Boekbespreking: In de marge van de beschaving

mmDit boek van de Utrechtse historicus Marco Mostert is onderdeel van de serie De Geschiedenis van Nederland. Uiteraard bestond er in de door het boek bestreken periode van het jaar 0 tot het jaar 1100 nog niet zoiets als ‘Nederland’ of een ‘Nederlands volk’. De auteur legt zich dan ook terecht niet vast op de grenzen van het huidige Nederlandse territoir en belicht geregeld gebeurtenissen die zich in het huidige België, Frankrijk of Duitsland voordeden. Het boek gaat achtereenvolgens in op Nederland in de Romeinse tijd, de tijd van de Friezen, Franken en Saksen, de tijd van Karolingers en Vikingen en ten slotte de tijd van incorporatie van Nederland in het Duitse Rijk.

Grensgebied

Het boek maakt duidelijk dat Nederland in de beschreven periode altijd grensgebied is geweest, waarbij die grens doorgaans werd gevormd door de grote rivieren in het midden van ons land. Die markeerden de (overigens vloeiende) grens tussen de Keltische en de Germaanse wereld, vervolgens tussen de Romeinse en de Germaanse wereld en nog weer later tussen de Franken enerzijds en de Friezen en Saksen anderzijds. In de marge van grotere of in elk geval belangrijkere beschavingen als de Romeinse was het hier helemaal niet kwaad toeven, zo blijkt uit het boek. Nijmegen vormde tot in de vijfde eeuw een dominante stad in het Nederlandse rivierengebied. De stad stond bekend als Batavodurum of Oppidum Batavorum en werd onder keizer Trajanus (98-117) omgedoopt in Ulpia Noviomagus. Die laatste naam geeft de versmelting van de Romeinse en Keltische cultuur goed weer, want Noviomagus wordt gevormd door de woorden magos (Keltisch voor ‘veld’) en novio (van het Latijnse woord voor ‘nieuw’).

Nehalenniatempel te Colijnsplaat.

Nehalenniatempel te Colijnsplaat.

Rond Heerlen, Maastricht en in het Zuid-Limburgse villalandschap was sprake van een zeer sterk geromaniseerde zone. Heerlen en Maastricht vormden dan ook samen met het reeds genoemde Nijmegen en Forum Hadriani (Voorburg) de enige echte steden in een verder sterk rurale samenleving. Die was overigens niet alleen op de landbouw, maar ook op de handel gericht, waarin de grote rivieren en de Noordzee en voorname rol speelden. Bij het huidige Colijnsplaat lag een belangrijk zeevaartcentrum. Vandaag de dag vinden we daar – midden in het gereformeerde Zeeland – een replica van een tempel voor de inheemse godin Nehalennia, beschermgodin van zeelieden en handelaren. In de Romeinse tijd drong het christendom maar mondjesmaat door tot het latere Nederland. Eigenlijk vinden we het alleen in Maastricht, waar de in 384 gestorven Armeniër Sint Servaas de eerste bisschop zou zijn geweest.

Vreemd volk

Na het gedwongen vertrek van de Romeinen bevolkten Friezen, Franken en Saksen onze landstreken. De Friezen waren reeds genoemd door Romeinse auteurs van eeuwen terug, maar of het hier om dezelfde mensen gaat, is nogal twijfelachtig. ‘Fries’ kon, afhankelijk van de context, eenvoudigweg een term zijn voor bewoners van de kuststreken (een veel groter gebied dus dan het huidige Friesland), voor een zeevaarder of voor een heiden. In elk geval zaten de genoemde Friezen niet stil. Dorestad aan de Rijn werd het centrum van een handelsnetwerk. Aan het einde van de zevende eeuw waren de Friezen en Angelsaksen bovendien de belangrijkste verspreiders van zilvergeld geworden.

'Zwaard van Dorestad' (9e eeuw; Leiden, Rijksmuseum van Oudheden).

‘Zwaard van Dorestad’ (9e eeuw; Leiden, Rijksmuseum van Oudheden).

De Franken waren een geval apart. Als Germaanse stam waren ze eerst naar het zuiden getrokken om vervolgens, gekerstend en vermengd met de Gallo-Romaanse bevolking van streken die thans tot België en Frankrijk behoren, weer noordwaarts te trekken. In de conflicten met de Friezen speelde naast Dorestad ook een andere opkomende stad een belangrijke rol. Deze stad begon in de Romeinse tijd als het enigszins onbeduidende fort (castellum) Trajectum waar hulptroepen gestationeerd waren. Het fort zou uitgroeien tot de stad Utrecht, waar eind zevende eeuw de missionaris Willibrord uit Northumbria in Engeland (ca. 658-739) de eerste bisschop zou worden. De stad had in de Merovingische tijd – genoemd naar de gelijknamige Frankische dynastie – al zo’n 1.000 inwoners. De kerstening van Nederland kon nu echt gaan beginnen.

Karolingen

Graf van Karel van Neder-Lotharingen uit het Karolingische Huis, crypte van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht.

In 751 werd de laatste Merovingische koning Childerik III afgezet door de feitelijk machthebber van dat moment, de hofmeier Pepijn III de Korte. Dit was een buitengewoon belangrijk jaar. De paus in Rome had voordien sterk geleund op de Oost-Romeinse keizer in Constantinopel en diens Italiaanse vertegenwoordiger, die regeerde vanuit het zogenaamde Exarchaat van Ravenna. Om meerdere redenen hadden de pausen echter hun blik richting de machtige Franken in het westen gewend. Het Oost-Romeinse Rijk was in de ban van het zogenaamde Iconoclasme (het vernielen van religieuze afbeeldingen), wat in het westen sterk werd veroordeeld. Bovendien was in 751 het Exarchaat van Ravenna onder de voet gelopen door de Langobarden, een Germaans volk dat zijn naam gaf aan de streek Lombardije in Italië. De Langobarden bedreigden nu ook Rome. Paus Zacharias steunde de afzetting van Childerik in de verwachting dat Pepijn de pauselijke staat te hulp zou schieten. Dat gebeurde ook, en in 754 werd Pepijn gezalfd door Zacharias’ opvolger paus Stephanus II.

Pepijn is natuurlijk vooral bekend omdat hij de vader was van Karel de Grote. De heerschappij van de Karolingen is voor Nederland in meerdere opzichten belangrijk geweest, onder meer op bestuurlijk niveau. De Frankische koningen konden hun uitgestrekte gebied niet alleen besturen. Zij stelden graven aan, die een gouw of pagus bestuurden. In het gebied dat nu Nederland heet, ontstonden gouwen met namen als Kinhem (Kennemerland), Walacria (Walcheren) en Scaldis (Schouwen).

Toen Karel de Grote in 814 stierf, volgde zijn zoon Lodewijk de Vrome hem op. Toen die op zijn beurt in 837 het leven liet, zorgde het Frankische gebruik om na de dood van de koning het rijk te verdelen onder zijn zonen voor grote problemen. Lodewijks zonen Lotharius, Lodewijk en Karel en hun nageslacht zouden tot 880 met elkaar in conflict blijven. Toen werd een definitieve verdeling van het Frankische Rijk in oost en west, zeg maar tussen de voorlopers van Duitsland en Frankrijk gemaakt. Vrijwel het gehele latere Nederlandse gebied kwam onder Duitsland te vallen.

Vikingkunst (Assen, Drents Museum).

Vikingkunst (Assen, Drents Museum).

Ondertussen verschenen er al een eeuw lang bevolkingsgroepen uit Scandinavië aan de kusten van de Lage Landen. De contacten met deze Vikingen of Noormannen leidden tot handelsbetrekkingen, vestiging of geweld, of alle drie. Dorestad werd meerdere malen aangevallen en bezet, maar het was vooral verzanding van de rivier die tot de ondergang van deze eens bloeiende nederzetting aan de Rijn en de Lek. Met name Utrecht profiteerde van het verval van Dorestad. Elders in het Frankische Rijk kregen de Vikingen vaste grond aan de voeten. Het spectaculairste voorbeeld is het naar hen genoemde Normandië, in 911 ontstaan toen koning Karel de Eenvoudige een overeenkomst met Vikinghoofdman Rollo sloot. Vanuit dit Normandië zou Willem de Veroveraar in 1066 Engeland binnenvallen, terwijl Normandische pelgrims in Zuid-Italië zich daar zouden vestigen en Sicilië voor de paus op de Saracenen zouden veroveren (zie ook dit artikel). Deze historische gebeurtenissen vallen overigens – uiteraard – buiten de scope van het boek.

Onder de Kaiser

Hoewel de Duitse keizer beschikte over een keizerlijk paleis te Utrecht, het paleis Lofen, had hij feitelijk niet veel te vertellen in de gebieden in de periferie van zijn rijk. Zo kon het gebeuren dat de Friese graaf Dirk III profiteerde van zijn positie in de marge van de beschaving door in 1018 tol te gaan heffen bij Vlaardingen. De Duitse keizer stuurde een leger om de rebelse graaf mores te leren, maar dit werd in de pan gehakt en Dirk kon zijn gang blijven staan. Dirk wordt terecht als ‘Friese’ graaf aangeduid, want hoewel hij doorgaans een telg van het Hollandse gravenhuis wordt genoemd, kwam de naam ‘Holland’ pas rond het jaar 1100 in zwang (van Holt-land, ‘houtland’). De graven zijn ook belangrijk geweest voor het geestelijke leven in dit Holland. Graaf Dirk II stichtte in de tiende eeuw te Egmond een Benedictijnenklooster, het klooster van Sint Adelbert, genoemd naar een van de metgezellen van Willibrord.

Zierikzee.

Zierikzee.

In de periode vanaf ongeveer 900 begint de bevolking van het latere Nederland ook met het in cultuur brengen van diverse voorheen onbewoonde gebieden. De veengebieden in het westen van Nederland worden door middel van het graven van slootjes ontgonnen. De bewoners leren al snel dat dit leidt tot bodemdaling en kwetsbaarheid van de lager gelegen delen ten opzichte van de nattere hoge delen. Zo ontstaan ook al snel de voorlopers van de waterschappen, want ook in de Middeleeuwen had men al door dat droge voeten alleen verzekerd kunnen worden met collectieve arbeid en kostendeling.

Het goed leesbare boek sluit af met de situatie dat rond het jaar 1150 in Nederland sprake is van een rurale samenleving waarin echter al wel duidelijk steden te ontwaren zijn. Dat zijn Maastricht, Nijmegen, Utrecht, Middelburg, Zierikzee, Dordrecht, Arnhem, Zutphen en Deventer. In het volgende deel van de serie De Geschiedenis van Nederland zullen die nog uitgebreid aan de orde komen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.