Op 30 november 1813 landde prins Willem Frederik van Oranje-Nassau op het strand van Scheveningen. De prins aanvaardde de soevereiniteit uitsluitend “onder waarborging ener wijze Constitutie”, een Grondwet die er op dat moment nog niet was. Het ontbreken van zo’n document verhinderde de soeverein vorst echter niet alvast voortvarend met de uitoefening van zijn staatstaken van start te gaan. Willem was ambitieus, inventief en autocratisch. Het ingeslapen Nederland moest uit het slop gehaald worden en opgestuwd worden in de vaart der volkeren. Met Engeland als grote voorbeeld had het land stoommachines nodig, fabrieken en treinen. Daarvoor had de vorst wel geld nodig, veel geld. De tweede aflevering van de IJzeren Eeuw gaat over de bijzondere vrouw die Willem keer op keer bijstond met haar immense fortuin, waarbij ze op uiterst slimme wijze publiek belang en eigenbelang wist te combineren. Deze vrouw was de nu bijna vergeten Johanna Borski (1764-1846), ook bekend als de Weduwe Borski.
Als er één ding is wat de aflevering duidelijk maakt, dan is het wel dat haar rol in de vroege ontwikkeling van het moderne Nederland cruciaal is geweest. Dat begon al bij de oprichting van De Nederlandsche Bank in 1814. Willem tekende het besluit tot oprichting van deze bank op 25 maart 1814, slechts vier dagen voordat de Vergadering van Notabelen de Grondwet van 1814 goed zou keuren. Voor de nieuwe bank moest een aandelenkapitaal van vijf miljoen gulden bijeengebracht worden. Dat lukte niet, de teller stokte bij drie miljoen. Het geluk wilde dat de Weduwe Borski zich meldde om de resterende twee miljoen te leveren. Johanna Borski was in 1764 te Amsterdam geboren als Johanna van de Velde. Afkomstig uit een middenstandsgezin trouwde ze in 1790 met Willem Borski (1765-1814), een telg uit een Utrechtse brouwersfamilie. Samen kregen ze tien kinderen. Willem verdiende een fortuin met investeren en speculeren en na zijn dood op 4 februari 1814 zette Johanna met veel succes zijn activiteiten voort. Twee jaar later schoot ze soeverein vorst Willem te hulp. Onder de geheime voorwaarde dat De Nederlandsche Bank voorlopig geen extra aandelen zou uitgeven was ze bereid de vereiste twee miljoen gulden in te leggen.
Johanna Borski was als vrouw handelingsonbekwaam en moest dus mannen inzetten om haar Firma Weduwe W. Borski te kunnen runnen. Waar een van haar zoons en haar trouwe boekhouder Johannes Bernardus Stoop (1781-1856) formeel de rechtshandelingen verrichtten door de vereiste handtekeningen te zetten, trok de Weduwe zelf achter de schermen aan de touwtjes. Als vrouw kon ze zich niet vertonen op de effectenbeurs, op de sociëteit of in het koffiehuis, dus voor haar informatie moest ze vertrouwen op haar netwerk van informanten, dat onder meer uit voormalige partners van haar overleden man zal hebben bestaan. De Weduwe opereerde vooral vanuit haar woning aan de Keizersgracht. Daar bouwde ze ook haar familieclan uit. Ze zorgde ervoor dat haar kinderen trouwden met telgen uit bekende Amsterdamse koopmans- en bankiersfamilies. Haar kleindochter Louise trouwde bijvoorbeeld met Hendrik van Loon uit het bankiersgeslacht Van Loon, ook bekend van het gelijknamige museum, dat een portret van de Weduwe Borski bezit (zie hierboven).
Willem I – sinds 16 maart 1815 koning van de Verenigde Nederlanden – was ondertussen flink aan de slag gegaan met allerhande infrastructurele projecten. Willem verwierf zich de bijnaam ‘de Kanalenkoning’ door het laten graven van onder meer het Noordhollandsch Kanaal (1824), de naar hem genoemde Zuid Willemsvaart (1826) en het Voornse Kanaal (1829). Dat waren de succesverhalen, maar het ging ook wel eens behoorlijk mis. De aflevering staat stil bij het plan van Adrianus Franciscus Goudriaan (1768-1829), inspecteur-generaal van Waterstaat, om door Waterland een kanaal van Amsterdam naar de Zuiderzee te graven. In 1826 ging dit plan voor het Goudriaankanaal van start. Honderden mensen zwoegden dertien tot veertien uur per dag met schop en kruiwagen, en uiteindelijk allemaal voor niets. Het kanaal bleek veel te duur en in 1828 werd het project gestaakt. De oorspronkelijke kosten waren geraamd op vier miljoen gulden, zo’n vijf procent van de rijksbegroting. De Staten-Generaal hadden hier in die tijd nog weinig over te zeggen. De Grondwet van 1815 bepaalde namelijk dat het parlement voor gewone uitgaven slechts eens in de tien jaar toestemming moest geven.[1] Alleen voor buitengewone uitgaven werd de begroting jaarlijks vastgesteld. Op papier was dit al niet veel soeps, en in de praktijk ging de koning als verlicht despoot gewoon zijn eigen gang.
En dat ging nog wel eens behoorlijk mis. Op 9 maart 1824 richtte Koning Willem I de Nederlandsche Handel-Maatschappij op, met als voornaamste doel de handel met Indië te doen herleven. Net als ruim twee eeuwen daarvoor bij de VOC het geval was, werden er aandelen uitgegeven en de belangstelling daarvoor was groot. Willem gebruikte de Maatschappij echter ook om er geld uit te halen om zijn projecten te financieren. In 1840 stond de Maatschappij op omvallen, was de staatsschuld torenhoog en de staat zelf bijna bankroet. Opnieuw schoot de Weduwe Borski Willem te hulp. Met eigen geld redde ze de Nederlandsche Handel-Maatschappij van de ondergang. Daarmee voorkwam ze tevens een staatsfaillissement. Helemaal onbaatzuchtig was haar optreden echter niet, want door het voorbestaan van de Maatschappij redde ze ook haar eigen beleggingen daarin.
Dat Johanna Borski een uitstekende neus voor zaken had, bleek wederom toen in 1837 de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM) werd opgericht. De Weduwe en haar zoon Willem (II) besloten te investeren in deze onderneming, die een spoorlijn van Amsterdam naar Haarlem moest aanleggen. Wederom speelde op de achtergrond een fors familiebelang mee. Dochter en zus Bartha Johanna Borski (1791-1857) was namelijk getrouwd met ene Jan van der Vliet, en laat die nu actief zijn in de ijzergieterij die het materiaal voor de spoorrails zou gaan leveren. De HIJSM werd een succes. Op 20 september 1839 raasden de eerste wagons, getrokken door de locomotieven de Arend en de Snelheid, met een snelheid van 38 kilometer per uur van Amsterdam naar Haarlem. Nederlands eerste spoorverbinding was een feit.
De laatste jaren van haar leven bracht Johanna Borski door op het familielandgoed Elswout te Overveen, dat in de zeventiende eeuw nog aan Gabriel Marselis had toebehoord, de koopman die de grootste landeigenaar van Denemarken was geworden. De Weduwe overleed in 1846 en werd begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Haar testament zou hebben bepaald dat alle familieschilderijen met haar begraven moesten worden, wat verklaart waarom er slechts één portret van haar en een kopie daarvan bewaard gebleven zijn. Dit draagt natuurlijk bij aan het gegeven dat weinig mensen de Weduwe Borski nog kennen.
Een reactie op de financiële escapades van Koning Willem I kon niet uitblijven. De mogelijkheid tot autocratisch bestuur werd voor zijn opvolgers aan banden gelegd. De Grondwet van 1840 schrapte de splitsing van de begroting in twee delen en bepaalde dat voortaan elke twee jaar toestemming van het parlement vereist was. Voor elk departement werd vanaf nu de begroting bij afzonderlijke wet vastgesteld. Ook werden de stafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid en het ministeriële contraseign ingevoerd. De Grondwet van 1848 zou nog verder gaan. Sinds dat jaar wordt de begroting jaarlijks vastgesteld. De introductie van het recht van amendement maakte het voor de Tweede Kamer mogelijk posten te wijzigen. Bovendien werden de politieke ministeriële verantwoordelijkheid, het recht van enquête en het recht van interpellatie ingevoerd. De Tweede Kamer werd voortaan rechtstreeks gekozen, de Eerste Kamer niet langer door de koning benoemd. Langzaamaan evolueerde Nederland richting een constitutionele monarchie met een parlementaire democratie. Maar er was nog veel werk aan de winkel.
Noot
[1] Onder de Grondwet van 1814 was dit zelfs voor onbepaalde tijd.
Pingback:De IJzeren Eeuw: Een vreemde kerk in de straat – – Corvinus –