Waar de zeventiende eeuw voor Nederland een eeuw van goud was, was de negentiende eeuw er een van ijzer. Aan deze IJzeren Eeuw wijdde de NPO in 2015 een serie in dertien delen. In deze serie zien we met elke aflevering een onderdeel van het moderne Nederland ontstaan. Het koningshuis, de kanalen, spoorwegen en industrieën, confessionele politiek, de arbeidersbeweging en vrouwenrechten, het komt allemaal langs. Nu de eerdere serie over de Gouden Eeuw uitgebreid is besproken, is het tijd aandacht te besteden aan de IJzeren Eeuw, de “eeuw die de brug slaat naar het moderne Nederland”.
In de eerste aflevering staat Lodewijk Napoleon (1778-1846), de broer van de Franse keizer Napoleon Bonaparte, centraal. Formeel is híj onze eerste koning, en niet Koning Willem I. De aflevering maakt duidelijk dat Lodewijk Napoleons verdiensten voor het land significant zijn geweest, maar dat de Franse nalatenschap na de val van het Franse Keizerrijk bewust is genegeerd en daardoor in de vergetelheid is geraakt. Die verdiensten liggen vooral op het vlak van de eerste pogingen tot het creëren van nationale eenheid. Daarvan was in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (1581-1795) eigenlijk nooit sprake geweest. De zeven soevereine provincies gingen voornamelijk hun eigen weg, Brabant en Limburg (voor zover dat überhaupt tot Nederland behoorde) waren generaliteitslanden, Drenthe stelde al helemaal niets voor. Het aantal zaken dat centraal in Den Haag door de Staten-Generaal werd behandeld was zeer beperkt. Zo ‘verenigd’ waren de zeven provincies dus niet.
Een klein spoortje van nationale eenheid werd ten tijde van de Republiek verzorgd door de stadhouder uit het huis van Oranje-Nassau. Sinds 1747 was dit ambt erfelijk en werd het in alle zeven provincies door dezelfde persoon bekleed, allereerst door stadhouder Willem IV (1747-1751). In 1795 vielen de Fransen de Republiek binnen. De laatste Oranjestadhouder, Willem V (1751-1795), vluchtte naar Engeland. Zijn zoon Willem Frederik – de latere Koning Willem I – had al gauw geen enkele interesse meer in het land waarop hij als erfprins formeel nog recht zou krijgen. Op 6 december 1802 kon hij aan de slag in Fulda en Corvey, de rijksstad Dortmund en de heerlijkheid Weingarten, gebieden die hem door Napoleon waren toegewezen. Daar kon hij vier jaar lang bestuurlijke ervaring opdoen. De Nederlanden konden hem weinig meer schelen, zijn toekomst lag elders.
Datzelfde kan absoluut niet gezegd worden van Lodewijk Napoleon. In 1806 werd hij door zijn broer naar het noorden gestuurd om de kroon van het pas gevormde Koninkrijk Holland op zich te nemen, de opvolger van de ontbonden Bataafse Republiek. Lodewijk ging zich juist met hart en hiel voor zijn nieuwe land inzetten. De anekdote over zijn aankomst in Den Haag is vermakelijk, maar ook pijnlijk. De koets werd door een menigte toegejuicht, maar het ging om armen die daarvoor betaald werden. Toen het rijtuig bij Huis ten Bosch arriveerde, was het al donker. De koningin, Hortense de Beauharnais (1783-1837), merkte dat slechts een paar ramen van het paleis verlicht waren. Zij was de Parijse pracht en praal gewend en meende dat dit wel een voorbeeld van Hollandse zuinigheid zou betreffen. Pas de volgende ochtend bleek dat álle ramen van Huis ten Bosch verlicht waren geweest. Het paleis had er simpelweg niet meer. Hortense zou ook nooit kunnen aarden in Holland. Haar gearrangeerde huwelijk met Lodewijk bleek onhoudbaar en uiteindelijk vluchtte ze terug naar Frankrijk.[1]
Lodewijk Napoleon ging dus vol goede moed aan de slag en probeerde echt een goede koning te zijn, de belichaming van de natie. Gemakkelijk was dat niet, want zijn broer hijgde voortdurend in zijn nek. Napoleon zag Holland vooral als een wingewest. Zijn broer werd als Fransman geacht het Franse belang voorop te stellen en te zorgen voor geld en soldaten. Lodewijk Napoleon daarentegen wilde een eigen invulling aan het koningschap geven en oog hebben voor de belangen van zijn onderdanen. Het lastige daarbij was dat die onderdanen, inclusief de hogere klassen, niet goed wisten wat ze van een koning moesten verwachten. Ervaring met de monarchie had men immers niet. De Republiek was juist ontstaan door strijd tegen een koning.
Tot de belangrijkste beslissingen van onze eerste koning behoort zijn verhuizing van Den Haag – via Utrecht – naar Amsterdam in 1808. Het is om die reden dat Amsterdam de hoofdstad van Nederland werd en niet Den Haag, waar nog steeds het regeringscentrum is gevestigd. Het gunstiger gelegen Amsterdam, dat ook economisch veel belangrijker was dan Den Haag, had voor Lodewijk wel een groot probleem: er was geen paleis. Gelukkig was het stadhuis beschikbaar, dat na een forse en ongetwijfeld kostbare verbouwing voortaan als het Paleis op de Dam door het leven zou gaan. Lodewijk was tevens zo brutaal de zestiende-eeuwse Waag op de Dam te slopen omdat die zijn uitzicht belemmerde. Deze beslissing zorgde er wel voor dat meer mensen op de Dam hun koning konden bewonderen: Lodewijk vond het belangrijk dat zijn volk hem kon zien en voegde om die reden een balkon toe aan het paleis, waarop hij regelmatig acte de présence gaf. Zijn huwelijk met Hortense was ondertussen abominabel slecht: haar vertrekken in het paleis bevonden zich zo ver mogelijk verwijderd van die van haar echtgenoot.
Natuurlijk richtte Lodewijk zich niet louter op paleizen. Hij had de ambitie van het intern verdeelde Koninkrijk Holland een echte natie te maken. Een eenheidstaal of nationaal lager onderwijs waren er nog niet, dus daar moest iets aan gedaan worden. Het spreken van Nederlands werd bevorderd. Er moest een nationale bibliotheek komen, net als een nationaal museum en een academie voor wetenschappen. Ook ging de koning op reis om te zien wat er leefde onder de bevolking. Lodewijk trok zich werkelijk van alles aan. Toen hij vaststelde dat kinderen van arme vrouwen geen borstvoeding kregen, maar een pap van verontreinigde koemelk, bracht hij een wettelijk recht op borstvoeding tot stand. Ook zette hij zich in voor de teruggave van protestantse kerken aan de katholieke bevolking. Dat ging niet met de sterke arm, maar met overleg en onderhandelingen. De protestanten lieten zich goed betalen. De aflevering geeft het voorbeeld van de Sint-Jansbasiliek in het Brabantse Oosterhout, maar er zijn meer voorbeelden. De Waals-Hervormde gemeente van Den Haag moest bijvoorbeeld de Hofkapel op het Binnenhof verlaten en kreeg van de koning een financiële tegemoetkoming om een nieuw kerkgebouw neer te zetten.
Koning Lodewijk Napoleon was volgens de aflevering dus iemand die niets had met polarisatie. Hij was van het harmoniemodel, een echte polderaar. Ook toonde hij compassie met onderdanen die door rampen werden getroffen. Het eerste voorbeeld is de beruchte ramp met het kruitschip in Leiden op 12 januari 1807. Een kruitschip dat op weg was naar Delft met aan boord 369 vaten buskruit ontplofte vlakbij het Rapenburg. Er vielen ruim 150 doden en 2.000 mensen raakten gewond. 200 gebouwen werden weggevaagd. Het is niet onaannemelijk dat de koning, die 25 kilometer verderop in Huis ten Bosch vertoefde, de knal zelf heeft gehoord. In elk geval spoedde hij zich direct met de koninklijke garde naar de rampplek om de leiding in de hulpverlening op zich te nemen. Gevoelens van mededogen speelden daarbij zeker een rol, maar de aflevering maakt duidelijk dat de koning hier ook strategisch dacht. Zijn optreden zou zijn populariteit kunnen vergroten, terwijl bij niet-optreden een ramp van deze omvang wellicht tot een opstand zou leiden.
Lodewijk herhaalde zijn goede daden toen zijn koninkrijk in 1809 werd getroffen door grote overstromingen. Volgens de overlevering heeft hij zelf zandzakken staan vullen. Niet geheel ten onrechte ontving Lodewijk de bijnaam ‘De Goede’. Ondertussen begon in Parijs echter het geduld van grote broer Napoleon op te raken. De Koning van Holland leverde niet waar de keizer op zat te wachten – geld en soldaten – en de verhouding tussen de broers bereikte spoedig een dieptepunt. In 1810 liet Napoleon zijn broer definitief vallen. Lodewijk zag geen andere optie dan afstand te doen van de troon.[2] Drie jaar later, in oktober 1813, werd Napoleon verslagen bij Leipzig. Op 30 november van datzelfde jaar landde Willem-Frederik van Oranje-Nassau te Scheveningen, daartoe uitgenodigd door notabelen onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834). Ondanks het feit dat hij jaren daarvoor feitelijk afscheid had genomen van het land waarin hij was geboren (zie hierboven), nam Willem-Frederik de soevereiniteit op zich. Op 16 maart 1815 werd hij Koning Willem I.
Het is Willem I gelukt als eerste Nederlandse koning de geschiedenisboeken in te gaan. Onze eerste koning was echter een Corsicaanse Fransman die zeker niet in alle opzichten perfect was, maar wel grote inspanningen heeft getroost om van Nederland meer een eenheid te maken. De herinnering aan Lodewijk Napoleon en de Napoleontische tijd werd echter al snel verdrongen, en wat belangrijker is: ook bewust verdrongen.
Noten
[1] Hortense was de dochter van Joséphine de Beauharnais, de echtgenote van Napoleon, uit haar eerste huwelijk. Een van de kinderen van Lodewijk Napoleon en Hortense was de latere keizer Napoleon III van Frankrijk (1852-1870).
[2] Met als gevolg dat zijn zoon Napoleon Lodewijk Bonaparte (1804-1831) onze tweede koning werd. Hij bekleedde het ambt minder dan twee weken. Toen Napoleon het Koninkrijk Holland annexeerde, was zijn rol uitgespeeld.
Pingback:Lombardije: Solferino – – Corvinus –