Haagse taferelen VI: Knokken in Kamer

ThorbeckeArtikel 71 van de Grondwet bepaalt dat Kamerleden, ministers en staatssecretarissen niet kunnen worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in Kamer- of commissievergaderingen hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Dit artikel maakt het voor volksvertegenwoordigers en bewindslieden mogelijk om op het scherp van de snede te debatteren zonder te hoeven vrezen voor een strafzaak of een civielrechtelijke procedure. Het artikel stelt hen echter niet boven de wet. Het strafrecht en het burgerlijk recht (met name de onrechtmatige daad) gelden onverkort, maar alleen de Kamervoorzitter kan tegen leden die bijvoorbeeld beledigingen spuien optreden. De Reglementen van Orde van de Kamers verschaffen de voorzitter daartoe enige bevoegdheden. De zogenaamde parlementaire onschendbaarheid is in zekere zin ook beperkt te noemen: zij geldt alleen zolang er een vergadering gaande is en geldt bovendien alleen voor hetgeen daarin gezegd of schriftelijk overgelegd wordt. Zij geldt dus zeker niet voor Kamerleden die met elkaar op de vuist gaan. Over dat laatste gaat deze bijdrage, die een vervolg vormt op een eerdere bijdrage over duels en bijna-duels in de politiek.

In de eerdere bijdrage werd reeds geconcludeerd dat geweld in de Nederlandse politiek – afgezien van verbaal geweld – een zeldzaamheid is. Slechts twee gevallen van geweld in het parlement zijn mij bekend, netjes verdeeld over de Eerste en de Tweede Kamer. Het geweldsincident in de Tweede Kamer is het bekendste van de twee. Het vond plaats op 1 maart 1939. Het was crisistijd en de Tweede Wereldoorlog was niet ver weg. In de Tweede Kamer was een vierkoppige fractie van de NSB actief. Deze was bij uitstek uit op de val van de parlementaire democratie en beoogde in het parlement slechts “het parlementarisme met al zijn uitwassen op te doeken”. Fractievoorzitter was de Limburgse graaf De Marchant et d’Ansembourg, die eerder voor de NSB in de Eerste Kamer had gezeten. Het meest militant was echter Meinoud Rost van Tonningen, die herhaaldelijk met de Kamervoorzitter in botsing kwam. Dit was onder meer het geval bij de bespreking van de ‘affaire-Oss‘ in de Tweede Kamer.

Meinoud Rost van Tonningen (foto: Spaarnestad)

Meinoud Rost van Tonningen (foto: Spaarnestad)

Oss is bekend als de geboorteplaats van Jan Marijnissen en als SP-bolwerk. Sinds 1974 is de SP er in de gemeenteraad vertegenwoordigd. In de jaren ’30 van de vorige eeuw was deze Brabantse industriestad echter vooral berucht vanwege de hoge criminaliteit. Het was zelfs zo erg dat wel van het ‘Chicago aan de Maas’ gesproken werd. Met behulp van een speciale brigade van de Koninklijke Marechaussee kon de plaatselijke politie gelukkig het tij keren. De leden van de Marechaussee werden vanwege hun hulp zelfs persoonlijk gedecoreerd door de Koningin. Niet alles was echter koek en ei. De relatie tussen de plaatselijke politie en de Marechaussee was niet best, zeker niet nu de laatste met de eer ging strijken. Bovendien had de Marechaussee naast het oplossen van diefstallen, inbraken en roofovervallen nog een aantal andere zaken aan het licht gebracht. Zo had zij ontdekt dat de joodse ondernemer Zwanenburg seksuele relaties onderhield met vrouwelijk personeel en dat twee priesters mogelijk omgang met een vrouw en met enkele minderjarige jongens hadden gehad. Daarmee was de katholieke kerk ook bij de affaire betrokken geraakt. De bisschop benaderde de procureur-generaal, die de Marechaussee liet vallen en oordeelde dat deze haar boekje te buiten was gegaan. Daarop ontnam de katholieke minister van Justitie Goseling op 1 april 1938 de Marechaussee de opsporingsbevoegdheid.

Uiteraard zette dit kwaad bloed bij de Marechaussee. Haar leden waren immers helden geweest. Zij hadden Oss gezuiverd van het gespuis en hadden uit handen van de vorstin een onderscheiding ontvangen, maar nu zaten ze plots in het beklaagdenbankje. De affaire-Oss groeide uit tot een landelijk issue, waarbij katholiek en protestants Nederland botsten. De NSB maakte hier gretig gebruik van en probeerde bij diverse gelegenheden de kwestie in de Tweede Kamer aan de orde te stellen. Als woordvoerder werd Rost van Tonningen aangewezen, die zijn kwaliteiten als heethoofd en agitator ten volle mocht benutten. Op 1 maart 1939 vroeg hij verlof voor het houden van een interpellatie over de kwestie. De Kamervoorzitter adviseerde de Kamer dit verlof niet te verlenen, aangezien een parlementaire onderzoekscommissie (het voorstel om een parlementaire enquête te houden was verworpen) nog haar rapport moest uitbrengen. In de daarop volgende discussie leefde Rost van Tonningen zich flink uit en ageerde hij flink tegen de ‘kinderschenders van Oss.’ Uiteindelijk werd het de Kamervoorzitter te gortig en ontnam hij de spreker het woord, om hem vervolgens het recht te ontzeggen de verdere vergadering bij te wonen. Daarop werd de vergadering geschorst en brak de pleuris uit. Peter Bootsma en Carla Hoetink beschrijven in hun eerder genoemde Over lijken. Ontoelaatbaar taalgebruik in de Tweede Kamer beeldend wat er vervolgens gebeurde:

“Rost van Tonningen weigerde de zaal te verlaten, waardoor er een handgemeen ontstond. Vanuit de RKSP-hoek [RKSP = Rooms-Katholieke Staatspartij] klonk het: ‘Er uit, er uit!’ en het katholieke lid H. Ruijter voegde daaraan toe: ‘landverrader!’ Er was weinig wat NSB’ers zo griefde als deze aantijging. Ogenblikkelijk draaide Rost van Tonningen zich dan ook naar de richting van waaruit deze belediging kwam en riep: ‘Wat zegt u daar?’ Tevergeefs beduidde een bode hem nog dat hij de zaal moest verlaten. Bleek van drift verliet de NSB’er het spreekgestoelte om verhaal te halen bij de rooms-katholieke fractie. Verschillende Kamerleden sloten zich om Rost heen, waarop Woudenberg zijn fractiegenoot te hulp schoot. Hij wierp zijn volle gewicht op de haag van afgevaardigden rond Rost, duwde SDAP-fractievoorzitter Albarda aan de kant, drong zich naar voren en greep de RKSP’er K.L.H. van der Putt in de kraag, die Rost in de houdgreep hield. In dit tumult liep de Kamerbewaarder een vuistslag op die vermoedelijk bedoeld was voor Rost. De griffier en de bodes probeerden met een paar Kamerleden te voorkomen dat de zaak nog verder uit de hand zou lopen; een van de bodes sprong bovenop een tafel en van daaruit op de rug van Woudenberg. Met steun van een aantal omstanders slaagde hij erin Woudenberg in bedwang te houden, waarna Rost de zaal kon worden uitgeleid.” (p. 103-104)

Carel Goseling (foto: Spaarnestad)

Carel Goseling (foto: Spaarnestad)

De kreet ‘landverrader’ leverde het Kamerlid Ruijter overigens nog een strafrechtelijke veroordeling wegens belediging op. Hij moest van de Haagse rechtbank een boete van 25 gulden betalen. Omdat hij zijn verwensing had geroepen op het moment dat de vergadering was geschorst, was de parlementaire onschendbaarheid (toen artikel 100 Grondwet) niet van toepassing. De uitlating was immers niet in een vergadering van de Kamer gedaan. Ook voor minister Goseling eindigde de affaire-Oss niet plezierig: een parlementaire onderzoekscommissie oordeelde dat zijn maatregelen tegen de brigade van de Marechaussee niet te rechtvaardigen waren, hoewel zij aan de integriteit van de minister niet twijfelde. De Tweede Kamer nam de conclusies van de commissie op 28 juni 1939 met 62 tegen 28 stemmen over, maar ongeveer tegelijkertijd* viel het kabinet – het vierde kabinet-Colijn – over een geheel andere kwestie, zodat de inmiddels demissionaire minister geen consequenties aan het Kameroordeel hoefde te verbinden. In 1941 overleed hij, geïnterneerd in Buchenwald. Zijn tegenstrever Rost van Tonningen stierf vier jaar later in gevangenschap, onder onduidelijke omstandigheden.

Het geweldsincident in de Eerste Kamer is minder bekend. Het betrof een handgemeen in de koffiekamer (het voorportaal van de plenaire vergaderzaal) waarbij VVD-senator Baas een klap uitdeelde aan Hendrik Adams, zojuist beëdigd als senator voor de Boerenpartij. Adams was in de oorlog ‘fout’ geweest en op grond daarvan tot 1957 ontzet van het actief en passief kiesrecht. Toen hij op 20 september 1966 als Eerste Kamerlid werd geïnstalleerd, botste hij onmiddellijk met Baas, die hem nog kende uit de oorlog. Direct na de installatie van de nieuwe senatoren vroeg en kreeg Baas het woord en beschuldigde hij Adams ervan dat deze hem tijdens de oorlog met deportatie had bedreigd. Beide waren toen als docent werkzaam aan de Rijkslandbouwwinterschool in Emmen en hadden tijdens een vergadering een conflict gekregen. Op grond van zijn dubieuze oorlogsverleden en zijn dreigement achtte Baas een collegiale omgang met Adams niet mogelijk en meende hij dat deze moreel niet gerechtigd was als volksvertegenwoordiger op te treden. Na afloop van de vergadering ontstond een hevige discussie in de koffiekamer. Adams maakte Baas uit voor ‘proleet‘, waarop deze uithaalde en de ander met een vuistslag op het oog raakte.

Jan Baas (1917-2012; bron: Fotoarchief Eerste Kamer)

Jan Baas (1917-2012; bron: Fotoarchief Eerste Kamer)

Anders dat in het geval van de belediging van Ruijter kwam het ditmaal niet tot een strafzaak, hoewel evident is dat het geven van een vuistslag niet onder de parlementaire onschendbaarheid valt. Het is mij ook niet bekend of Adams ooit aangifte heeft gedaan. Lang heeft hij het evenwel niet volgehouden in de Eerste Kamer. Minder dan een maand na zijn installatie hield hij het alweer voor gezien. Dat had niet alleen te maken met de houding van zijn politieke tegenstanders. Ook het feit dat zijn fractiegenoot Aart Snoek zich publiekelijk van hem distantieerde, speelde een rol. De affaire kreeg nog een behoorlijk staartje binnen de Boerenpartij, waarvan diverse leden het partijleider Koekoek kwalijk namen dat hij Adams bleef verdedigen. Het conflict leidde tot een roep om zuivering en meer democratie binnen de Boerenpartij en de oprichting van een Noodraad door kritische leden. Deze werden prompt geroyeerd, waarop de Noodraad als politieke partij aan de verkiezingen van 1967 meedeed en nét geen Kamerzetel haalde. Ondertussen had Tweede Kamerlid Poulus Voogd zich al van de Boerenpartij afgescheiden en velen zouden in de jaren daarna zijn voorbeeld volgen. De man met wie het allemaal begon, Hendrik Adams, overleed in 1980, het jaar dat de Boerenpartij uit de Eerste Kamer verdween. Zijn tegenstander Jan Baas stierf in 2012 op 94-jarige leeftijd. In de toen in de Eerste Kamer uitgesproken herdenkingsrede wordt het incident in de koffiekamer niet met zoveel woorden genoemd.

Sinds 1966 valt er op het geweldsvlak gelukkig niet veel meer te noemen als het om de Nederlandse politiek gaat. De hand van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten (CDA) vloog in november 2011 weliswaar gevaarlijk dicht langs het gezicht van commissievoorzitter Pauline Smeets (PvdA), maar in de buurt van geweld kwam dit merkwaardige incident in de verste verten niet.

* De Handelingen melden op p. 2183 dat het 28 juni 1939 was. Op p. 2184 staat echter 29 juni 1939. Als dit geen tikfout is, zou het betekenen dat het debat na middernacht eindigde. Het vierde kabinet-Colijn bood op 29 juni 1939 zijn ontslag aan.

Deze bijdrage verscheen op 16 mei 2013 op het weblog Publiekrecht & Politiek.

4 Comments:

  1. Pingback:Haagse taferelen I: Het duel | Corvinus

  2. Pingback:Haagse taferelen XVII: Onze ‘foute’ premier – Corvinus

  3. Pingback:Haagse taferelen I: Het duel – Corvinus

  4. Pingback:Haagse taferelen XIII: Com-motie – Corvinus

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.