Ooit lag het klooster van Champmol een stukje buiten Dijon, maar tegenwoordig is het voormalige kloosterterrein onderdeel van de stad. Onze rit erheen vanuit het centrum ging bepaald niet van een leien dakje. Op papier zag het er vrij eenvoudig uit, maar eenrichtingsverkeer, afgesloten wegen en wegwerkzaamheden gooiden roet in het eten. Ik ben nog altijd blij dat ik geen bekeuring heb gekregen, want volgens mij heb ik zelfs een keer per ongeluk een busbaan gepakt. Omdat het vanwege de wegwerkzaamheden onmogelijk was het parkeerterrein van Champmol te bereiken, besloten we uiteindelijk onze auto maar achter te laten in de Rue Hoche. In de Rue Faubourg Raines om de hoek bevindt zich vervolgens een toegang tot het terrein. Het voormalige klooster biedt tegenwoordig onderdak aan een psychiatrische kliniek, maar bezoekers zijn meer dan welkom om het terrein te betreden om de grootste kunstschat van Champmol te bewonderen: de Mozesput van Claus Sluter (gestorven ca. 1406), een beeldhouwer uit Haarlem.
Geschiedenis
In 1377 kocht hertog Filips de Stoute van Bourgondië (1363-1404) een stuk grond buiten Dijon aan. Zes jaar later werd door zijn vrouw Margaretha van Male en zoon Jan zonder Vrees de eerste steen gelegd van het Kartuizerklooster dat Filips hier wilde vestigen. Hoewel Filips zeker vroom was, was de keuze voor een klooster voor Kartuizers toch opmerkelijk. De Belgische auteur Bart van Loo merkte hierover snedig op dat “Filips, de behaagzieke man die alleen al tussen 1392 en 1394 160 verschillende hoofddeksels zou aanschaffen, koos voor de meest contemplatieve en ascetische kloosterorde van zijn tijd”.[1] Champmol zou echter beslist geen sober klooster worden. Filips was namelijk van meet af aan van plan er een hertogelijk mausoleum van te maken. Aldus geschiedde. Zijn eigen prachtige grafmonument werd in een periode van 29 jaar gemaakt door de beeldhouwers Jean de Marville, Claus Sluter, Claus van de Werve, de schilder Johan Maelwael en vele assistenten. Het werd in 1410 in de kerk bij het klooster geplaatst. Pas zestig jaar later kreeg het gezelschap van het praalgraf van Filips’ in 1419 vermoorde zoon Jan. Dat praalgraf was een coproductie van Jean de la Huerta en Antoine Le Moiturier. Tegenwoordig staan de grafmonumenten in het Musée des Beaux Arts van Dijon, waar ze zonder enige twijfel tot de hoogtepunten van de collectie behoren.
Enigszins ironisch is dat de grootste en langst regerende van de Bourgondische hertogen geen praalgraf in Champmol kreeg, al was dat ongetwijfeld wel de bedoeling geweest. Ik heb het natuurlijk over Filips de Goede, die van 1419 tot aan zijn dood in 1467 regeerde en naast hertog van Bourgondië ook hertog van Neder Lotharingen, Brabant, Limburg en Luxemburg was, en verder graaf van Vlaanderen, Artesië, Franche-Comté, Henegouwen, Holland, Zeeland, Namen, Boulogne, Charolais, Guînes, Ponthieu en Saint-Pol, en trouwens ook markgraaf van Antwerpen, heer van West-Friesland, Mechelen en Salins.[2] Filips de Goede was driemaal getrouwd en had daarnaast 26 buitenechtelijke kinderen. Een ervan, een bastaardzoon genaamd David, wist hij in 1456 tot bisschop van Utrecht benoemd te krijgen, waarmee hij feitelijk tevens over Sticht en Oversticht regeerde. Ook in het prinsbisdom Luik had Filips een flinke vinger in de pap. De hertog was tevens de oprichter van de ridderorde van het Gulden Vlies. Hij was erop gebrand de koningstitel toegekend te krijgen, zodat hij over al zijn gebieden als koning van Bourgondië kon heersen. Keizer Frederik III van het Heilige Roomse Rijk (1452-1493) wenste daar echter niet aan mee te werken – de meeste van Filips’ gebieden lagen in dat Rijk – en de koningen van Frankrijk evenmin.
Filips de Goede overleed op 15 juni 1467 op 70-jarige leeftijd in Brugge in het huidige België. Hij werd daar begraven in de al lang geleden afgebroken Sint-Donaaskerk. Begin 1474 liet zijn zoon Karel de Stoute de overblijfselen van zijn vader samen met die van zijn moeder Isabella van Portugal naar Champmol overbrengen. Deze overblijfselen werden bij Filips’ vader en grootvader bijgezet in de crypte van de kloosterkerk, maar voor praalgraven lijkt Karel de Stoute nooit opdracht te hebben gegeven. Daar is een goede reden voor te geven: de hertog had het veel te druk met oorlog voeren. Hoewel Karel beschikte over een beroepsleger met uitstekende artillerie, bakte hij er op het slagveld weinig van. In 1476 leed hij zware nederlagen tegen de Zwitsers bij Grandson en Muerten, om ten slotte op 5 januari 1477 bij Nancy te sneuvelen tegen René II van Lotharingen. Karel werd nooit bijgezet in Champmol: zijn verminkte lichaam werd in Nancy ter aarde besteld. Zijn achterkleinzoon Karel V, koning van Spanje en keizer van het Heilige Roomse Rijk, wist het in 1550 over te laten brengen naar Brugge, waar het werd begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In die kerk kunnen we vandaag de dag twee praalgraven bewonderen, dat van Karel de Stoute en van zijn dochter Maria van Bourgondië (1457-1482), de oma van Karel V.
Bezienswaardigheden
Het klooster van Champmol werd helaas het slachtoffer van de Franse revolutie. De Kartuizers werden in het voorjaar van 1791 verdreven, waarna het complex werd gekocht door de handelaar Emmanuel Crétet (1747-1809), die later de eerste Gouverneur de la Banque de France werd. Crétet gebruikte het klooster als buitenverblijf en liet grote delen ervan afbreken. Het kerkje dat we op het terrein aantreffen, is dan ook niet origineel: het is een negentiende-eeuws gebouw (foto hierboven). Het portaal van het kerkje is echter wél origineel (foto hierboven). Het is verfraaid met vijf beelden. In het midden zien we de Maagd Maria met het kindje Jezus op de arm. Links knielt Filips de Stoute met gevouwen handen, terwijl achter hem Johannes de Doper staat. De knielende vrouw rechts van Maria is Filips’ vrouw Margaretha, dochter van de graaf van Vlaanderen. Zij wordt vergezeld door Catharina van Alexandrië. Onder haar gewaad lijkt een wielspaak uit te steken, een verwijzing naar de mislukte poging haar te radbraken.
Over de vraag wie het portaal gebeeldhouwd heeft, bestaat enige discussie. Genoemde Bart van Loo schrijft het zonder reserves toe aan Claus Sluter[3], maar dat is waarschijnlijk niet het hele verhaal. Zo wordt het ontwerp van het portaal wel toegeschreven aan de Franse architect van Champmol Drouet de Dammartin (gestorven 1413), terwijl het eerste beeldhouwwerk zou kunnen zijn uitgevoerd door Jean de Marville, van wie Sluter lange tijd de voornaamste assistent was. Na de dood van Jean de Marville in 1389 zal Sluter het werk aan het portaal overgenomen hebben. Sluter was afkomstig uit het Hollandse Haarlem en hoort thuis in het rijtje ‘noordelijke’ kunstenaars dat Filips de Stoute in Bourgondië aan opdrachten liet werken. Tot deze kunstenaars behoren ook de houtsnijder Jacob de Baerze uit Dendermonde en de schilder Melchior Broederlam uit Ieper, wier Kruisigingsretabel voor de kloosterkerk van Champmol tegenwoordig in het Musée des Beaux Arts staat. Dat geldt ook voor het Retabel van Heiligen en Martelaren, eveneens een coproductie van de twee Vlamingen.
Dan komen we bij de Mozesput, die zeker een werk van Claus Sluter is. En van zijn assistenten natuurlijk, want de Haarlemmer had er tientallen rondlopen in zijn atelier. Het opmerkelijkste aan de Mozesput (Puits de Moïse) is dat het helemaal geen put is. Oorspronkelijk ging het om een sokkel die de basis vormde van een Kruisiging. De figuren van de Kruisiging zijn op wat fragmenten na[4] verloren gegaan, maar in het Musée des Beaux Arts biedt een schaalmodel van hout en gips uit de negentiende eeuw een idee van hoe het werk eruit moet hebben gezien (foto hiernaast). Emmanuel Crétet behield de sokkel en verfraaide daarmee een waterput in zijn tuin. Zo kwam de Mozesput aan zijn inmiddels ingeburgerde naam. Dat put wordt thans omgeven door een zeshoekig gebouwtje op het voormalige kloosterterrein (foto hierboven). Ik had hordes toeristen verwacht die dit bijzondere voorwerp wilden zien, maar op een Frans echtpaar na was Champmol compleet uitgestorven.
De Mozesput bestaat uit zes beelden van profeten. Naast uiteraard Mozes zelf zijn dit David, Jeremia, Zacharias, Daniël en Jesaja. Boven de profeten zien we prachtig gebeeldhouwde engelen. Een deel van de polychromie is bewaard gebleven: de beelden werden na voltooiing beschilderd door de al genoemde Johan Maelwael, die ook de graftombe van Filips de Stoute beschilderde.
Naamgever Mozes is een indrukwekkende figuur met een gevorkte baard. Op zijn hoofd zien we hoorntjes, het gevolg van een bekende vertaalfout met betrekking tot een passage uit Exodus (het moesten eigenlijk lichtstralen zijn). Michelangelo zou later conform dezelfde vertaalfout werken aan zijn beroemde beeld van Mozes in Rome. David draagt als koning uiteraard een kroon, die in dit geval voorzien is van de Franse fleur-de-lis (Filips de Stoute was de vierde zoon van de Franse koning Jan II). Zijn rechterhand rust op een harp, die echter grotendeels verscholen gaat onder zijn mantel. In zijn linkerhand houdt David een tekst uit Psalm 22. Van de profeet Jeremia wordt wel beweerd dat die het gezicht van Filips de Stoute heeft gekregen. De tekst op zijn boekrol komt uit Klaagliederen. Zacharias, Daniël en Jesaja houden alle drie een tekst vast uit hun eigen Bijbelboek. De twee laatstgenoemden lijken bovendien met elkaar in gesprek te zijn.
Noten
[1] Bart van Loo, De Bourgondiërs, p. 160.
[2] Opsomming uit De Bourgondiërs, p. 315-316.
[3] De Bourgondiërs, p. 169-170.
[4] De benen van Christus, de armen van een vrouw (Maria of Maria Magdalena) en een deel van het lichaam van Christus, inclusief zijn hoofd.
Pingback:Dijon: Musée des Beaux Arts – – Corvinus –