Wie meer wil weten over Nederlands bekendste zeeheld Michiel de Ruyter (1607-1676) kan waarschijnlijk nog altijd het beste terecht bij de mooie biografie die Ronald Prud’homme van Reine in 1996 over hem schreef. Het boek mag dan 20 jaar oud zijn, gedateerd is het zeker niet. Plezierig is vooral dat de auteur geen enkele poging doet De Ruyter als een perfecte superheld te portretteren, iets wat diens eerste biograaf, de remonstrantse predikant Gerard Brandt (1626-1685), nog wel deed. De beroemde admiraal is bij Prud’homme van Reine gewoon een mens van vlees en bloed, die fouten maakt en onredelijk kan zijn, maar door zijn grote inzicht en praktijkervaring wel van enorme betekenis is geweest voor het welzijn en zelfs voortbestaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De mens De Ruyter
Hoewel De Ruyter op jonge leeftijd koos voor een carrière op zee, was hij al 45 jaar op het moment dat hij overstapte naar de marine om te dienen in de Eerste Nederlands-Engelse Zeeoorlog (1652-1654). Daarvoor was hij koopvaarder, kaper en walvisjager geweest. We leren De Ruyter kennen als een familiemens, die zijn familie door zijn lange afwezigheid op zee maar weinig kan zien. De Ruyter is ook zeer gelovig en roept in zijn logboeken regelmatig God aan. Als gezegd benadrukt de biografie de menselijkheid van de hoofdpersoon. Hij was zeer godvruchtig, maar zeker geen heilige en hij kon behoorlijk opvliegend zijn. Tegenover zijn manschappen was hij echter goed en vaderlijk. Een echte ‘Bestevaêr’ dus, wat oorspronkelijk zoiets als ‘grootvader’ betekende, maar in de tijd van Tromp en De Ruyter een erebenaming werd voor een geliefde leider.
De Ruyter komt in de biografie naar voren als een buitengewoon bescheiden en plichtsgetrouw mens, die weinig moet hebben van zowel ellebogenwerk als ceremonieel vertoon. Na afloop van de gewonnen Vierdaagse Zeeslag in 1666 maakt hij zelf zijn kajuit schoon en voert hij zijn kippen (p. 177). In politiek is de admiraal nauwelijks geïnteresseerd, maar met Johan de Witt – aan wie de ondankbare Republiek waarschijnlijk nog meer te danken heeft dan aan De Ruyter – ontwikkelt zich een hechte vriendschap. De relatie met prins Willem III van Oranje, die in het rampjaar 1672 op de voorgrond treedt, is echter moeizaam. Willem is veel meer gecharmeerd van de jongere en bijzonder Oranjegezinde Cornelis Tromp (1629-1691). Ook de relatie tussen De Ruyter en Tromp is zeer moeizaam. Na de nederlaag tegen de Engelsen in de Tweedaagse Zeeslag in 1666 komt het zelfs tot een openlijke breuk en wordt Tromp ontslagen.
De marine
Interessant aan het boek is dat het een goed beeld schetst van de marine van de Republiek in de zeventiende eeuw. Aanvankelijk worden zeeslagen vooral gevoerd met tot oorlogsschip omgebouwde koopvaarders, pas later lopen echte oorlogsschepen van stapel. Schepen worden geleverd door maar liefst vijf verschillende admiraliteiten: die van Rotterdam (de oudste), Amsterdam, Zeeland, Enkhuizen/Hoorn en Friesland. Dit gebrek aan eenheid in de organisatie levert voor elke admiraal problemen op, ook voor De Ruyter, die er echter goed mee om weet te gaan. Dat is overigens niet alleen zijn verdienste. De biografie maakt duidelijk dat de Republiek op dat moment beschikte over een korps van uitzonderlijk getalenteerde zeeofficieren. Het boek gaat tevens in op praktische problemen, zoals het inslaan van voldoende eten en drinken (‘victualie’), het schoonhouden van de schepen en het werven van voldoende zeelieden, wat voor de Republiek altijd een probleem schijnt te zijn geweest. De auteur veronderstelt op dit gebied wel enige voorkennis en legt bijvoorbeeld niet uit wat galjoten en adviesjachten zijn. Wat een uitlegger is (een wachtschip), wordt dan weer wel uitgelegd, en dat geldt ook voor een pink (een vissersscheepje).
Natuurlijk wordt in het boek ook veel aandacht besteed aan zeeslagen. Opmerkelijk is dat tijdens de strijd op zee relatief weinig schepen zinken. Dat gebeurt eigenlijk alleen als ze volledig lek geschoten zijn onder de waterlinie of als er sprake is van een voltreffer in het kruitmagazijn en het hele schip explodeert. Branders – schepen gevuld met explosieven – blijken eigenlijk alleen effectief te zijn tegen oorlogsschepen die zijn vastgelopen. Tijdens de strijd worden schepen vaak wel dusdanig aan gort geschoten – masten weg, tuigage kapot, boegspriet naar de mallemoer – dat ze niet meer verder kunnen vechten en de kapiteins moeten overstappen naar andere schepen. Niettemin zijn de verliezen aan schepen doorgaans beperkt.
Dat geldt echter allerminst voor het verlies aan mensenlevens. Tijdens een zeeslag wordt doorgaans dood en verderf gezaaid aan boord en zijn er duizenden doden en gewonden te betreuren. Hierbij worden de admiraals en kapiteins bepaald niet gespaard. Het rijtje gesneuvelde bevelvoerders is schier eindeloos. Zo sneuvelen achtereenvolgens grote namen als Maarten Harpertszoon Tromp (in 1653 tegen de Engelsen), Witte de With (in 1658 tegen de Zweden), Jacob van Wassenaer Obdam, Egbert Kortenaer en Auke Stellingwerf (in 1665 tegen de Engelsen), Cornelis Evertsen de Oude, zijn broer Johan Evertsen en Abraham van der Hulst (in 1666 tegen de Engelsen) en Willem Joseph van Ghent (in 1672 tegen de Engelsen). Tjerk Hiddes de Vries raakte gewond tijdens de Tweedaagse Zeeslag in 1666 en overleed niet veel later. Ook De Ruyters goede vriend Johan de Liefde stierf in het harnas (in de Slag bij Kijkduin in 1673), net als zijn stiefzoon Jan van Gelder. Zijn zoon Engel (1649-1683) liep verwondingen op in de strijd, wat waarschijnlijk heeft bijgedragen aan zijn vroege dood op slechts 33-jarige leeftijd. Voor bevelhebbers ter zee gold duidelijk dat zij de strijd niet ‘safely in the rear’ konden leiden.
In dit licht beschouwd is het weinig verbazingwekkend dat De Ruyter zelf uiteindelijk ook op gewelddadige wijze aan zijn einde kwam (zie ook De Ruyter en Doorman). Hij werd getroffen door een kanonskogel en verloor een deel van zijn linkervoet en zijn rechterbeen tijdens de Slag bij Agosta tegen de Fransen (22 april 1676). De grote admiraal stierf een week later in de Baai van Syracuse, op de respectabele leeftijd van 69 jaar. Aan die relatief hoge leeftijd zal zeker hebben bijgedragen dat De Ruyter blijkens de biografie beschikte over een zeer sterke gezondheid en een ijzeren gestel. Dat werd overigens wel op de proef gesteld naarmate hij ouder werd. Curieus is een door de auteur beschreven gebeurtenis in september 1666, die grote gevolgen had voor De Ruyters gezondheid. Tijdens het afschieten van een kanon vloog een gloeiende pluis de keel van de admiraal binnen, wat onmiddellijk leidde tot braken en hoge koorts. Je mag het rustig een freak accident noemen, maar De Ruyter kreeg er wel langdurige gezondheidsklachten door.
Mythes
Die gezondheidsklachten zorgden er mede voor dat de bijdrage van De Ruyter aan de beroemdste Nederlandse overwinning tijdens de Nederland-Engelse Zeeoorlogen tamelijk beperkt is geweest: de Tocht naar Chatham tussen 19 en 24 juni 1667 kan vooral op het conto van de gebroeders De Witt worden geschreven. Op 22 juni 1667 veroverde de Nederlandse oorlogsvloot, die de rivier de Medway opgevaren was, het Engelse vlaggenschip de Royal Charles. Andere kapitale schepen werden in brand gestoken. De Engelsen waren dusdanig geschrokken dat later dat jaar de Vrede van Breda kon worden gesloten. De Ruyter kreeg de meeste eer van de tocht, maar Prud’homme van Reine maakt korte metten met zijn rol. Hij was op 22 juni nauwelijks aanwezig bij de acties en arriveerde pas om zes uur ‘s avonds op het strijdtoneel om het moreel op te vijzelen. “Helemaal aan het einde van die glorieus verlopen dag arriveerde De Ruyter en hem bleef niets anders over dan [Cornelis] De Witt, Van Ghent en Van Brakel geluk te wensen met hun schitterende succes”, aldus de auteur (p.193).
Ook andere mythes omtrent De Ruyter sneuvelen. De ‘blauwgeruite kiel’ van het bekende liedje is natuurlijk een verzinsel en De Ruyter kan ook niet worden gezien als de oprichter van het Korps Mariniers. Die oprichting vond plaats in december 1665 en voor uitvoerige bemoeienis van De Ruyter hiermee heeft Prud’homme van Reine geen bewijs aangetroffen:
“Uit De Ruyters brieven aan [Johan] De Witt blijkt daar niets van. Sterker nog: het enige waar hij zich ten aanzien van het korps mariniers druk om maakte was de benoeming van zijn schoonzoon Johan de Witte tot kapitein van een van de compagnieën. Hoogstwaarschijnlijk is hem alleen gevraagd zijn mening te geven over de resolutie van de Staten van Holland, waarbij tot de oprichting van het korps werd besloten. Dat was echter niet meer dan pro forma, want de wijze waarop het korps zou worden gevormd lag toen al vast en behoefde alleen nog de instemming van de opperbevelhebber van de vloot.” (p. 162)
De auteur stelt verder vast dat De Ruyter geen bijdragen heeft geleverd aan veranderingen in de zeetactiek en nauwelijks aan het seinwezen. Hij was bovenal een man van de praktijk, die enorme kennis van de zee vergaarde door daar het grootste deel van zijn leven door te brengen.
In 2015 ontstond rondom de première van een film over De Ruyter enige ophef over diens vermeende ‘koloniale’ rol. Dat die ophef nogal overdreven was, werd door historici als Jona Lendering sterk verwoord. Hoewel de biografie van Prud’homme van Reine al ver voor deze ophef geschreven werd, maakt het boek duidelijk dat De Ruyter moeilijk als een ‘koloniale zeeschurk’ (een van de verwijten) gezien kan worden. Bij zo’n kwalificatie denk je toch al gauw aan iemand die grote gebieden heeft veroverd voor de VOC en de WIC, eigenhandig oorspronkelijke bevolkingen heeft uitgeroeid en tot slaaf gemaakt en er zelf schatrijk mee geworden is. Dat beeld komt uit de biografie geenszins naar voren. De Ruyter was ab-so-luut geen Jan Pieterszoon Coen.
In Oost-Indië is De Ruyter nooit geweest, wel in de West. Toen hij koopvaarder was, vervoerde hij zo’n beetje alles wat er te vervoeren was, levensmiddelen, textiel, oorlogstuig, bouwmaterialen, suiker, tabak, wijn, hout en nog veel meer. De beschrijvingen van de verschillende ladingen zijn uitvoerig, maar slaven staan er nooit tussen. De Ruyter kocht wel tientallen Nederlandse slaven vrij, deels met eigen geld. In totaal bevrijdde hij zeker 600 zogenaamde ‘christenslaven’. Deze mensen waren het slachtoffer geworden van de ‘Barbarijse zeerovers’, kapers die tussen ca. 1520 en 1830 zo’n één miljoen Europeanen gevangen namen en als slaaf verkochten op de markten van Algiers, Tunis en Salee (bij Rabat in Marokko). Gek genoeg heeft niemand geklaagd dat deze kapers annex slavenhandelaren niet in de film zaten.[1]
Tot de meest koloniale daden van De Ruyter kan – naast het beschermen van handelsvloten uit Indië – dan hooguit worden gerekend zijn oorlog tegen de Engelse admiraal Robert Holmes van de Royal African Company in 1664-1665 (beschreven in hoofdstuk 6).[2] Holmes had het eilandje Goeree – thans Gorée voor de kust van Senegal – en enkele WIC-forten in Afrika veroverd. De Ruyter, op dat moment op missie tegen de kapers in de Middellandse Zee, werd tegen hem uitgezonden. Op 24 oktober 1664 heroverde hij Goeree zonder bloedvergieten. Hier ontmoette hij vervolgens een oude jeugdvriend, een tot de gereformeerde eredienst bekeerde zwarte Afrikaan genaamd ‘Jan Compagnie’, die in Vlissingen had gewoond maar was teruggekeerd naar Afrika. Het volgende jaar werd Fort Tacorary in Ghana heroverd, net als het van oorsprong Engelse fort Cormantijn. Tacorary werd overigens opgeblazen, en dat De Ruyter ook het beruchte fort Elmina op de Engelsen heroverde, is een hardnekkige mythe.
Natuurlijk kwamen deze her- en veroveringen de WIC en haar activiteiten in de slavenhandel ten goede, activiteiten waaraan de pro-Nederlandse lokale bevolking overigens graag meewerkte. De kwalificatie ‘koloniale zeeschurk’ lijkt me echter buitenproportioneel voor acties van slechts enkele maanden in een beperkt gebied. Dat geldt zeker wanneer we ze plaatsen in de context van de 58 jaar (!) dat De Ruyter op zee actief is geweest.
Tot slot
Prud’homme van Reine heeft met Rechterhand van Nederland een uitstekende biografie van Michiel de Ruyter afgeleverd die ook na 20 jaar nog steeds boeit. Het boek is goed geschreven, al is het gebruik van zeemanstaal soms wat overdreven. Het aantal uitroeptekens had ook kunnen worden teruggeschroefd. Dit neemt allemaal niet weg dat deze biografie van Nederlands bekendste zeeheld – want een zeeheld blijft hij, ondanks het sneuvelen van enkele mythes – van begin tot einde lezenswaardig is.
Noten
[1] Voor meer informatie over deze slavenhandel leze men het boek White Gold van Giles Milton. Sommige van deze piraten waren overigens tot de Islam bekeerde Nederlanders, zoals Jan Janszoon en Ivan de Veenboer.
[2] Deze Holmes was in augustus 1666 verantwoordelijk voor het vernietigen van zo’n 150 koopvaardijschepen die tussen Vlieland en Terschelling voor anker lagen. West-Terschelling werd in de as gelegd. Men sprak van Holmes’s Bonfire.
Pingback:Boekbespreking: Moordenaars van Jan de Witt – Corvinus
Pingback:Filmrecensie: Michiel de Ruyter – Corvinus
Pingback:Boekbespreking: Admiraal Zilvervloot – Corvinus
Pingback:De Gouden Eeuw: Helden op zee – – Corvinus –
Pingback:Boekbespreking: Schittering en schandaal – – Corvinus –
Pingback:De Ruyter en Doorman – – Corvinus –
Pingback:Boekbespreking: Liever niet de lucht in – – Corvinus –