De Duomo van Napels of kathedraal van Santa Maria Assunta is een complex gebouw, of wellicht eerder een gebouwencomplex. Dit complex bestaat uit de vroegchristelijke kerk en voormalige kathedraal van Santa Restituta, het daarnaast gebouwde baptisterium van San Giovanni in Fonte, de middeleeuwse kathedraal zelf en ten slotte de zeventiende-eeuwse Cappella of Tesoro di San Gennaro. In de praktijk wordt nog wel eens van de kathedraal van San Gennaro gesproken. Januarius van Benevento, die volgens de overlevering aan het begin van de vierde eeuw de marteldood stierf, is dan ook de beschermheilige van Napels. Toch is de kathedraal al sinds de Middeleeuwen aan de Tenhemelopgenomen Maagd Maria gewijd. De vroegchristelijke kathedraal van Santa Restituta is op haar beurt gewijd aan een martelares uit Afrika die in dezelfde tijd als Januarius voor het geloof gestorven zou zijn. Soms wordt ze als een van de 49 martelaren van Abitinae (in het huidige Tunesië) beschouwd. Het baptisterium van San Giovanni in Fonte is uiteraard aan Johannes de Doper gewijd, zoals zoveel doopkapellen in Italië en daarbuiten.
Santa Restituta
Omstreeks het jaar 61 kwam de apostel Paulus bij de stad Puteoli in Campanië aan land. Puteoli heet thans Pozzuoli en ligt dicht bij Napels. Napels had dan ook al vroeg een christelijke gemeenschap. De bouw van de eerste kathedraal van de stad kan op de vierde eeuw worden gedateerd. Er is een traditie, vervat in het Liber Pontificalis, dat keizer Constantijn de Grote (306-337) zelf voor de bouw van deze kathedraal de opdracht gaf. Of dit nu waar is of niet, het lijdt geen twijfel dat de Santa Restituta de oudste christelijke kerk van Napels is. Net als de Verlossersbasiliek van keizer Constantijn in Rome was de kathedraal van Napels oorspronkelijk aan Jezus Christus zelf gewijd. De wijding aan de wat obscure Sint Restituta volgde pas in de achtste eeuw. Aan het einde van de vijfde of het begin van de zesde eeuw bouwde bisschop Stefanus van Napels nog een tweede kerk naast de kathedraal. Deze werd naar hem de Basilica Stefania genoemd, maar is niet bewaard gebleven: bij de bouw van de nieuwe kathedraal eind dertiende eeuw werd deze kerk afgebroken.
De Santa Restituta is thans feitelijk een kapel van de Duomo. De antieke zuilen kunnen nog als origineel worden beschouwd, maar van het vroegchristelijke gebouw is verder weinig bewaard gebleven. Eind zeventiende eeuw werd de voormalige kathedraal in Barokstijl verbouwd door de architect Arcangelo Guglielmelli (1648-1723). De Barokke decoraties zijn niet echt bijzonder, maar gelukkig treffen we in de grote kapel van de Madonna del Principio aan de linkerzijde nog een waar middeleeuws meesterwerk aan. Het betreft een mozaïek uit 1322 van de Umbrische kunstenaar Lello da Orvieto. Op het mozaïek is de Madonna met het Kind afgebeeld, zittend op een troon. Het Christuskind – in de Byzantijnse traditie eerder een minivolwassene – houdt een groot processiekruis vast. Boven de troon zien we de duif die de Heilige Geest symboliseert.
De heiligen die de troon flankeren, zijn Restituta (rechts) en Januarius (links). De relikwieën van Restituta worden in deze kapel bewaard. Op het mozaïek draagt ze een martelaarskroon van bloemen en een boek met de tekst VENI SPONSA XPI ACCIPE CORONAM (“kom bruid van Christus, aanvaard uw kroon”; wellicht een variant op Hooglied 4:8). Januarius is gekleed als een bisschop (van Benevento, niet van Napels). De tekst van zijn boek luidt BEATVS VIR QVI INVENTVS EST SINE MACVLA. Deze tekst komt uit het deuterocanonieke Bijbelboek Wijsheden van Jezus Sirach (31:8) en kan worden vertaald als “gelukkig is de man die onberispelijk blijkt”.
San Giovanni in Fonte
Volgens een informatiebord in het baptisterium is San Giovanni in Fonte het oudste baptisterium in het christelijke westen. Het is een bewering die in mijn reisgids wordt herhaald. Er is echter alle aanleiding enige kanttekeningen bij deze bewering te plaatsen. Volgens het genoemde informatiebord werd de doopkapel ver voor het Lateraanse Baptisterium in Rome gebouwd. Dat verrees vrijwel zeker nog tijdens de regering van keizer Constantijn, mogelijk tussen 320 en 330. Het baptisterium van Napels zou volgens het informatiebord door bisschop Severus zijn gebouwd, die bisschop van Napels was in de tweede helft van de vierde eeuw. Het lijkt er dus eerder op dat het Napolitaanse baptisterium enkele decennia jonger is dan dat in Rome. De prachtige mozaïeken van het eerstgenoemde baptisterium zijn echter zeker ouder dan die van het Lateraanse Baptisterium, die pas in de zevende eeuw werden toegevoegd werden (en formeel niet tot het baptisterium behoren, maar tot een aangrenzende kapel). Het informatiebord verkondigt overigens vol trots dat de Napolitaanse mozaïeken ook veel mooier zijn dan die in Rome en die in Ravenna. Of dat echt zo is, mag u zelf beoordelen, maar schitterend zijn de mozaïeken zeker. Juist daarom is het zo jammer dat een flink deel ervan verloren is gegaan.
De mozaïeken dateren vermoedelijk van de vijfde eeuw en zijn nog niet beïnvloed door de latere Byzantijnse stijl. Het is niet ondenkbaar dat ook de wanden van het baptisterium ooit mozaïeken (en andere decoraties) hebben gehad, maar vandaag de dag moeten we ons tevreden stellen met de mozaïeken van de koepel. Daarvan is grosso modo de helft nog aanwezig. In het midden zien we een staurogram of Tau-Rho-symbool, dat Christus symboliseert (afbeelding hierboven). Het gaat vergezeld van de Griekse letters alfa en omega, het begin en het einde. Het staurogram is afgebeeld tegen een blauwe sterrenhemel, waarvan we eveneens in Ravenna voorbeelden hebben gezien. Boven de Tau-Rho is de hand van God te zien en daar weer boven – en ondersteboven – de feniks, de vogel die uit zijn eigen as herrijst. Dat staat natuurlijk symbool voor de Wederopstanding. De feniks was in de Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen een veelvoorkomend christelijk symbool.
Op de mozaïeken zijn verder voorstellingen uit het leven van Jezus te zien, die vanwege de beschadigingen helaas niet altijd gemakkelijk te interpreteren zijn. Duidelijk is wel dat vele ervan met water en het sacrament van de doop te maken hebben. Zo zien we in één voorstelling zowel de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw als de Bruiloft te Kana (afbeelding hierboven). Beide verhalen komen uit het Evangelie volgens Johannes en beide hebben met water te maken: de ontmoeting met de vrouw vindt plaats bij de Jakobsbron en te Kana werd water in wijn veranderd. Het gezicht van Jezus is helaas verloren gegaan, maar de waterput en de Samaritaanse vrouw (met een emmertje in de hand) zijn nog intact. Rechts van haar zien we de kruiken en amforen van de bruiloft. Andere voorstellingen zijn complexer. Een man op de oever, een meer vol vissen en een man op een boot (afbeelding hieronder): is dit de wonderbaarlijke vermenigvuldiging, Petrus die over water loopt of de roeping van Petrus en zijn broer Andreas? Zonder de beschadigingen zouden we het ongetwijfeld geweten hebben.
Een voorstelling die wel weer duidelijk is, is de Traditio Legis, de overhandiging van de wet door Christus aan Petrus. De voorstelling heeft in zekere zin zelfs een bijschrift, want op de boekrol die Christus aan de eerste onder zijn discipelen geeft lezen we de tekst DOMINVS LEGEM DAT (“de Heer geeft de Wet”). Het is een voorstelling die we ook uit Rome kennen. Naast Petrus is Paulus afgebeeld, maar alleen zijn onderlichaam is bewaard gebleven. Dit zijn wel zo’n beetje alle redelijk duidelijke voorstellingen. Van een stukje van een zittende man in toga neemt men aan dat het de engel bij het lege graf van Christus is. Links van hem moeten dan de drie vrome vrouwen hebben gestaan (een klein stukje van een vrouwengezicht is nog zichtbaar). De voorstelling van de Doop van Christus, die er zonder enige twijfel geweest moet zijn, is in haar geheel verloren gegaan. Op het informatiebord in het baptisterium treft men wel een reconstructie aan.
Het baptisterium heeft vier apsissen met daarin de symbolen van de vier evangelisten. De leeuw van Marcus en de engel van Mattheus zijn nog bijna helemaal gaaf, terwijl de os van Lukas er nogal beduimeld uitziet en de adelaar van Johannes is uitgevlogen. Boven de symbolen van de evangelisten zien we bucolische voorstellingen met herders, schaapjes, herten en vogels. Ook zien we enige mannen in toga met kronen, boekrollen of codices. Vanwege het gemis aan bijschriften is onduidelijk wie deze mannen zijn. Wellicht profeten, van wie de geschriften voorafgingen aan de vier evangeliën.
Santa Maria Assunta en Tesoro di San Gennaro
De bouw van een nieuwe kathedraal begon onder koning Karel II van Anjou (1285-1309). De oude Basilica Stefania werd gesloopt en de voormalige kathedraal van Santa Restituta als kapel in het nieuwe gebouw opgenomen. De bouw van de nieuwe kathedraal werd in 1313 voltooid tijdens de regering van koning Robert de Wijze, de zoon van Karel II. Het volgende jaar werd het gebouw gewijd aan Santa Maria Assunta. Sommige bronnen melden dat de bouw van de Duomo al begon onder Karel I van Anjou (1266-1285), de vader van Karel II en de grondlegger van de Angevijnse dynastie. Waarschijnlijk is dat niet juist, al is Karel I wel in de Duomo begraven. Boven de centrale ingang vinden we zijn grafmonument. De koning deelt het monument met zijn kleinzoon Karel Martel (1271-1295) en diens vrouw Clemence van Habsburg. Het betreft hier overigens niet de originele graftombe. Die is verloren gegaan. Wat we tegenwoordig zien is een zestiende-eeuws monument dat in opdracht van de Spaanse onderkoning van Napels werd vervaardigd door Domenico Fontana (1543-1607).
De gevel van de nieuwe kathedraal werd voorzien van beeldhouwwerk van de Toscaanse beeldhouwer Tino di Camaino (ca. 1285-1337). Later werd er nog meer beeldhouwwerk toegevoegd door Antonio Baboccio da Piperno (ca. 1351-1435). Hiervan is gelukkig het een en ander bewaard gebleven. In de lunette boven de hoofdingang zien we bijvoorbeeld een Madonna met Kind van Tino, terwijl de figuren van Petrus (links) en Sint Januarius (rechts) van de hand van Antonio zijn. Dit geldt ook voor de knielende figuur, kardinaal Enrico Minutolo (gestorven 1412), aartsbisschop van Napels tussen 1389 en 1400. We komen hem dadelijk binnen nog tegen. Ook de zijportalen hebben nog beeldhouwwerk van Antonio, maar het grootste gedeelte van de gevel is in de periode 1877-1905 in Neogotische stijl herbouwd. Het ontwerp was van de architect Errico Alvino (1809-1872), die helaas niet lang genoeg leefde om zijn creatie in de praktijk te zien.
De middeleeuwse kathedraal liep flinke schade op bij aardbevingen in 1349 en 1456. Eind vijftiende eeuw werd vervolgens begonnen met de bouw van de crypte, ook bekend als de Cappella del Succorpo. Deze was specifiek bedoeld voor de relikwieën van Sint Januarius. In de vijfde eeuw werden diens overblijfselen vanuit Benevento naar Napels overgebracht, maar in de negende eeuw keerden ze naar Benevento terug. In de twaalfde eeuw verhuisden ze opnieuw, ditmaal naar de abdij van de Montevergine. Op de een of andere manier was het hoofd van de heilige echter in Napels terechtgekomen, met als gevolg dat zijn cultus in de stad sterk bloeide. Dankzij kardinaal Oliviero Carafa en zijn broer Alessandro Carafa, die beiden als aartsbisschop van Napels dienden, konden in 1497 ook de overige relikwieën vanuit Montevergine naar Napels worden overgebracht. Ze rusten thans in de Cappella del Succorpo, die werd verfraaid met beeldhouwwerk van Tommaso Malvito (gestorven ca. 1508).
Omdat Sint Januarius wonderen bleef verrichten voor de Napolitanen, bijvoorbeeld bij pestepidemieën, werd al snel nagedacht over nog een kapel voor de heilige. Dit werd uiteindelijk de immense Tesoro di San Gennaro aan de rechterzijde van de kathedraal. Het ontwerp van deze grote kapel is van Francesco Grimaldi (1543-1613) en de bouw begon in 1608, maar de Tesoro werd pas ver na Grimaldi’s dood voltooid, te weten in 1646. Verschillende bekende Barokkunstenaars leverden een bijdrage aan de nieuwe kapel. Cosimo Fanzago (1591-1678) maakte bijvoorbeeld de toegangspoort en Giovanni Lanfranco (1582-1647) het plafondfresco, terwijl Francesco Solimena (1657-1747) het altaar ontwierp. Verder vinden we in de kapel werken van Jusepe de Ribera (1591-1652) en Domenichino (1581-1641). Een heel bijzonder voorwerp is een reliekschrijn van goud en zilver, gemaakt door Franse smeden in 1305. In de Tesoro di San Gennaro worden twee ampullen met bloed van de heilige bewaard. Drie keer per jaar worden de ampullen aan de gelovigen getoond. Als het gestolde bloed dan vloeibaar wordt, wordt dat als een goed teken gezien. De schedel van Januarius bevindt zich eveneens in de Tesoro.
Ook buiten de kathedraal wordt de beschermheilige van Napels op bijzondere wijze geëerd. Toen eind 1631 de vulkaan de Vesuvius uitbarstte, zou Januarius de stad hebben gered. Om de heilige te bedanken werd enkele jaren later een guglia (spits) voor San Gennaro opgericht, te vinden op de Piazza Cardinale Sisto Riario Sforza rechts van de kathedraal. De Guglia di San Gennaro werd ontworpen door de al genoemde Cosimo Fanzago en het bronzen beeld van Januarius is van de hand van de tamelijk onbekende Tommaso Montani. Het monument kwam in 1660 gereed en is de oudste van de drie guglie in Napels. De andere twee vinden we bij de kerken van San Domenico en Santa Chiara.
Terug naar de kathedraal zelf. In 1621 kreeg de Duomo haar huidige cassetteplafond. Door een reeks verbouwingen in de zeventiende en achttiende eeuw kreeg het gebouw vervolgens een Barokinterieur aangemeten. De oude slanke zuilen met hun fraaie Korinthische kapitelen werden daarbij geïncorporeerd in robuuste vierkante pilaren. Zoals zoveel gebouwen in Napels liep ook de Duomo de nodige schade op tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat noodzaakte tot restauraties, die tegelijkertijd gelegenheid gaven voor archeologisch onderzoek. In de Duomo vinden we nog twee kapellen die hun oorspronkelijke middeleeuwse uiterlijk hebben behouden. Dat zijn wat mij betreft ook meteen de meest interessante.
De eerste is de Cappella Minutolo uiterst rechts van de apsis (afbeelding hierboven). De kapel is verfraaid met fresco’s van Montano d’Arezzo, een Toscaanse schilder die door zijn verblijf in Assisi en Rome kennis had opgedaan van het werk van Giotto en Pietro Cavallini (zie Napels: San Lorenzo Maggiore). Helaas kon ik de fresco’s alleen van een afstandje bewonderen: vanwege restauratiewerkzaamheden was de kapel niet toegankelijk. Het grote vijftiende-eeuwse grafmonument in de Cappella Minutolo is dat van kardinaal Enrico Minutolo, hiervoor reeds genoemd. De andere twee graftomben zijn van Orso en Filippo Minutolo. Orso Minutolo was aartsbisschop van Otranto (1329-1330) en daarna van Salerno (1330-1333), terwijl Filippo Minutolo als aartsbisschop van Napels diende (1288-1301).
De andere interessante kapel is de Cappella dei Santi Tiburzio e Susanna aan de rechterzijde. Het hoogtepunt in de kapel is de graftombe van de in Napels geboren kardinaal Francesco Carbone. Carbone stiref in 1405 en in de jaren na zijn dood werd een prachtig grafmonument voor hem gemaakt door de al genoemde Antonio Baboccio da Piperno. Overigens was de kapel tijdens mijn bezoek aan de Duomo afgesloten. Ik moest het grafmonument van kardinaal Carbone door de tralies van het hekwerk heen bewonderen.
Mijn Capitool reisgids voor Napels (editie 2018, p. 85-87) vormde de basis van deze bijdrage. Nuttige aanvullende informatie kwam van de informatieborden in de Duomo, Home – Naples Cathedral (cattedraledinapoli.it), Duomo di Napoli – Wikipedia en een groot aantal daaronder liggende pagina’s.