt daarom ook wel Maria van Durazzo genoemd. Haar grafmonument staat links van dat van haar grootvader koning Robert. Het monument wordt toegeschreven aan de zogenaamde Durazzo Meester (Maestro Durazzesco).
Kapellen links
De kerk van Santa Chiara heeft tien kapellen aan weerszijden van het schip. Hierin vinden we vooral weer veel mooie en interessante grafmonumenten. Zo treffen we in de Cappella di Santa Maria Francesca aan de linkerzijde een sarcofaag uit de Oudheid aan die in 1632 werd hergebruikt door een zekere Giovan Battista Sanfelice, hertog van Rodi Garganico. De voorstellingen op de sarcofaag zijn evident niet christelijk. Ze vertellen het verhaal van de Griekse held Protesilaus en zijn echtgenote Laodamia. Protesilaus was de eerste Griekse krijger die sneuvelde in de Trojaanse oorlog. Laodamia kon het verlies niet verwerken en liet een bronzen beeld van haar man maken, dat ze elke dag aanbad. Toen haar vader het beeld liet omsmelten, sprong de bedroefde weduwe ook in het vuur en maakte zo een einde aan haar leven.
Even verderop, eveneens aan de linkerzijde, verraadt de Cappella di San Francesco d’Assisi weer Toscaanse invloeden. De veertiende-eeuwse grafmonumenten links en rechts van Raimondo en Isabella del Balzo worden namelijk toegeschreven aan Toscaanse beeldhouwers. Zowel Raimondo als zijn derde vrouw Isabella overleden in 1375, dus hun grafmonumenten zullen ongeveer tegelijkertijd gemaakt zijn. Ze zijn ook uitdrukkelijk bedoeld als elkaars spiegelbeeld, al merkt het informatiebord bij de kapel op dat het monument van Isabella van hogere kwaliteit is. Over de toeschrijving van het beeld van Sint Franciscus van Assisi in de kapel zijn de meningen kennelijk verdeeld. Volgens het informatiebord gaat het om een werk van een navolger van de lokale beeldhouwer Annibale Caccavello (1515-1595), maar online komen we tevens een toeschrijving aan Michelangelo Naccherino (1550-1622) tegen, een beeldhouwer uit Florence.
Nog steeds aan de linkerzijde komen we aan bij de Cappella del Sacro Cuore di Gesù. Hier staat tegen de linkerwand een opvallende graftombe met daarop de liggende beeltenis van een ridder. De ridder heeft de handen voor de borst gevouwen en draagt een maliënkolder met maliënkap. Bij zijn voeten zien we kleine hondjes, terwijl op de sarcofaag Christus, de Maagd Maria en Johannes zijn afgebeeld. Op het deksel van de sarcofaag is een Latijnse tekst aangebracht die ik maar half kon lezen. De tekst zou als volgt moeten luiden:
HIC IACET RAIMUNDUS DE CABANIS MILES REGII HOSPITII SENESCALLUS QUI OBIIT ANNO DOMINI MCCCXXXIV DIE XXV OCTOBRIS III INDICT
De overledene kan daarmee geïdentificeerd worden als Raimondo de’ Cabanni, een man die wordt genoemd in de verzameling biografieën van de dichter Boccaccio met de titel De casibus virorum illustrium. Raimondo was een voormalige slaaf uit Noord-Afrika, door Boccaccio een Ethiopiër genoemd. Zijn Napolitaanse eigenaar was onder de indruk van zijn talenten en besloot hem vrij te laten. De vrijgelatene nam daarop de naam van zijn voormalige meester aan: Raimondo de’ Cabanni, Raymond van Campanië. Raimondo wist vervolgens op te klimmen aan het hof van koning Robert. Die maakte van hem een ridder (miles) en benoemde hem tot seneschalk (senescallus). De voormalige slaaf had hiermee een de machtigste ambten in het koninkrijk Napels verworven. Blijkens de tekst op de sarcofaag stierf hij in oktober 1334. Raimondo was getrouwd met Filippa van Catania, een Siciliaanse vrouw die als min van Jolanda van Aragon had gediend. Een van hun zonen was Perotto, die in 1336 stierf en eveneens in de kapel begraven ligt. Filippa werd ruim tien jaar na de dood van haar man samen met een van haar kleindochters beschuldigd van de moord op Andreas van Calabrië in 1345. Andreas was de eerste man van Johanna I van Napels. Filippa was zeer waarschijnlijk onschuldig, maar stierf het volgende jaar in de gevangenis. Met de macht van haar familie was het vervolgens gedaan.
Als laatste noem ik de Cappella dei Miracoli Antoniani, waar we de graftomben van Drugo en Niccolò Merloto vinden. Drugo, gestorven in 1339, kreeg een prachtig grafmonument, gemaakt door een navolger van Tino di Camaino die mogelijk gelijkgesteld kan worden aan de Durazzo Meester. De beeltenis van de overledene ligt enigszins schuin op de sarcofaag, in volle wapenrusting en met een kort zwaard of dolk op de heup. Boven hem zijn Jezus Christus, Franciscus van Assisi en Lodewijk van Toulouse afgebeeld. Laatstgenoemde was dus de oudere broer van koning Robert. Drugo Merloto is nogmaals afgebeeld boven op het grafmonument, waar we hem zien knielen voor de Madonna met het Kind. De staande figuren zijn twee onbekende heiligen. Vergeleken met de graftombe van Drugo is die van Niccolò Merloto wat eenvoudiger. De sarcofaag is niettemin voorzien van mooie reliëfs. We zien van links naar rechts Petrus, Catharina van Alexandrië (met rad), de Madonna met het Kind en engelen, Agnes (met lammetje) en Paulus. Ik heb helaas niet kunnen achterhalen wie Drugo en Niccolò Merloto precies waren, maar ongetwijfeld was hun familie belangrijk genoeg voor een kapel in deze ‘koninklijke’ kerk.
Binnengevel en kapellen rechts
Direct links van de ingang van de kerk vinden we een opmerkelijk voorwerp. Ik doel op de baldakijn van het grafmonument van Antonio Penna. Dit monument werd tussen 1407 en 1411 gemaakt in opdracht van Antonio’s oom Onofrio Penna. De maker was de beeldhouwer Antonio Baboccio da Piperno (ca. 1351-1435). De baldakijn is niet zo interessant, maar de twee fresco’s die we op de binnengevel zien zijn dat des te meer, zeker in een kerk waarvan de meeste fresco’s verloren zijn gegaan. Het bovenste fresco was ooit onderdeel van het grafmonument. Het stelt een staande Madonna met Kind voor die wordt vereerd door Antonio en Onofrio Penna. Op het fresco eronder zien we de Heilige Drie-eenheid afgebeeld. De fresco’s horen niet bij elkaar, en het onderste fresco is duidelijk ouder. De sarcofaag van Antonio Penna vindt men tegenwoordig in de Cappella di Sant’Agnello Abate, de tweede kapel aan de rechterzijde. De grafkist heeft opvallende gebeeldhouwde reliëfs: van de zes heiligen die de Madonna met het Kind flankeren, hebben er vijf een baard.
Rechts van de ingang staat het grafmonument voor de zusters Agnes en Clementia van Durazzo. Zij waren de oudere zussen van Margaretha van Durazzo (1347-1412), wier echtgenoot Karel van Durazzo in 1381 Johanna I van Napels afzette. Karel was vervolgens tussen 1382 en zijn dood in 1386 koning van Napels. Bij het nageslacht werd hij bekend als Karel III de Korte (il Breve). Agnes, Clementia en Margaretha behoorden alle drie tot de koninklijke familie van Napels. Hun moeder Maria is hierboven reeds genoemd als de dochter van hertog Karel van Calabrië en de kleindochter van koning Robert. Maar ook de lijn van hun vader – die verwarrend genoeg eveneens Karel van Durazzo heette, net als de echtgenoot van Margaretha – ging terug tot de koningen van Napels. Hun vader was namelijk een zoon van Jan van Durazzo (ca. 1294-1336), de jongste zoon van koning Karel II van Anjou en daarmee een achttien jaar jongere broer van koning Robert. Jan van Durazzo had een tweede zoon genaamd Lodewijk, die de vader was Karel III de Korte. En zo kon ook de Karel die in 1382 de troon van Napels besteeg zijn claim op de troon onderbouwen met familiebanden.
In de reeds genoemde Cappella di Sant’Agnello Abate vinden we, naast de eveneens reeds genoemde sarcofaag van Antonio Penna, een graftombe van een ridder die de Cavaliere del Nodo wordt genoemd. Dat betekent ‘ridder van de knoop’. Dit is niet zomaar een grappige naam, maar een verwijzing naar een in 1352 gestichte ridderorde, de Ordine del Nodo. De stichter van de orde was Lodewijk van Taranto (1320-1362), de tweede echtgenoot van koningin Johanna I van Napels (als kleinzoon van koning Karel II was hij overigens tevens verre familie). De naam van de ridder in de Cappella di Sant’Agnello Abate is helaas niet overgeleverd. Dat geldt evenmin voor de edelvrouw die haar laatste rustplaats vond in een schitterende sarcofaag in de Cappella di San Pietro. De sarcofaag wordt weer toegeschreven aan de Durazzo Meester. Onder de beeltenis van de overledene zien we, van links naar rechts, Franciscus van Assisi, de Madonna met het Kind en Clara van Assisi.
De laatste kapel aan de rechterzijde is de Cappella Borbone. Dit is een koninklijke kapel, maar ze heeft niets meer met de koningen uit het Huis van Anjou te maken. In het midden van de vijftiende eeuw moest dit huis plaatsmaken voor Aragonese en daarna Spaanse koningen, waarna Napels vanaf 1713 geregeerd werd door Oostenrijkse Habsburgers en vervolgens vanaf 1734 door Spaanse Bourbons.[2] De Cappella Borbone werd in 1742 ingericht in opdracht van koning Karel VII van Bourbon. De kapel overleefde het bombardement van 1943 en is qua stijl dan ook duidelijk anders dan de andere kapellen in de kerk. Vlak bij de kapel vinden we een goed bewaard gebleven fresco van de Madonna met het Kind uit de veertiende eeuw. Het fresco staat bekend als de Madonna del Cucito, de Madonna van het naaiwerk. Dat is namelijk wat de Maagd Maria aan het doen is, naaien. Het is een nogal ongebruikelijke voorstelling en ik ken er geen andere voorbeelden van.
Kloostergang
De kloostergang van de Clarissen is de grootste van de vier kloostergangen van het complex, waaruit we wel mogen afleiden dat de vrouwelijke Franciscanen talrijker waren en belangrijker voor Santa Chiara dan de Minderbroeders. De grote kloostergang werd in de achttiende eeuw ontworpen door Domenico Antonio Vaccaro, hierboven reeds genoemd. Men spreekt ook wel van het chiostro maiolicato, naar de gebruikte majolicategels van de broers Giuseppe en Donato Massa waarmee de zuilen en banken gedecoreerd zijn. Het is hier heerlijk rustig rondwandelen, waarbij de bezoekers in vier talen gewaarschuwd worden dat ze niet op de banken mogen gaan zitten. Het zou ook wat zijn: heeft de kloostergang het bombardement van 1943 overleefd, gaat het alsnog ten onder door massatoerisme…
In de zalen aan de oostzijde van de kloostergang worden tijdelijke tentoonstellingen gehouden en in die aan de westzijde is het museum van het complex gevestigd. Dat opende in 1995 zijn deuren en richt zich op de geschiedenis van het complex, met veel aandacht voor het bombardement van 1943 en de nasleep daarvan. Via het museum krijgt men ook toegang tot de opgravingen naast het complex, waar de restanten van een Romeins badhuis uit de eerste eeuw van onze jaartelling zijn gevonden. In het museum zelf ziet men onder meer beelden van Robert van Anjou en Sancha van Mallorca, een gebeeldhouwd reliëf met delen van een Kruisiging van Tino di Camaino en een prachtig gebeeldhouwd onderdeel van een preekstoel met voorstellingen over het martelaarschap van Sint Catharina van Alexandrië. De voorstellingen worden toegeschreven aan een navolger van Giovanni en Pacio Bertini.
Mijn Capitool reisgids voor Napels (editie 2018, p. 70-71) vormde de basis van deze bijdrage. In de Santa Chiara en het bijbehorende museum staan veel informatieborden met gedetailleerde informatie. Aanvullende informatie kwam van Basilica di Santa Chiara (Napoli) – Wikipedia en van de bron in de voetnoten.
Noten
[1] Zie Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 346-351.
[2] Tussen 1700 en 1713 had Napels ook een Spaanse Bourbon op de troon, namelijk Filips IV, die tevens Filips V van Spanje was.
Pingback:Napels: Castel Nuovo – – Corvinus –
Pingback:Napels: De Duomo – – Corvinus –