De Gouden Eeuw: Markt en moraal

De oude haven van Gdansk (foto: Diego Delso, CC BY-SA 3.0 licentie).

“Op ‘t eerste gezicht is de Oostzeehandel veel minder spectaculair en exotisch dan de VOC, maar de handel op de Oostzee is wel veel belangrijker en winstgevender.” Met deze klaroenstoot wordt de vierde aflevering van de Gouden Eeuw op de website van de NPO aangekondigd. Een hoewel de stelling in de aflevering niet met cijfermateriaal wordt onderbouwd, wordt wel duidelijk gemaakt dat de ‘Moedernegotie’ van ongekend groot belang was voor de Republiek en haar inwoners. Het voor hedendaagse Nederlanders onbekende handelsimperium in het Oosten wordt weer zichtbaar gemaakt, allereerst met een bezoek aan Danzig, of Gdansk, zoals de Poolse stad tegenwoordig heet.

Kooplieden uit de Nederlanden vormden de grootste groep buitenlanders die naar Danzig kwamen. De stad was werkelijk de graanhoofdstad van Europa. Honderdduizenden tonnen graan werden jaarlijks opgeslagen in de duizenden pakhuizen en vandaar door de Nederlandse kooplieden door de Sont naar de Republiek vervoerd. Zo voedde het graan de Opstand, maar een deel ervan werd vervolgens via steden als Amsterdam weer naar andere gebieden in Europa in gebracht door de Nederlanders. In Danzig woonden duizenden Nederlanders op een bevolking van 50-70.000 mensen, en deze inwoners lieten hun sporen na. Velen behoorden tot de plaatselijke elite en drukten hun stempel op mode en architectuur. Inderdaad was de Oostzeehandel niet zo spannend als de wereld van de VOC. Historica Justyna Wubs-Mrozewicz betoogt echter zeer terecht dat hier wel sprake was van de cash cow die verdere uitbreiding van de handel mogelijk maakte.

De Sont tussen Helsingør (Denemarken) en Helsingborg (Zweden).

Voor de Oostzeehandel was van levensgroot belang dat de Sont, de smalle zeestraat tussen Denemarken en Zweden, open bleef. De Sont was letterlijk de toegangspoort naar Polen en Rusland. Hier werd al enkele eeuwen door de Deense koningen tol geheven. Kasteel Kronborg bij Helsingør speelde een voorname rol bij het afdwingen van deze Sonttol. Voor de Denen vormde de tol een extreem belangrijke inkomstenbron. Alleen al vanuit de Republiek voeren in het vaarseizoen grote konvooien van 100-200 schepen vanaf de Noordzee door de Sont naar de Oostzee, en daarna natuurlijk weer terug. Naast graan en hout gingen ook ijzer, koper en wapens door de zeestraat. De aflevering laat ons kennismaken met een Nederlandse koopman genaamd Gabriel Marselis (1609-1673), een man met wortels in Hamburg. De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) pakte voor Denemarken rampzalig uit en het land trok zich al in 1629 uit de strijd terug. De bevolking dreigde te verhongeren, maar werd gered door de pas 20-jarige Marselis, die schepen met graan uit Rusland liet komen.

Gabriel Marseslis had door zijn optreden al snel goede betrekkingen met Koning Christiaan IV van Denemarken (1588-1648), een koning die blijkens de aflevering dol was op Nederland. Zo liet hij de Kronborg verfraaien met werken van de Nederlandse schilder Gerard van Honthorst (1592-1656). Marselis leverde niet alleen graan, hij zat tevens vuistdiep in de handel in kanonnen en andere wapens. Zo zorgde hij voor de militaire hulp die de Denen nodig hadden tegen de Zweden aan de andere kant van de Sont. Voor zijn hulp liet hij zich goed belonen. Koning Christiaan kende hem veel land toe en zag zich op een gegeven moment zelfs genoodzaakt de Deense kroon aan Marselis over te dragen, die het kostbare hoofddeksel, symbool van de Deense monarchie, onder zijn bed bewaarde. Toen Christiaans opvolger als koning, Frederick III (1648-1670), gekroond moest worden, was Marselis zo sympathiek het object terug te geven, uiteraard in ruil voor nog meer land. Zo werd een Nederlander de grootste grondbezitter in Denemarken.

Praalgraaf van Witte de With, de Nederlandse viceadmiraal die sneuvelde in de Slag in de Sont (Laurenskerk, Rotterdam).

Om de Sont open te houden steunde de Republiek vaak de Denen, zoals in de Slag in de Sont van 1658. Maar als de handelsbelangen daarom vroegen stonden de Nederlanders soms juist aan de kant van de Zweden, bijvoorbeeld tussen 1643 en 1645. De Zweedse stad Helsingborg ligt op weinig meer dan vier kilometer aan de andere kant van het water van de Sont. De Republiek had er een handje van steeds de zwakkere partij te hulp te schieten om zo de machtsbalans in het gebied te handhaven. Het was, zoals terecht in de aflevering wordt opgemerkt, een verdeel-en-heers-politiek, waarvan uiteindelijk vooral de Republiek zelf beter werd.

De aflevering neemt ons na het bezoek aan Denemarken en aan een nazaat van Marselis mee naar Zweden, waar we kennismaken met verre familie van een Nederlandse koopman die hier zijn fortuin maakte. Het gaat om Louis de Geer (ca. 1587-1652), oorspronkelijk afkomstig uit Luik in Wallonië. Hoewel De Geer in de Nederlanden stierf, heeft zijn familie al lang geleden wortel geschoten in Zweden. Vandaag de dag behoort zij tot de meest vooraanstaande Zweedse families. Een nazaat van Louis de Geer, baron Louis Gerhard De Geer (1818–1896) was tussen 1876 en 1880 premier van Zweden en diens zoon Gerhard Louis De Geer (1854–1935) was het kortstondig tussen 1920 en 1921. Stamvader Louis de Geer had minder nobele motieven: hij was vooral geïnteresseerd in geld verdienen. Dat deed hij in eerste instantie via de wapenhandel. Koning Gustaaf II Adolf van Zweden (1611-1632) had wapens nodig voor de al genoemde Dertigjarige Oorlog, maar had onvoldoende middelen om daarvoor te betalen. Als onderpand voor de betaling kregen De Geer en zijn zakenpartners daarom de beschikking over en een monopolie op de Zweedse koper- en ijzerfabrieken. Die werden door De Geer grondig gemoderniseerd en veel efficiënter gemaakt.

Louis de Geer nam al vrij snel de Zweedse nationaliteit aan, overigens voornamelijk om zakelijke redenen: als Zweed was hij vrijgesteld van de Sonttol, zodat zijn schepen met ijzer, koper en wapens kosteloos door de Sont konden varen. Na zijn verheffing in de Zweedse adelstand kon De Geer grootgrondbezitter worden. De herinnering aan deze opmerkelijke man wordt levend gehouden in zijn huis in Stockholm, waar nu de Nederlandse ambassade is gevestigd.

2 Comments:

  1. Pingback:Kanttekening bij een kanttekening: de Canon en Michiel de Ruyter – – Corvinus –

  2. Pingback:Het nagenoeg verdwenen praalgraf van Pieter Florisz. Bloem – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.