Boekbespreking: Admiraal Zilvervloot

hein2Ik groeide op in de zeeheldenbuurt van een Noord-Hollandse forensengemeente. De straat achter ons huis heette de Piet Heinlaan. Met de naam van deze admiraal was ik dus al vroeg bekend. Dat hij tijdens de Tachtigjarige Oorlog de Zilvervloot had veroverd leerde ik dankzij het onovertroffen Van Nul tot Nu, de Nederlandse geschiedenis in stripvorm. Dat ene plaatje, van Piet Hein die met zijn mannen een Spaans schip entert en een papegaai die “Oh qué buena va!” (“Oh, wat gaat het goed!”) tettert, zei meer dan duizend woorden. Maar veel meer wist ik eigenlijk niet over Piet Hein. Gelukkig is er deze biografie uit 2003 van de hand van maritiem historicus Ronald Prud’homme van Reine, die ook boeken over Michiel de Ruyter en de moord op de gebroeders De Witt schreef. Het boek schetst een gedetailleerd beeld van het leven van de zeeheld, al kan het niet iedere vraag beantwoorden.

Vroege jaren

Piet Hein werd in 1577 geboren in Delfshaven aan de Maas. Thans is dit onderdeel van de gemeente Rotterdam, maar destijds viel het onder het onder Delft. Heins vroege carrière op zee kan met recht ongelukkig worden genoemd: tot tweemaal toe werd hij gevangengenomen door de Spanjaarden. In totaal zat hij bijna tien jaar vast, en ongetwijfeld onder niet erg prettige omstandigheden. De eerste gevangenschap begon in of kort na 1596, en mogelijk werd Piet Hein in 1602 bij een gevangenenruil weer vrijgelaten. In de tussentijd heeft hij waarschijnlijk als galeislaaf op Spaanse schepen moeten roeien. In 1603 of 1604 was het opnieuw raak: tijdens een tocht naar de West werd hij wederom gevangengenomen en vastgezet in Havana op Cuba. Mogelijk moest hij hier opnieuw dwangarbeid verrichten. In 1607 kwam hij vrij. Piet Hein behaalde wel enig voordeel uit de beide gevangenschappen. Hij leerde er Spaans door en was bekend met de geografie van Cuba, waaronder de Baai van Matanzas ten oosten van Havana. Juist daar zou hij 21 jaar later de Zilvervloot veroveren.

In december 1607 vertrok Piet Hein als onderkoopman in dienst van VOC naar Oost-Indië, zijn eerste en enige reis naar dit deel van de wereld. De expeditie kwam in grote problemen nadat de bevelhebber, Pieter Willemszoon Verhoeff uit Amsterdam, in 1609 in de val werd gelokt en vermoord door de Bandanezen. Het leverde Piet Hein wel een bevordering van onderkoopman tot schipper op. In de contacten met Ambonezen over de prijs van kruidnagels toonde hij zich een hard onderhandelaar. Hein zou in juli 1612 in de Republiek terugkeren. Erg succesvol kan zijn missie overigens niet genoemd worden: de kruidnagels waren niet goed gedroogd en begonnen te broeien, waardoor brand ontstond en de lading overboord moest worden gegooid. De schade bedroeg ruim 100.000 gulden.

Laurenskerk te Rotterdam, waar Piet Hein in het huwelijk trad met Anneke Claesdochter.

Terug in de Republiek trouwde Piet Hein in Rotterdam met Anneke Claesdochter (ca. 1565-1640), de weduwe van een goede bekende. Bestudering van haar geboortejaar leert ons dat ze zo’n 12 jaar ouder was dan haar man. Ze was op het moment van haar huwelijk al 47 en kinderen heeft het huwelijk dan ook niet opgeleverd. Piet Hein zette zijn loopbaan voort als schipper op de koopvaardij, en in 1618 sloeg het noodlot opnieuw toe. Zijn schip werd in Venetië in beslag genomen en zowel Hein zelf als zijn bemanning waren 28 maanden lang gedwongen in dienst van de Venetianen in de oorlog van de Serenissima tegen Napels. Eenmaal terug in Rotterdam werd Hein voor korte tijd tot schepen in het stadsbestuur benoemd (1622-1623). Van plichtsbetrachting aan de zijde van de zeeman was absoluut sprake, maar het was tevens duidelijk dat een functie aan land niets was voor deze geboren zeeman.

In dienst van de WIC

De West-Indische Compagnie (WIC) was in 1621 opgericht. Zij zou de volgende jaren de werkgever van Piet Hein zijn. In november 1623 werd hij vice-admiraal van een expeditie die hem naar Brazilië en Angola zou brengen. Dit waren beide Portugese bezittingen, maar omdat Portugal tussen 1580 en 1640 onder Spaans bestuur viel – de zogenaamde Iberische Unie – was de expeditie ook onderdeel van de oorlog tegen Spanje. Hoogtepunt van de tocht was de verovering in mei 1624 van de stad São Salvador in de Bahia de Todos os Santos (Allerheiligenbaai). Ook al zou de stad het volgende jaar weer door de Spanjaarden en Portugezen heroverd worden, de inname was zeker een huzarenstukje. De expeditie naar Angola leverde veel minder succes op. Doel was de slaventransporten van dit deel van Afrika naar de West te frustreren door de stad Luanda in te nemen. Dat mislukte, aangezien de stad te sterk werd verdedigd.[1] Terug voor de Braziliaanse kust mislukte ook tweemaal een aanval op de stad Espírito Santo.

Portret van Piet Hein, naar Willem Hondius (Eerste Kamer, Den Haag).

Portret van Piet Hein, naar Willem Hondius (Eerste Kamer, Den Haag).

In juli 1625 was Piet Hein terug in de Republiek. Ondanks het gebrek aan duidelijk succes was zijn naam gevestigd. De Staten-Generaal kenden hem voor zijn inspanningen een gouden ketting met medaille toe. Ook voor zijn tweede expeditie, naar het Caribisch gebied en wederom Brazilië (1625-1627), zou hij een dergelijke onderscheiding krijgen. Die tweede expeditie lijkt ook aanmerkelijk succesvoller zijn geweest. In september 1626 stuitte Piet Hein bij de eilandengroep Dry Tortugas (ten zuiden van Florida in de Golf van Mexico) zelfs op een Zilvervloot. Hein had echter onvoldoende schepen om deze sterke vloot aan te vallen. Twee jaar later zou hij weer een kans krijgen. In maart 1627 voerde Hein nog een nieuwe aanval in de Bahia de Todos os Santos uit. Het was een gedurfde aanval, waarbij meer dan twintig schepen met lading werden buitgemaakt. Nog gewaagder was een expeditie met sloepen in juni van datzelfde jaar: die voeren gewoon de rivier bij São Salvador op om daar in de kreken verstopte schepen te kapen. Piet Hein was voor geen kleintje vervaard en ging voorop in de strijd.

Het belangrijkste wapenfeit van de admiraal moest toen nog komen. In het voorjaar van 1628 voer Piet Hein uit op zijn derde missie naar de West. Bij Cuba, in de Baai van Matanzas, zou hij op 9 september zijn Zilvervloot buitmaken. Nu is enige nuancering op z’n plaats. Jaarlijks voeren er twee Spaanse Zilvervloten vanuit de Nieuwe Wereld naar Spanje. De eerste was de Terra Firma-vloot, die vertrok vanaf het vasteland van Zuid-Amerika. Daarnaast was er de Sint-Jansvloot vanuit Honduras en Mexico. Patrouillerend voor de Cubaanse kust stuitte Heins eskadron op schepen van deze laatste vloot. De weinig daadkrachtige Spaanse admiraal Juan de Benavidez Bazán vluchtte de Baai van Matanzas binnen en verliet zijn schip. Gevochten werd er nauwelijks, het werd een bloedeloze overwinning voor de Nederlanders. Ze maakten ruim 177.000 pond zilver buit, en daarnaast nog andere zaken zoals goud, indigo, suiker, huiden en zelfs het hoofd van een in Japan vermoorde missionaris (p. 128). De totale waarde van dit alles kwam neer op ruim 11,5 miljoen gulden (p. 160), zeker in die tijd een astronomisch hoog bedrag. Na aftrek van alle kosten bleef een nettowinst van 7 miljoen gulden over. De expeditie was een compleet succes.

Van ster naar graf

Cuba, met rechts de Baai van Matanzas en rechts Havana (copyright Google, INEGI).

Cuba, met rechts de Baai van Matanzas en links Havana (copyright Google, INEGI).

Auteur Prud’homme van Reine beschrijft vervolgens de moeizame thuisreis, de reacties in Spanje en de Republiek en de zegetocht van de hoofdrolspeler door Holland. De klap voor Spanje was enorm. Het land kon de troepen in de Lage Landen die tegen de Republiek vochten niet meer betalen. Dat was extra zuur, want die waren sinds het einde van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) juist aan een opmars bezig. Een diepe economische crisis dreigde, maar het volk in de straten van Madrid vierde feest: de gehate regering had een gevoelige tik gekregen. Admiraal Juan de Benavidez Bazán kreeg na een lang proces de doodstraf wegens lafheid en werd in 1634 publiekelijk onthoofd.

In de Republiek was de stemming begrijpelijkerwijs uitgelaten. Het is niet overdreven om te stellen dat de verovering van de Zilvervloot heeft bijgedragen aan bijvoorbeeld de inname van Den Bosch door stadhouder Frederik Hendrik in september 1629 (p. 187). Na een ware triomftocht langs Den Haag, Leiden, Haarlem en Amsterdam moest Piet Hein beslissen over zijn toekomst. Hij kon zonder enige twijfel opnieuw in dienst van de WIC uitvaren, maar stelde waarschijnlijk bewust zulke exorbitante eisen dat de onderhandelingen afketsten. Dat zal ook de bedoeling zijn geweest. Er was veel gedoe geweest over de verdeling van de buit en Hein voelde zich bedreigd door ontevreden manschappen. Hij kan heel goed zijn buik vol hebben gehad van de WIC.

Piet Hein zelf was bepaald niet rijk geworden van de verovering van de Zilvervloot (bijv. p. 176). Dit in tegenstelling tot stadhouder Frederik Hendrik. Deze had grootse plannen met de populairste man van dat moment. De stadhouder zorgde voor de benoeming van Hein tot luitenant-admiraal van Holland. De bedoeling was dat hij ook initiatieven zou ontplooien om de vloot te hervormen, want die had de afgelopen jaren allesbehalve goed gefunctioneerd. Hein ontwikkelde diverse hervormingsvoorstellen, maar kan toch moeilijk als grondlegger van de marine worden gezien. De reden daarvoor is simpel: op 29 mei 1629 voer de kersverse luitenant-admiraal – met als vlaggenkapitein Maarten Harpertszoon Tromp – op het schip De Groene Draeck[2] uit op een missie tegen de Duinkerker kapers. Minder dan drie weken later was Piet Hein gesneuveld, dodelijk getroffen door een kogel tijdens een gevecht met schepen van de kapers.[3]

De mens Piet Hein

Gemeenlandshuis van Delfland (1505) aan de Oude Delft te Delft. Piet Hein woonde zo'n 50 meter verderop.

Gemeenlandshuis van Delfland (1505) aan de Oude Delft te Delft. Piet Hein woonde zo’n 50 meter verderop.

Piet Hein en zijn vrouw waren begin mei van Rotterdam naar Delft verhuisd. De admiraal ging wonen tegenover de Oude Kerk. Daar vond hij ook zijn laatste rustplaats. Het grafmonument voor Piet Hein, met beeldhouwwerk toegeschreven aan Pieter de Keyser (ca. 1595-1676), is van grote schoonheid. Enigszins navrant is dat de overleden zeeheld er jaren op moest wachten. Pas in januari 1637 werd er geld voor uitgetrokken; in de zomer van 1638 zal het gereed zijn geweest.

Wat voor man was Piet Hein? Wie het boek leest, komt al snel op een aantal steekwoorden. De admiraal die de Zilvervloot veroverde was charismatisch, zeker dapper, vol bravoure en over het algemeen geliefd bij zijn manschappen, al kreeg hij als gezegd wel dreigementen van ontevreden bemanningsleden naar aanleiding van de verdeling van de buit. Hein moet ook een bescheiden mens zijn geweest. De Zilvervloot maakte hem niet rijk en van pogingen zichzelf wederrechtelijk te verrijken met de buit is nooit gebleken. De grote admiraal woonde op het laatst gewoon in een huurhuis en schaamde zich daar kennelijk geenszins voor. Rechtlijnig is ook een karaktertrek die sterk naar voren komt: terwijl Heins kwetsbare vloot met al het zilver aan boord in een Engelse haven verbleef, maakte de admiraal ruzie met de douane over invoerrechten (p. 134). Hij hield zijn poot stijf en vergat kennelijk even het risico dat de Engelsen het zilver in beslag zouden nemen.

Op andere punten is Piet Hein moeilijker te peilen. De admiraal had geen kinderen en kan dan ook geen familiemens genoemd worden. Overdreven religieus lijkt hij niet te zijn geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat zijn lange gevangenschappen hem bitter jegens de Spanjaarden hebben gemaakt en van een specifieke hekel aan katholieken lijkt ook geen sprake te zijn geweest. Zijn benoeming als schepen dankte hij aan een familieconnectie van zijn vrouw. Het lijkt erg aannemelijk dat politiek niets voor de admiraal was. Dat kan niet alleen worden afgeleid uit zijn korte politieke carrière in het stadsbestuur, maar ook uit het feit dat hij zich niet erg op zijn gemak voelde aan tafel bij stadhouder Frederik Hendrik. Deze laatste had hem uitgenodigd na de terugkeer van de vloot in de Republiek. Hein zou tegen een tafelgenoot hebben gezegd dat hij liever op zee was geweest (p. 146). Op dit punt lijkt Hein wel weer erg op Michiel de Ruyter, die ook niet veel interesse in politieke aangelegenheden had.

Oude Kerk te Delft.

Oude Kerk te Delft.

Een interessant punt is nog de ideeën van Piet Hein over inheemse volkeren en slavernij. Dit thema komt heel kort aan de orde. Vast staat dat de WIC zich pas in 1635 met de slavenhandel bezig ging houden (p. 16). De Compagnie richtte zich op kaapvaart, kolonisatie en koophandel, terwijl slavenhandel aanvankelijk op Bijbelse gronden werd afgewezen (p. 56). De overtuiging “dattet schijnt dat die handel den Christen niet geoorlooft en is” hield helaas niet lang stand, maar ze werd wel pas enkele jaren na de dood van Piet Hein verlaten. De aanval op Luanda in Angola had dan ook zeker niet tot doel de slavenhandel daar over te nemen, en toen Piet Hein tijdens zijn tweede expeditie naar Brazilië twee slavenschepen buitmaakte, zat hij werkelijk met de handen in het haar. Uiteindelijk zette hij de slaven op het eiland Itaparica, tegenover São Salvador, aan land (p. 96). Wat er van ze geworden is, vermeldt het boek helaas niet, en wellicht is dat ook onbekend.

Op p. 74 citeert de auteur dan nog dominee Spranckhuysen van de Oude Kerk in Delft, die mogelijk ook vlootpredikant is geweest. In het citaat komt Piet Hein aan het woord, die mededogen toont met de inheemse bevolking (“de Indianen”) en gewelddadig optreden tegen hen afkeurt. Geweld zou alleen maar meer geweld uitlokken: “Wil men de Indianen met straffe en wreede proceduren bejegenen, men sal haer oorsaecke gheven om ons te haeten.” De auteur spreekt van “standpunten die in zijn tijd bepaald niet gebruikelijk waren” (p. 74). Dat moge zo zijn, het lijkt me niet verstandig op basis van één enkel citaat, dat niet eens rechtstreeks van Piet Hein zelf afkomstig is, al te verstrekkende conclusies over de man te trekken. De precieze ideeën van Piet Hein over andere volkeren zullen we bij gebrek aan bronnen waarschijnlijk nooit kunnen achterhalen.

Conclusie

Grafmonument voor Piet Hein in de Oude Kerk te Delft.

Grafmonument voor Piet Hein in de Oude Kerk te Delft.

Admiraal Zilvervloot is een goed leesbaar boek dat veel informatie verstrekt op een beperkt aantal pagina’s. Tot mijn genoegen komt ook de in de inleiding van deze bespreking genoemde papegaai langs; de auteur acht het verhaal kennelijk geloofwaardig (p. 128). Dat Spanjaarden in deze tijd met de benaming “Spekken” werden aangeduid, zal ik niet snel vergeten.

Het enige echte minpunt aan het boek vind ik de kaarten. Hoewel Piet Hein slechts aan één expeditie naar Oost-Indië deelnam, zijn er van dit gebied maar liefst drie kaarten opgenomen, waarvan twee zeer gedetailleerd. Voor zijn drie tochten naar de West moeten we het daarentegen juist doen met één kaart helemaal aan het begin van het boek. Dat is een grote overzichtskaart waarop zowel Noord-Amerika, als Zuid-Amerika, Afrika en Europa te zien zijn, dus het is duidelijk een kaart van de grote lijnen. Bij de passages over bijvoorbeeld de acties voor de Braziliaanse kust of die van Angola zou een gedetailleerde kaart zeer welkom zijn geweest. Wat was bijvoorbeeld de precieze geografie van de befaamde Bahia de Todos os Santos? Die moeten we opzoeken op Google, net als de Baai van Matanzas.

Op dit minpunt na is Admiraal Zilvervloot een prima biografie, die een mooi plekje in mijn boekenkast krijgt.

Noten

[1] In 1640 veroverde Cornelis Jol de stad alsnog. Ze zou slechts tot 1648 in Nederlandse handen blijven.

[2] Het jacht van prinses Beatrix is naar dit schip vernoemd.

[3] Overigens afkomstig uit Oostende, en niet uit Duinkerken zelf.

4 Comments:

  1. Pingback:Boekbespreking: Zeehelden – – Corvinus –

  2. Pingback:Boekbespreking: Schittering en schandaal – – Corvinus –

  3. Pingback:Boekbespreking: Liever niet de lucht in – – Corvinus –

  4. Pingback:Het praalgraf van Piet Hein – – Corvinus –

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.