Dijon: Musée des Beaux Arts

Standbeeld van Claus Sluter.

The museum voor schone kunsten in Dijon is gevestigd in het voormalige paleis van de Bourgondische hertogen. Het opende reeds in 1787, nog voor de Franse revolutie, zijn deuren en behoort daarmee tot de oudste musea van het land. Een eerste verrassing voor mij was dat op de binnenplaats een standbeeld is opgericht voor de Nederlandse beeldhouwer Claus Sluter (gestorven 1406). De Haarlemmer Sluter is in zijn vaderland nagenoeg vergeten, al was enkele jaren terug de aankoop van een door Sluter vervaardigde Calvarie door het Rijksmuseum wel groot nieuws. Een tweede verrassing was dat het bezoeken van het museum gratis bleek te zijn. Toen ik dat hoorde, verwachtte ik hordes toeristen, maar – en dat was de derde verrassing – dat bleek reuze mee te vallen. Het Musée des Beaux Arts is met vijftig zalen ook dusdanig groot dat een omvangrijke menigte gelukkig al snel oplost. In het museum kunnen we kunst bewonderen die werd gemaakt van de Oudheid tot en met de dag van vandaag. Deze bijdrage doet een pogingen een aantal hoogtepunten uit te lichten. Dat is niet eenvoudig, want je kijkt werkelijk je ogen uit.

Fayoem-portretten

Ik was direct al onder de indruk van een reeks van vier portretten van Romeinse Egyptenaren. Deze werden op de mummies van overledenen gelegd om ze een gezicht te geven. Doorgaans spreekt men van Fayoem-portretten, naar de oase in Egypte waar veel van deze portretten werden gemaakt en later gevonden. De portretten in het Musée des Beaux Arts komen echter uit het veel zuidelijker gelegen Antinoöpolis. Ze bevinden zich sinds 1924 in het museum en zijn een legaat van de Franse egyptoloog Albert Gayet (1856-1916).

Jongetje (ca. 115) / volwassen man (ca. 120).

Het eerste portret is van een jongetje in een toga praetexta uit ca. 115. Ernaast ligt een portret van een oudere Egyptenaar in een witte toga uit ca. 120. Het derde portret is jonger: het dateert van de derde eeuw. Afgebeeld is een bebaarde man die wederom een toga praetexta draagt. Deze werd gedragen door Romeinse jongens voordat ze volwassen werden, maar ook door magistraten en sommige priesters. Een Romeinse jongen werd doorgaans volwassen op een leeftijd tussen de 14 en 16; de familie bepaalde het precieze moment. De jongen werd dan ook voor het eerst geschoren. Nu lijkt de man van het derde portret mij een stuk ouder dan zestien, dus hij zal eerder een magistraat zijn. In zijn handen houdt hij een paarse bloem een takje mirte vast. Het laatste portret is het enige van een vrouw. Dankzij de Griekse inscriptie op het portret weten we ook hoe deze vrouw van middelbare leeftijd heette: Claudiane. Het portret dateert van ca. 150-175. Er is wel enige discussie over hoe realistisch dit soort grafportretten waren. Niettemin geven ze een aardig idee van de zeer diverse bevolking van Romeins Egypte. Tevens zijn ze een schitterend staaltje Romeinse portretkunst. Het portret zou met de ondergang van het Romeinse Rijk verdwijnen en pas weer in de late Middeleeuwen een comeback maken.

Volwassen man (derde eeuw) / Claudiane (ca. 150-175).

Bourgondië

De volgende zalen zijn gewijd aan kunst in het middeleeuwse Europa. Hier zien we werken van Italiaanse meesters uit de veertiende en vijftiende eeuw, zoals Taddeo Gaddi (ca. 1300-1366), Domenico di Michelino (1417-1491) en Zanobi di Machiavelli (ca. 1418-1479). Echte meesterwerken hangen er naar mijn bescheiden mening niet tussen: het gaat voornamelijk om functionele religieuze kunst. De collectie vervolgt met werken van de Duitser Konrad Witz (ca. 1400-1445) en de Zwitser Pierre Rup (midden vijftiende eeuw). Het aardigste werk vond ik zelf een schilderij dat de wijding van een bisschop voorstelt. Hoewel we niet weten wie de geportretteerde bisschop is, zijn zowel hijzelf als de andere figuren zeer realistisch weergegeven. De details zijn bovendien prachtig. Zie alleen al de figuren en patronen op de kazuifels. De maker van het schilderij was afkomstig uit Spanje. Hij was mogelijk een leerling van Bartolomé Bermejo (ca. 1440-1501), een Spaanse schilder die sterk beïnvloed was door de Vlaamse schilderkunst.

De kunst uit het middeleeuwse Europa vormt een opwarmertje voor de belangrijkste zalen van het museum, die gewijd zijn aan Bourgondië in zijn bloeiperiode (1363-1477). Hier wordt het verhaal verteld van hoe Filips de Stoute, vierde zoon van koning Jan II van Frankrijk, van zijn vader het hertogdom Bourgondië in leen kreeg. Door zijn huwelijk, en door oorlogen en diplomatie, breidde Filips de Bourgondische invloedssfeer uit. De expansie werd voortgezet onder zijn zoon Jan zonder Vrees en kleinzoon Filips de Goede, waarna achterkleinzoon Karel de Stoute het Bourgondische imperium weer in het verderf stortte met brute oorlogen, fatale nederlagen en zijn eigen dood op het slagveld bij Nancy. In een van de zalen hangt een portret van Filips de Goede, volledig in het zwart gekleed, met zwart hoofddeksel en in zijn handen een perkamentrol. Om zijn nek hangt de keten van het Gulden Vlies, de ridderorde die Filips in 1430 oprichtte. Het schilderij is een kopie van het portret dat Rogier van der Weyden (ca. 1400-1464) omstreeks 1445 van de hertog maakte. Helaas is dat origineel verloren gegaan; de kopie komt waarschijnlijk uit het atelier van Van der Weyden. Het portret van Karel de Stoute dat naast het portret van Filips hangt, is eveneens een kopie. Het vermeldt weliswaar het jaar 1474, maar een studie heeft aangetoond dat het hout waarop het portret is geschilderd van de zestiende eeuw dateert.

Filips de Stoute was tevens de stichter van het kartuizerklooster van Champmol, net buiten Dijon, waarvoor in 1383 de eerste steen werd gelegd. Claus Sluter beeldhouwde het portaal van de kloosterkerk en was tevens verantwoordelijk voor een Calvarie, die tegenwoordig bekendstaat als de Mozesput. Ik wijd daar een aparte bijdrage aan (in het museum vinden we een schaalmodel van het werk). In 1410 werd in de kloosterkerk het praalgraf van Filips geplaatst, een werk van de beeldhouwers Jean de Marville, Claus Sluter, Claus van de Werve, de schilder Johan Maelwael en vele assistenten. Zestig jaar later volgde het praalgraf van Jan zonder Vrees, die al in 1419 vermoord was. Het praalgraf is een werk van Jean de la Huerta en Antoine Le Moiturier. Beide praalgraven zijn te vinden in de salle des Gardes, de zaal van de Wacht. Omdat ik aan de twee grafmonumenten al aparte bijdragen heb gewijd, volsta ik met een foto hieronder. Filips de Goede, die van 1419 tot 1467 over Bourgondië heerste en tevens hertog, graaf, markgraaf of heer van een heleboel andere gebieden was, kreeg helaas geen praalgraaf. Hij werd in 1467 in Brugge begraven, de plaats waar hij was overleden. Karel de Stoute liet weliswaar begin 1474 de overblijfselen van zijn vader naar Champmol overbrengen, maar een praalgraf kwam er nooit. Wie het praalgraf van Karel zelf zoekt, moet naar Brugge afreizen.

Salle des Gardes, met de praalgraven van Filips de Stoute (achter) en Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren (voor).

Salle des Gardes, met de praalgraven van Filips de Stoute (achter) en Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren (voor).

In het Musée des Beaux Arts bevinden zich tevens twee houten altaarstukken van Champmol. Deze staan bekend als het Kruisigingsretabel en het Retabel van Heiligen en Martelaren. Beide retabels werden gemaakt door de houtsnijder Jacob de Baerze uit Dendermonde en vervolgens gepolychromeerd en verguld door de schilder Melchior Broederlam uit Ieper. Broederlam beschilderde bovendien de achterzijde van de zijpanelen met kleurrijke Bijbelse voorstellingen. Beide altaarstukken werden in 1399 in Champmol geplaatst. De centrale voorstelling van het Kruisigingsretabel is uiteraard een Kruisiging. Deze wordt geflankeerd door een Aanbidding der Wijzen (links) en een Graflegging (rechts). Voor de zijpanelen sneed Jacob de Baerze tweemaal vijf heiligen, terwijl Melchior Broederlam de achterzijde van deze panelen verfraaide met de Annunciatie en de Visitatie (links) en de Presentatie in de Tempel en de Vlucht naar Egypte (rechts). Het Retabel van Heiligen en Martelaren is iets kleiner. Hier zien we in het midden de onthoofding van Johannes de Doper, het martelaarschap van Catharina van Alexandrië en de beproeving van Antonius-Abt. De zijpanelen bevatten weer fraai gesneden beeldjes van heiligen, maar de schilderingen op de achterzijde zijn helaas verloren gegaan.

Kruisigingsretabel – Jacob de Baerze en Melchior Broederlam.

Kruisigingsretabel (detail) – Jacob de Baerze en Melchior Broederlam.

Presentatie in de Tempel en Vlucht naar Egypte – Melchior Broederlam.

Retabel van Heiligen en Martelaren – Jacob de Baerze en Melchior Broederlam.

Overig

Het museum vervolgt met ruim drie dozijn zalen vol kunst, voornamelijk gemaakt door Europese schilders en beeldhouwers. We reizen van de Middeleeuwen naar de Renaissance, en via de zeventiende tot en met de twintigste eeuw naar de dag van vandaag. Daarbij komen we kunstenaars van allerhande nationaliteiten tegen. Het museum heeft ook werk van Nederlandse schilders, van wie ik Nicolas van Houy (ca. 1550-1611), Paulus Potter (1625-1654) en Frans Hals (1580-1666) wil noemen. Hals was oorspronkelijk afkomstig uit Antwerpen, net als Joos de Momper (1564-1635), wiens Bekering van Paulus een eervolle vermelding verdient. Italiaanse schilders zijn eveneens goed vertegenwoordigd, met werken van Titiaan (ca. 1488-1576), Jacopo Pontormo (1494-1557), Giorgio Vasari (1511-1574) en Veronese (1528-1588). Opvallend is dat veel van de Italiaanse werken uit het depot van het Louvre komen en na een lange bruikleen pas in 2010 aan het Musée des Beaux Arts zijn overgedragen. Dat geldt ook voor de Intocht van Christus in Jeruzalem van de Vlaamse schilder Peter Paul Rubens (1577-1640).

Intocht van Christus in Jeruzalem – Peter Paul Rubens.

In het museum kunnen we tevens het nodige beeldhouwwerk bewonderen. Voorbeelden zijn een terracotta buste van Napoleon uit 1806 van Jean-Antoine Houdon (1741-1828), een reliëf van Naastenliefde (Caritas) van Antonio Canova (1757-1822) en verschillende beelden van François Rude (1784-1855). Rude was afkomstig uit Dijon, en in het Musée Rude in de stad zijn gipsen afgietsels van zijn werken tentoongesteld. In het Musée des Beaux Arts – dat overigens ook het Musée Rude beheert – zien we onder meer een bronzen vissertje dat speelt met een schildpad en een beeld van de jonge Lodewijk XIII, koning van Frankrijk tussen 1610 en 1643. Rude was getrouwd met Sophie Frémiet (1797-1867), die zelf een succesvolle schilder was. Het museum bezit van haar hand een mooi schilderij waarop Isabella van Portugal centraal staat. Zij was de derde vrouw van Filips de Goede en de moeder van Karel de Stoute. Op het schilderij probeert ze in een wagen het vijandige Brugge te verlaten, maar ze wordt tegengehouden en belaagd door opstandelingen.

Erg mooi vond ik een schilderij uit 1885 van Claude Monet (1840-1926). Het is een gezicht op de Porte d’Aval, een opvallende klif bij het Normandische plaatsje Étretat. We zien hoe de plaatselijke vissersvloot uitvaart, volgens het bijschrift bij het schilderij om op haring te vissen. Mysterieus is een buste van de bekende beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917). Het gezicht van de in brons gegoten persoon is gebaseerd op dat van Rodins geliefde Camille Claudel (1864-1943). De buste wordt La France (Frankrijk) genoemd, maar ook wel Sint Joris, Byzantijnse keizerin of Jonge krijger. In het Victoria and Albert Museum in Londen staat ook een versie van de buste. De versie in Dijon werd in 1976 aan het museum geschonken door de kunstverzamelaars Pierre en Kathleen Granvelle. Hoe mooi we Rodins werk ook vonden, we waren nu wel een beetje verzadigd. We liepen snel door de overige zalen en eindigden bij de Brasserie Des Beaux-Arts, waar we uitstekend lunchten.

2 Comments:

  1. Pingback:De kerken van Dijon – – Corvinus –

  2. Pingback:Het klooster van Champmol – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.