Het moet een van de meest genegeerde bordjes in heel Rome zijn: het bordje in de vestibule van de kerk van Sant’Agnese aan de Piazza Navona waarop het fotografieverbod in de kerk wordt aangekondigd. Niemand houdt zich aan dit verbod en het wordt ook niet gehandhaafd door suppoosten. Terecht wat mij betreft. Ik kan geen enkele reden bedenken waarom het in deze prachtige kerk nog verboden zou moeten zijn om foto’s te maken. De Sant’Agnese is zonder enige twijfel de populairste kerk aan de Piazza Navona. Terwijl hier hordes toeristen de deur platlopen, wordt de kerk van Nostra Signora del Sacro Cuore aan de andere kant van het plein doorgaans compleet genegeerd. De geschiedenis van de Sant’Agnese is sterk verbonden met de geschiedenis van de Piazza Navona en met de familie Pamphili. Reden voor mij om in deze bijdrage niet alleen uitgebreid bij de kerk, maar ook bij het plein en de genoemde familie stil te staan.
Vroege geschiedenis
Sint Agnes behoort tot de bekendste heiligen van Rome. Haar naam betekent ‘puur’ in het Grieks, maar het Griekse woord Ἁγνή lijkt ook sterk op het Latijnse agnus, wat ‘lammetje’ betekent. Doorgaans wordt deze heilige dan ook met een lammetje in de armen of aan de voeten afgebeeld, een verwijzing naar haar onschuld en haar christelijke geloof (vgl. het Lam Gods). Agnes zou nog maar twaalf jaar oud zijn geweest toen ze als christelijk meisje werd uitgehuwelijkt aan de zoon van de stadsprefect van Rome. Agnes wilde echter maagd blijven en weigerde te trouwen. Daarop stierf ze in het jaar 304 de marteldood. Ondanks haar Griekse naam zal Agnes het Romeins burgerrecht hebben bezeten. Dankzij de Constitutio Antoniniana van 212 bezaten immers vrijwel alle vrijgeboren inwoners van het Romeinse Rijk het burgerrecht. Dat maakt het aannemelijk dat ze – zoals kerkvader Ambrosius (ca. 340-397) ons vertelt – met het zwaard onthoofd is. Dat was de gebruikelijke executiewijze voor Romeinse burgers, zoals ook de apostel Paulus had mogen ondervinden. Na haar terechtstelling werd Agnes begraven in de catacomben aan de Via Nomentana. Thans vinden we hier de kerk van Sant’Agnese fuori le Mura, die nog steeds haar overblijfselen bezit.
Het verhaal van de marteldood van Sint Agnes is in later eeuwen flink verfraaid. Zo zou ze naakt zijn getoond aan een vijandige menigte, waarbij haar haar op miraculeuze wijze begon te groeien om haar borsten en vrouwelijkheid te bedekken. Daarna werd ze gedood op de brandstapel of door onthoofding. Dit alles zou zijn gebeurd in een bordeel bij het stadion van Domitianus, Romeins keizer tussen 81 en 96. Het stadion was gebouwd tussen 82 en 86. Het was 275 meter lang en 106 meter breed, en werd hoofdzakelijk gebruikt voor atletiekwedstrijden (voor wagenrennen was het te klein). Rondom het stadion verschenen winkels, eetgelegenheden en dus ook bordelen, allemaal om aan de behoeften van de maximaal 33.000 toeschouwers tegemoet te komen. Het Circus van Domitianus werd ook wel het Circus Agonalis genoemd, naar het Griekse woord ἀγών, dat ‘wedstrijd’ betekent. Vandaar de benaming Sant’Agnese in Agone. Kennelijk was in Agone moeilijk uit te spreken voor gewone Romeinen, want in de loopt der eeuwen werd het verbasterd tot ‘Navona’. Vandaar dat het plein vandaag de dag de Piazza Navona wordt genoemd.
Op de plek van het bordeel waar Agnes naakt zou zijn getoond en zou zijn gedood werd later een christelijk oratorium gebouwd. Wanneer dat precies gebeurde, is onduidelijk, maar in elk geval stond het oratorium er aan het einde van de achtste eeuw. Pelgrims kwamen erheen om het hoofd van de heilige te vereren; de overige overblijfselen bevinden zich als gezegd in de andere Sant’Agnese buiten de stadsmuren. In de twaalfde eeuw werd het oratorium omgebouwd tot een echte kerk, die op 28 januari 1123 werd gewijd door Paus Calixtus II (1119-1124). De oriëntatie van deze kerk was tegengesteld aan die van de huidige Sant’Agnese: de ingang bevond zich aan de tegenwoordige Via di Santa Maria dell’Anima, terwijl de apsis aan de Piazza Navona grensde. Het voormalige stadion was inmiddels door Paus Sixtus IV (1471-1484) tot marktplein omgebouwd. Vele voorname Romeinse families hadden paleizen rondom het plein gebouwd. En er was één familie die grootse plannen met het plein had: de familie Pamphili.[1] Deze familie was oorspronkelijk afkomstig uit Gubbio in Umbrië, maar in de tweede helft van de vijftiende eeuw naar Rome verhuisd. In 1644 werd Giovanni Battista Pamphili gekozen tot Paus Innocentius X (1644-1655). Hij zou het aanzien van de kerk van Sant’Agnese en de Piazza Navona drastisch veranderen.
Schepping van de Piazza Navona
De Piazza Navona is wel omschreven als “de achtertuin van de Pamphili’s, hun familietuin”.[2] Die omschrijving is geheel terecht. Tijdens het pontificaat van Innocentius X verrees hier allereerst het Palazzo Pamphili, thans de Braziliaanse ambassade. Dit stadspaleis werd tussen 1644 en 1650 gebouwd door de architect Girolamo Rainaldi (1570-1655). De voornaamste bewoonster van het palazzo was Olimpia Maidalchini (1591-1657), de weduwe van de oudere broer van de paus en daarmee diens schoonzus. Olimpia had nogal een bedenkelijke reputatie. Zo stond ze bekend als olim pia, oftewel ‘ooit vroom’. Haar zoon Camillo Pamphili (1622-1666) diende aanvankelijk als kardinaal-neef (cardinale nipote) van Innocentius, maar legde later dit invloedrijke ambt neer om te kunnen trouwen met Olimpia Aldobrandini (1623-1681). Moeder Olimpia – die toevallig dezelfde naam als de bruid had – was hier woedend over en stond het de pasgetrouwden niet toe in het Palazzo Pamphili te komen wonen. Mede als gevolg hiervan kwamen Camillo en zijn Olimpia in het Palazzo Doria Pamphilj aan de Via del Corso terecht, het voormalige Palazzo Aldobrandini.
Een tweede toevoeging van Innocentius aan de Piazza Navona was de beroemde en bijzonder geliefde Fontana dei Quattro Fiumi of Vierstromenfontein. De fontein is een creatie van Gian Lorenzo Bernini (1598-1680), de grootste Barokarchitect en beeldhouwer aller tijden. Het had echter weinig gescheeld of Bernini had de opdracht helemaal niet gekregen. Bernini was namelijk de favoriete architect en beeldhouwer van Innocentius’ voorganger Paus Urbanus VIII (1623-1644) geweest. Innocentius had altijd een hekel aan Urbanus had gehad en haatte daarom ook iedereen die aan Urbanus gelieerd was geweest. Aanvankelijk werd Bernini daarom uitgesloten van deelname aan een wedstrijd voor verdere verfraaiing van de Piazza Navona. Zijn concurrent Francesco Borromini (1599-1667) kwam vervolgens met het idee om in het midden van het plein een fontein te bouwen en die te voorzien van figuren die de vier bekende grote rivieren voorstelden. Helemaal origineel was het idee van een fontein overigens niet, want de Piazza Navona had reeds twee fonteinen, beide ontworpen door Giacomo della Porta (1532-1602). Deze Fontana del Moro (aan de zuidzijde) en Fontana del Nettuno (aan de noordzijde) waren in de jaren 1570 gebouwd tijdens het pontificaat van Paus Gregorius XIII (1572-1585).
Aangemoedigd door zijn vriend prins Niccolò Ludovisi en met hulp van Olimpia Maidalchini leverde Bernini toch een model in voor de wedstrijd. Ook hij koos voor een fontein met vier rivieren, met als originele toevoeging een Egyptische obelisk. Volgens de overlevering zou het schaalmodel van Bernini van zilver zijn geweest. Paus Innocentius X kon de grote kunstenaar nu echt niet meer negeren. Hij passeerde Borromini en stond Bernini toe te fontein te bouwen, waarvoor hij hem overigens bijzonder karig betaalde. De bouw van de fontein begon in 1648 en in 1651 was het werk klaar. Bernini deed een deel van het beeldhouwwerk zelf, maar liet ook veel werk over aan zijn talentvolle assistenten. Zelf was hij immers al in de vijftig en stond hij aan het hoofd van een groot atelier. De vier figuren van de fontein stellen de rivieren Nijl, Ganges, Donau en Rio de la Plata voor. De rivieren staan op hun beurt weer symbool voor de werelddelen Afrika, Azië, Europa en Amerika. Het beeld van de Nijl is van Giacomo Antonio Fancelli (1606-1674), dat van de Ganges van de Fransman Claude Poussin (gestorven 1661). De Donau werd gebeeldhouwd door Antonio Raggi (1624-1686) en de Rio de la Plata door Francesco Baratta (1590-1666).
De zestien meter hoge obelisk van de fontein is afkomstig uit het Circus van Maxentius aan de Via Appia. Het was echter niet Maxentius, keizer tussen 306 en 312, die de obelisk liet maken. Dat was verrassend genoeg keizer Domitianus, die het gevaarte vanuit Romeins Egypte liet importeren en vervolgens in Rome van hiërogliefen liet voorzien. Ze bevatten een lofzang op de keizer en zijn voorgangers, te weten zijn vader Vespasianus (69-79) en broer Titus (79-81). Hoewel onduidelijk is waar Domitianus de obelisk precies liet oprichten, is het wel zeker dat dit niet in zijn Circus Agonalis was. Het is niettemin passend dat de obelisk daar later terechtgekomen is. Het gevaarte is geplaatst op berg van travertijn, waarmee de totale hoogte boven de dertig meter uitkomt. Boven op de obelisk werd een duif met een olijftak in de snavel geplaatst. Deze symboliseert natuurlijk de Heilige Geest, maar is ook onderdeel van de wapen van de familie Pamphili.
Volgens een populaire mythe zou Bernini allerhande plaagstootjes richting zijn rivaal Borromini in de beelden van de fontein hebben laten verwerken. De beelden zouden door hun houding en gebaren gebrek aan vertrouwen in Borromini’s bijdrage aan de nieuwe kerk van Sant’Agnese tot uitdrukking brengen. Zo heeft volgens deze mythe de Nijl een doek over zijn hoofd omdat hij de kerk niet wil zien en houdt de Rio de la Plata een hand omhoog uit vrees dat de kerk zal instorten. De Donau kijkt bewust de andere kant op, zo lijkt het, terwijl ook de Ganges zich van de kerk afwendt. Helaas klopt er weinig van deze verhalen, al was het maar omdat de fontein in 1651 werd voltooid en de bouw van de nieuwe kerk pas in 1652 aanving, terwijl Borromini pas in 1653 bij het project betrokken raakte. De reden dat de Nijl een doek over zijn hoofd heeft, is simpelweg dat destijds de bronnen van deze rivier nog onbekend waren.
Een nieuwe kerk van Sant’Agnese
Het derde project van Paus Innocentius X op de Piazza Navona was de herbouw van de Sant’Agnese in Agone. De paus overtuigde de gebruikers van de kerk – sinds 1597 waren dat leden van de orde van de Caracciolini – te vertrekken naar San Lorenzo in Lucina en liet de oude kerk afbreken, op de overblijfselen van het Romeinse bordeel na. Als architect van de nieuwe kerk ging in 1652 de al genoemde Girolamo Rainaldi van start, daarbij geholpen door zijn zoon Carlo Rainaldi (1611-1691). De oude Rainaldi was op dat moment al ruim in de tachtig en de paus was niet tevreden over zijn ontwerp. Daarom stuurde hij vader en zoon de laan uit en huurde hij in 1653 Borromini in, die verantwoordelijk was voor het ontwerp van de kenmerkende holle gevel van de kerk en de klokkentorens. Borromini stapte echter in 1657 op na een conflict, waarna Carlo Rainaldi weer als architect werd aangesteld (vader Girolamo lag inmiddels onder de groene zoden). Aan hem worden de koepel van de kerk en de lantaarn toegeschreven. Inmiddels was Paus Innocentius overleden en had zijn neef Camillo Pamphili, hiervoor reeds genoemd, namens de familie de rol van toezichthouder op het project overgenomen.
Camillo Pamphili overleed in 1666 op relatief jonge leeftijd. Zijn weduwe Olimpia Aldobrandini stelde vervolgens Bernini aan om de kerk te voltooien en de grote meester aanvaardde deze opdracht (wat het nog onaannemelijker maakt dat Bernini in de Vierstromenfontein schimpscheuten richting de kerk heeft opgenomen; hij werkte er immers zelf aan). Het bovenste gedeelte van de gevel is van Bernini, het fronton en de attiek met balustrade erboven. De Australische kunstcriticus Robert Hughes sprak vanwege de betrokkenheid van zoveel architecten bij de nieuwe kerk van “een paard dat ontworpen is door een commissie”.[3] Dit ‘paard’ werd op 17 januari 1672 gewijd. De volgende 320 jaar bleef het in handen van de familie Pamphili (later Doria Pamphili[4]): pas in 1992 droeg de familie de Sant’Agnese in Agone over aan het bisdom Rome. In de tussentijd zijn er maar weinig ingrijpende wijzigingen aan het gebouw doorgevoerd. Zo werd in 1724 een nieuw hoogaltaar geplaatst en vond tussen 1852 en 1859 een grondige restauratie plaats onder leiding van de architect Andrea Busiri Vici (1818-1911).
Interieur
De Sant’Agnese is gebouwd in de vorm van een Grieks kruis. In de armen van het kruis en in de pijlers van de grote koepel vinden we verschillende kapellen en altaren. Opvallend is dat we binnen in het kerkgebouw weinig schilderijen en fresco’s aantreffen, maar des te meer beeldhouwwerk. Het enige schilderwerk van naam is het grote fresco aan de binnenzijde van de koepel, dat de apotheose van Sint Agnes voorstelt. Het werd geschilderd door Ciro Ferri (1634-1689), maar was bij zijn dood in 1689 nog niet gereed. Ferri’s leerling Sebastiano Corbellini – een weinig bekende schilder die zich tevreden moet stellen met summiere Wikipediapagina’s in het Frans en Russisch – voltooide het fresco in 1693. De fresco’s op de pendentieven van de koepel zijn het werk van Giovanni Battista Gaulli, bijgenaamd Il Baciccia (1639-1709).
Het hoogaltaar van de kerk is niet gewijd aan Sint Agnes, maar aan Johannes de Doper. Op het eerste gezicht komt dit misschien vreemd over, maar het wordt begrijpelijk als we bedenken dat Paus Innocentius X eigenlijk Giovanni Battista Pamphili heette, en gelet op zijn voornaam dus een bijzondere band met Johannes zal hebben gehad. Als gezegd dateert het altaar van 1724, maar het gebeeldhouwde altaarstuk is ouder. Het werd gemaakt door Domenico Guidi (1625-1701) en in 1688 onthuld. Het altaarstuk stelt de Heilige Familie voor met de jonge Johannes de Doper en diens ouders, Elizabeth en Zacharias. De kapel van Sint Agnes bevindt zich in de rechter arm van het Griekse kruis. Hier staat het beroemde beeld van de heilige door Ercole Ferrata (1610-1686). Zie de afbeelding hierboven. Het beeld verwijst naar de versie volgens welke ze de marteldood stierf op de brandstapel (al is er ook een versie dat de vlammen haar niet deerden en ze vervolgens alsnog onthoofd werd). Een lammetje heb ik bij het beeld niet kunnen ontwaren.
De pijler tussen het hoogaltaar en de kapel van Sint Agnes heeft een altaar dat is gewijd aan Sint Emerentiana. Volgens de overlevering was Emerentiana de dochter van de voedster van Sint Agnes. De twee meisjes waren erg close. Na de marteldood van Agnes zou Emerentiana bij haar graf hebben gebeden. Een menigte nam daar aanstoot aan en bekogelde haar met stenen totdat ze dood was. De steniging is afgebeeld op het altaarstuk, een werk van Ercole Ferrata en Leonardo Retti (gestorven in 1714). De andere drie altaren in de pijlers zijn gewijd aan Sint Cecilia, Sint Eustachius en Sint Alexius. De kapel in de linker arm van het Griekse kruis is gewijd aan Sint Sebastiaan, en dan zijn er ook nog kapellen van Sint Filippo Nero en Sint Francesca van Rome. Boven de ingang vinden we ten slotte het grafmonument van de man met wie de herbouw van de Sant’Agnese in Agone begon, Paus Innocentius X. Het was passend geweest als het door Bernini was gemaakt, maar die was er op geen enkele wijze bij betrokken. Het monument dateert van 1730 en de maker was Giovanni Battista Maini (1690-1752).
Bronnen
- Capitool Reisgidsen Rome, 2009, p. 120-121;
- Robert Hughes, De zeven levens van Rome, p. 117-118 en 311-315;
- Luc Verhuyck, SPQR. Anekdotische reisgids voor Rome, p. 143-149;
- Sant’Agnese in Agone op Churches of Rome Wiki;
- Sant’Agnese in Agone | English – Sant’Agnese in Agone (santagneseinagone.org)
Noten
[1] De naam wordt ook wel geschreven als Pamphilj, waarbij de ‘j’ een lange ‘i’ is.
[2] Robert Hughes, De zeven levens van Rome, p. 313.
[3] De zeven levens van Rome, p. 312.
[4] Camillo en Olimpia’s dochter Anna Pamphili (1652-1728) trouwde met Giannandrea Doria, een telg uit een oud en gerespecteerd Genuees geslacht.