Aflevering nummer elf van De Gouden Eeuw staat in het teken van de opkomst van de moderne natuurwetenschappen, niet ten onrechte gekwalificeerd als de belangrijkste erfenis van deze eeuw van goud. Niet langer werd wijsheid gevonden door enkel boeken te lezen, maar vooral door zelf te gaan onderzoeken en waar te gaan nemen. Aan die opkomst van de natuurwetenschappen zijn vele namen in de Republiek te verbinden: Christiaan Huygens, Spinoza en de al eerder aan de orde gekomen arts en regent Nicolaes Tulp, bekend van zijn door Rembrandt vereeuwigde anatomische les (zie ook hieronder). Deze aflevering besteedt echter de meeste aandacht aan Jan Swammerdam (1637-1680), wellicht een van de grootste natuuronderzoekers ooit.
Swammerdam werd geboren in Amsterdam. Hij groeide op te midden van de verzameling natuurhistorische rariteiten van zijn vader, Jan Jacobsz. Swammerdam. Zulke verzamelingen rariteiten waren in de Gouden Eeuw heel gebruikelijk, en een logisch gevolg van de contacten van de Republiek met alle uithoeken van de wereld. De vreemdste wezens kwamen aan boord van Nederlandse handelsschepen naar Europa. Mensen als Swammerdam waren erdoor gefascineerd. In 1663 vertrok Jan Swammerdam naar Leiden om daar geneeskunde te studeren. Leiden had in die tijd – zoals al eerder werd besproken – een van de beste universiteiten ter wereld. De kersverse student was ondanks zijn studiekeuze niet zo geïnteresseerd in het behandelen van patiënten. Liever richtte hij zich op de anatomie, en dan vooral op die van dieren en insecten.
Studeren aan een universiteit hield aanvankelijk vooral het lezen van heel veel boeken met oude wijsheid in. Studenten richtten zich in eerste instantie op de Bijbel, het boek dat het Woord van God bevatte. De Bijbel werd als objectieve waarheid gezien. Zeer belangrijk was het Bijbelboek Genesis over de oorsprong van de mensheid en al het andere leven op aarde. Naast de Bijbel lazen studenten de werken van Aristoteles. Voor een student geneeskunde waren de geschriften van de Romeinse arts Claudius Galenus verplichte kost. In de aflevering komt de fraaie bibliotheek aan de orde die de jong gestorven student Johannes Thijs (1622-1653) naliet, de Bibliotheca Thysiana aan het Rapenburg in Leiden.
Zeventiende-eeuwse natuurwetenschappers haalden hun kennis echter niet alleen uit dit soort boeken. Ze gingen ook zelf op onderzoek uit en zintuiglijk waarnemen hoe de Schepping in elkaar steekt. Door de uitvinding van de verbeterde microscoop – vaak toegeschreven aan Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) – konden objecten 170 keer worden vergroot. Wie de hemel wilde bestuderen, kon juist gebruik maken van de telescoop, mede door Christiaan Huygens verder ontwikkeld. Deze instrumenten maakten gebruik geslepen lenzen, en een van de beste lenzenslijpers in de Republiek was de (latere) filosoof Baruch Spinoza. Het is niet overdreven te stellen dat lenzenslijpen een Nederlandse specialiteit werd.
Onderzoekers als Swammerdam probeerden door waarneming wetmatigheden in de natuur te ontdekken. Swammerdam deed hiertoe onder meer tamelijk gruwelijke dierproeven. Zo probeerde hij het ademhalingsapparaat van honden in kaart te brengen door ze open te snijden terwijl ze nog leefden. Ook hield hij zich bezig met de menselijke anatomie. Hij ontleedde het lichaam van een jonge vrouw die in de gracht was verdronken. Onderwerp van de studie waren de ‘vrouwelijke testikels’ waarvan men de functie slecht begreep. Het ging hier natuurlijk om de eileiders, en het onderzoek vergrootte de kennis van bevruchting en voortplanting. Deze kennis verspreidde zich binnen enkele jaren door heel Europa.
Anatomische lessen werden onder meer gegeven in de Waag in Amsterdam, waar in 1690-1691 een waar Theatrum Anatomicum werd geopend om colleges in het snijden in lichamen te geven. In deze tijd kwam ook het prepareren van dieren en van menselijke lichamen in zwang. Hiervoor werd gebruik gemaakt van was. De onbetwiste nummer één in het prepareren was de anatoom Frederik Ruysch (1638-1731). Hij was zo goed in zijn vak dat zijn geprepareerde lichaampjes van kinderen op slapende en dus nog levende wezentjes leken. Ruysch werd in feite een soort ‘doodskunstenaar’. Zijn werk riep grote bewondering op bij de Russische tsaar Peter de Grote (1682-1725), die eind zeventiende eeuw de Republiek bezocht. Ruysch woonde toen in Amsterdam aan de Bloemgracht, waar zijn woning in een waar anatomisch museum was veranderd. De tsaar kocht uiteindelijk een groot deel van de collectie en bracht die over naar Rusland, waar anatomie nog verboden was en door de Kerk sterk werd afgekeurd. De collectie is nu te zien in de Kunstkamera in Sint Petersburg.
Terug naar Jan Swammerdam. Deze richtte zich tijdens het laatste deel van zijn korte leven vooral op insecten. Vlinders, motten en kevers werden door hem onderzocht en vastgelegd in gedetailleerde tekeningen. Ook ontleedde hij de bijenkoningin, waarmee hij meer kennis vergaarde over de voortplanting bij bijen. Zijn ultieme doel was de Schepping en daarmee God zelf beter te leren kennen: wetenschap en religie werden niet als tegenstrijdig gezien. Wetenschap was juist een weg naar het juiste begrip van Gods bedoelingen. Niet voor niets presenteerde Swammerdam “den almagtigen vinger Gods in de anatomie van een luys”. Toch kwam de grote wetenschapper uiteindelijk in een grote spirituele crisis terecht. Die leidde hem weg van zijn wetenschappelijk activiteiten en in de armen van de vrouwelijke profeet Antoinette Bourignon (1616-1680). Die gaf hem de opdracht al het wereldlijke te verzaken.
Na negen maanden keerde Swammerdam zich weer af van Bourignon en wist nog juist voor zijn dood in 1680 zijn insectenstudie te voltooien. De grote geleerde overleed aan malaria en werd begraven in de Waalse Kerk in Amsterdam. Zijn Biblia Naturae of Historia Insectorum werd pas in 1738 gepubliceerd door de beroemde arts Herman Boerhaave (1668-1738). Het tragische is dat er van Swammerdam geen contemporain portret bekend is. Als het ooit heeft bestaan, is het verloren gegaan. Wat rest is een negentiende-eeuwse fantasietekening waarop Swammerdam het gezicht van Hartman Hartmansz. heeft gekregen, een van de artsen die op De Anatomische Les van Rembrandt zijn afgebeeld.