Een motie is een besluit van de Eerste of Tweede Kamer waarin zij een oordeel uitspreekt of een wens formuleert. Verreweg de meeste moties zullen zijn gericht tot de regering en een verzoek bevatten bepaalde informatie te overleggen of bepaalde handelingen te verrichten of juist te laten. Maar de gedachte dat moties alleen tot de regering of individuele bewindslieden gericht kunnen zijn, is onjuist. Er zijn in de parlementaire geschiedenis ook moties aan het adres van bijvoorbeeld de informateur te vinden en ook moties gericht op collega-Kamerleden komen voor. Een mooi voorbeeld van deze laatste categorie vinden we in oktober 1966. De geadresseerde van de motie: Boer Koekoek.
Het debat dat op 12 oktober 1966 in de Tweede Kamer aanleiding gaf tot de motie was in wezen een voortzetting van de commotie die eerder in de Eerste Kamer was ontstaan rondom ir. Hendrik Adams, senator voor de Boerenpartij. Zoals gememoreerd in een eerdere bijdrage, had deze Adams bepaald geen schoon oorlogsverleden. Zo had hij onder meer gepubliceerd in het antisemitische blaadje De Misthoorn en was hem na de oorlog voor tien jaar het kiesrecht ontzegd. Nadat VVD-senator Baas in september 1966 had geprotesteerd tegen de toelating van Adams als senator, kreeg deze laatste op 4 oktober 1966 (ook) het woord voor een persoonlijk feit. Adams meende kennelijk dat de aanval de beste verdediging was en betoogde dat ook de VVD ‘foute’ mensen in haar gelederen had. Daarbij wees hij op het Tweede Kamerlid Roelof Zegering Hadders, die volgens hem in de oorlog Britse piloten had verraden aan de Duitsers. Deze aanval tegen iemand die niet aanwezig was, en die zich dus niet kon verdedigen, leidde tot veel verontwaardiging. Niet veel later zou Adams er de brui aan geven als Eerste Kamerlid, waarbij hij zich beklaagde over de ‘onwaardige en bovenal onwettige bejegening’ die hij in de Eerste Kamer van zijn collega-senatoren had ontvangen.
Minstens zoveel verontwaardiging wekte het feit dat de politiek leider van de Boerenpartij, Boer Koekoek, de beschuldiging aan het adres van Zegering Hadders acht dagen later overnam bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer. De Tweede Kamer hield op 12 oktober 1966 de jaarlijkse Algemene politieke en financiële beschouwingen naar aanleiding van de rijksbegroting voor het jaar 1967. Tijdens het debat kwam ook het geval-Adams weer ter sprake. Koekoek vond het nodig Adams te verdedigen. Volgens de Nederlandse wetgeving kon deze gewoon lid van de Eerste Kamer worden. En ook andere partijen hadden mensen met een oorlogsverleden toegelaten. Bij alle vijf de grote partijen (ARP, CHU, KVP, VVD en PvdA) waren volgens Koekoek mensen met een verleden bij de NSB actief in vertegenwoordigende en bestuurlijke functies. In deze context wees Koekoek weer met de beschuldigende vinger richting Zegering Hadders en diens vermeende verraad van geallieerde piloten. Toen VVD-fractievoorzitter Toxopeus fel reageerde en betoogde dat Zegering Hadders door de hoogste bevoegde rechterlijke instantie was vrijgesproken van het verraden van piloten, haalde Koekoek ostentatief zijn schouders op: “Vrijgesproken! Als je daar de kruiwagens…”
Blijkbaar was het dusdanig rumoerig in de vergaderzaal dat deze nieuwe beschuldiging, namelijk dat de vrijspraak door middel van kruiwagens (invloedrijke betrekkingen) was bewerkstelligd, de Voorzitter volledig ontging. Pas na een schorsing van het debat sprak hij Koekoek op zijn woorden aan. Met het argument dat in de woorden een aanval op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht besloten lag, vroeg hij de Boerenpartijvoorman de woorden terug te nemen. Nu had Koekoek enkele jaren eerder naar aanleiding van de gebeurtenissen in Hollandscheveld nog betoogd dat er in Nederland geen recht meer was, maar tot het terugnemen van zijn beschuldiging over de kruiwagens was hij wel bereid. Toen echter VVD-Kamerlid Joekes om excuses voor Zegering Hadders schreeuwde, gaf Koekoek weer niet thuis.
Het hele debat illustreert mooi de strategie van Boer Koekoek in het parlement. Hij zette zichzelf graag neer als de simpele, maar eerlijke en onbedorven boerenleider die het op moest nemen tegen de overmacht van de gevestigde partijen die zich verscholen achter allerhande regeltjes om maar niet hun ongelijk te hoeven bekennen. Na meer dan drie jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer wist Koekoek ongetwijfeld wat een ‘persoonlijk feit’ was, maar tijdens het debat op 12 oktober 1966 deed hij net alsof hij er niets van snapte. In de Eerste Kamer mocht de VVD wel in het kader van een persoonlijk feit over Hendrik Adams klagen, maar hij mocht in de Tweede Kamer de kwalijke handelingen van Zegering Hadders niet aan de kaak stellen, terwijl dat toch ook een persoonlijke zaak en een persoonlijke kwestie betrof! De Voorzitter kon nog zo zijn best doen hem met het Reglement van Orde in de hand het verschil uit te leggen, maar Koekoek kon “er verder geen touw meer aan vastknopen”. De portee van Koekoeks betoog was dat regeltjes vooral voor anderen golden, niet voor de gevestigde orde, die zijn goddelijke gang kon gaan. In die lijn paste ook de beschuldiging dat andere politieke partijen hun ‘foute’ leden ongemoeid hadden gelaten.
Maar Koekoek overspeelde die middag zijn hand. Op de vraag van Toxopeus en de Kamervoorzitter of hij onder de zittende Kamerleden mensen kon aanwijzen met een NSB-verleden, moest hij het antwoord schuldig blijven. Van Zegering Hadders bleef hij echter volhouden dat deze Britse piloten in handen van de Duitsers had gespeeld, al wilde hij er wel bijzeggen dat hij hiervoor later was vrijgesproken. Die vrijspraak zei hem echter “niet zoveel”. De Voorzitter, die tijdens de schorsing al had geprobeerd de brand te blussen, probeerde het nog met een mooie vergelijking:
“Ik zal zeggen welk voorbeeld ik de heer Koekoek in de pauze heb genoemd om hem de zaak duidelijk te maken. Ik ben het niet gewend, maar ik was even bij de heer Koekoek en de heer P. Voogd in de fractiekamer van de B.P. Ik heb gezegd — maar ik meende dit niet ernstig: Als uw collega, de heer Voogd, beschuldigd wordt van moord en het blijkt dat hij in hoogste instantie is vrijgesproken, dan moogt u niet zeggen dat hij een moordenaar is.”
Het was goedbedoeld, maar tevergeefs. Het voorstel van de Voorzitter om ‘dit bijzonder onverkwikkelijke en voor onze discussie bijzonder onvruchtbare incident te sluiten’ viel op dorre grond. De discussie ging verder, Koekoek hield zijn poot stijf en Toxopeus greep naar het middel van de motie. In de door hem ingediende motie sprak de Kamer er haar scherpe afkeuring over uit dat Koekoek de beschuldiging aan het adres van Zegering Hadders niet had teruggenomen en geen verontschuldigingen had aangeboden, hoewel hij bekend was met de vrijspraak door de hoogste terzake bevoegde rechter. De motie was medeondertekend door de fractievoorzitters van KVP, CHU, PvdA, ARP, PSP, CPN, GPV en SGP, kortom: door alle overige fracties behalve de Boerenpartij. Het zal dan ook niet verbazen dat de motie met overweldigende meerderheid werd aangenomen bij de stemming, die kort na de indiening plaatsvond. 109 leden stemden voor en slechts 2, Koekoek en Voogd, tegen. Na een korte schorsing waren de gemoederen enigszins bedaard en kon ir. Van Dis van de SGP zonder ook maar één interruptie zijn redevoering houden. Met de vrijwel unaniem gesteunde motie had de Kamer haar punt wel gemaakt.
Deze bijdrage verscheen op 4 juli 2013 op het weblog Publiekrecht & Politiek.
Pingback:Haagse taferelen XVII: Onze ‘foute’ premier – Corvinus