Bijna vijf jaar geleden begon de NPO met het uitzenden van een dertiendelige serie over de Gouden Eeuw. De zeventiende eeuw was een eeuw met vele facetten: enorme welvaart, maar ook ontstellende armoede. Tolerantie, maar ook haat en fundamentalisme. Belangrijke ontwikkelingen in handel, wetenschap en kunst, maar ook oorlog in Europa en bloedige expansie in de Oost en de West. Handel ging niet zelden gepaard met strijd. De serie De Gouden Eeuw brengt dit allemaal behapbaar en genuanceerd in beeld. Zonder overdreven vingertjes of lofzangen, maar wel met af en toe gepaste verwondering over de hoogtepunten en de schaduwzijden. In dertien korte bijdragen blik ik terug op iedere aflevering en probeer ik er nog iets aan toe te voegen. Allereerst Aflevering 1, Land in Zicht.
In deze aflevering horen we de musicoloog en moderne bard Louis Grijp – hij overleed in 2016 – een uptempo versie van het Wilhelmus spelen op zijn luit. In deze uitvoering is het Wilhelmus een strijdlied dat de troepen in het veld moet bezielen, de ‘klinkende vlag’ van een land dat nog niet bestaat, zoals het in de aflevering fraai wordt geformuleerd. Van een internationaal erkende, soevereine staat zou inderdaad pas bij de Vrede van Münster in 1648 sprake zijn. Al vanaf de jaren 1560 is er sprake van een Opstand tegen het Spaanse gezag. Het brandpunt van de strijd ligt zeker niet in het noorden, het latere Nederland. Van de zeventien provincies die deelnemen aan de Opstand liggen er tien (grotendeels) in het zuiden, waar ook de grootste en meest welvarende steden liggen. Vlaanderen en Brabant zijn op vrijwel alle terreinen belangrijker dan Holland en Zeeland.
De aflevering stelt ons voor aan Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde (1540-1598), de man aan wie het Wilhelmus wordt toegeschreven. Hij blijkt van veel markten thuis te zijn geweest. Marnix was dichter en diplomaat, maar ook militair en politicus. We maken kennis met een verre nazaat van de heer van Sint Aldegonde in het kasteel van Bornem in het huidige België, al is het voornamelijk diens vrouw die het woord voert. Gravin de Marnix toont ons werken van Marnix, en leest een passage voor waarin de vermoedelijke auteur van ons volkslied een hartstochtelijk pleidooi houdt om baby’s toch vooral aan de borst van de eigen moeder te laten drinken en niet aan die van een vreemde voedster. Dat levert een zeldzaam inkijkje op in de persoonlijke opvattingen van de rechterhand van Willem van Oranje, van de man die Oranje ook hielp met zijn diplomatie – hij reisde heel Europa door – en met zijn anti-Spaanse propaganda.
Op dat laatste thema gaat Judith Pollmann, hoogleraar vroegmoderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden, in. Zij legt de kijker uit dat de zeventien provincies weliswaar samen in opstand waren tegen het Spaanse gezag, maar allesbehalve een eenheid vormden. Het idee samen ‘Nederlander’ te zijn leefde nog niet en werd ook bemoeilijkt door taalkundige en culturele verschillen, die ieder gewest als zijnde onderdeel van de eigen identiteit overigens ook wenste te handhaven. Pollmann legt uit de het nationale gevoel niet de oorzaak was van de strijd tegen de troepen van de Spaanse koning, maar veeleer het gevolg daarvan. Een Nederlander werd vooral negatief gedefinieerd als iemand die geen Spanjaard is. In de propaganda van Oranje (‘een berooide edelman’), Marnix en andere opstandelingenleiders waren de Spanjaarden geen echte christenen. Zij werden neergezet als afstammelingen van joden en Moren, wat ironisch is je bedenkt dat de katholieke Spanjaarden de joden en islamitische Moren juist verdreven of tot bekering dwongen. Oranje en Marnix trokken ook een vergelijking met het lot van de door de Spanjaarden overwonnen indianen in de koloniën in Zuid-Amerika: zo’n lot zou ook de bevolking van de Nederlanden wachten. Dat hadden ze dan weer scherp gezien.
De aflevering verplaatst zich dan naar Antwerpen, destijds met zo’n 100.000 inwoners verreweg de grootste en belangrijke stad van de Nederlanden en ook te beschouwen als de hoofdstad van de Opstand. De schrijver Tom Lanoye spreekt liefkozend van het New York van zijn tijd, niet alleen vanwege het economisch belang van de stad met zijn grote haven, maar ook vanwege de vele stromingen en culturen die in Antwerpen samenleefden. Dit wordt in de aflevering niet echt verder uitgediept, maar het is van belang te weten dat Antwerpen al sinds 1579 een calvinistische republiek was. Ongeveer de helft van de bevolking was gereformeerd, dat wil zeggen calvinistisch of lutheraans. De andere helft was nog katholiek, maar de calvinisten hadden het stadsbestuur stevig in handen. Philips van Marnix had er de functie van buitenburgemeester en had van Oranje de opdracht gekregen de stad hoe dan ook te behouden.
Dat bleek uiteindelijk niet mogelijk. De Spaanse koning Philips II had zijn Italiaanse veldheer Alexander Farnese, de hertog van Parma (1545-1592) naar de Nederlanden gestuurd. Zijn moeder Margaretha van Parma was tussen 1559 en 1567 landvoogdes van de Nederlanden geweest en had in 1566 het Smeekschrift van de Edelen in ontvangst genomen. Bij die gelegenheid was de term ‘geuzen’ gemunt (naar ‘gueux’, het Franse woord voor bedelaars, de kwalificatie die Margaretha’s adviseurs in de mond namen om de verzamelde edelen te beschrijven). Alexander Farnese bleek een kundig legeraanvoerder. Hij rukte snel op naar het noorden, nam diverse Vlaamse steden in en begon op 3 juli 1584 met het beleg van Antwerpen. Stormaanvallen op een zo grote en goed verdedigde stad zouden veel slachtoffers onder de soldaten van het zogenaamde Leger van Vlaanderen hebben opgeleverd. De hertog van Parma besloot dan ook de stad in te sluiten om haar bevolking uit te hongeren.
De Spanjaarden leverden een prestatie van formaat door de Schelde af te sluiten met een brug, waardoor bevoorrading over het water voor de verdedigers onmogelijk werd, net als het aanvoeren van versterkingen. In de aflevering wordt uitgelegd dat deze brug, in een meander van de Schelde, 720 meter lang was, werd aangelegd over 33 met elkaar verbonden schepen en werd vervaardigd uit 10.000 bomen en 1.500 scheepsmasten. Het bouwwerk verbond twee forten en telde ook nog eens 96 stukken geschut voor de verdediging. Die verdediging bleek ook nodig, want Marnix en de Antwerpenaren hebben enkele malen getracht de brug te vernietigen met brandschepen. Bij één zo’n aanval kwamen 800 soldaten van de Spaanse belegeringsmacht om het leven, maar het bleek niet voldoende om de brug weg te vagen. Integendeel, de schade werd in een mum van tijd hersteld. Tijdens het beleg, op 10 juli 1584, werd ook nog eens Willem van Oranje vermoord in Delft. De Opstand was daarmee haar voornaamste leider kwijt.
De positie van Antwerpen was na meer dan een jaar ondoordringbare omsingeling onhoudbaar geworden. Op 17 augustus 1585 vond de overgave plaats, waarmee de opstandelingen ook hun informele hoofdstad kwijtraakten. Er zal Marnix en de Antwerpenaren veel aan gelegen zijn geweest om hun stad een plundering te besparen. Daarmee hadden ze immers reeds ervaring opgedaan: nog geen tien jaar eerder, tijdens de zogenaamde Spaanse Furie (4-7 november 1576) was Antwerpen al eens het slachtoffer geworden van muitende Spaanse soldaten die al brandschattend door de stad trokken. Dat moest geen tweede keer gebeuren.
Marnix wist, waarschijnlijk mede dankzij zijn vaardigheden als diplomaat en politicus, uiteindelijk gunstige voorwaarden voor overgave te bedingen. Protestanten mochten nog maximaal vier jaar in de stad blijven wonen, daarna moesten ze kiezen tussen terugkeer in de schoot van de Heilige Moederkerk of vertrek. In de aflevering wordt duidelijk dat uiteindelijk de helft van de bevolking Antwerpen verlaten heeft, waaruit we kunnen afleiden dat vrijwel geen enkele protestant voor bekering koos en in zijn thuisstad bleef. Al op 18 augustus zouden 800 families voor vertrek hebben geopteerd. Vele tienduizenden Antwerpenaren zouden hun voorbeeld volgen en naar de Noordelijke Nederlanden trekken. Het ging daarbij om veel rijke burgers, handelaren en kooplieden. In de aflevering wordt terecht gesteld dat Antwerpen snel te maken kreeg met een heuse brain drain.
Die brain drain zorgde echter juist voor een impuls voor het Noorden, in het bijzonder voor steden als Leiden en ook Amsterdam. Waar geld, kennis en handel in het Zuiden verdwenen, doken ze niet veel later in het Noorden weer op. Met de overgave van Antwerpen kwam de Gouden Eeuw van die stad ten einde. Maar juist die inname vormde het begin van de Gouden Eeuw van Nederland.
Pingback:De Gouden Eeuw: Veel geloven op één kussen – – Corvinus –
Pingback:Maurits en Frederik Hendrik op het strand van Scheveningen – – Corvinus –
Pingback:Piacenza: Palazzo Gotico and Piazza dei Cavalli – – Corvinus –