Weinig grondwetsherzieningen zijn zo belangrijk voor Nederland geweest als die van 1848. Iedereen weet wel dat toen de politieke ministeriële verantwoordelijkheid is ingevoerd, net als de rechten van interpellatie, amendement en enquête voor de Tweede Kamer (de Eerste Kamer kreeg het recht van enquête pas in 1887). De Tweede Kamer werd voortaan rechtstreeks gekozen, de Eerste Kamer niet meer benoemd door de Koning, maar indirect verkozen door de provinciale staten. Dat bij de grondwetsherziening van 1848 ook het budgetrecht van het parlement werd versterkt, is al eerder aan de orde gekomen. De achtste aflevering van de IJzeren Eeuw belicht een aspect van deze herziening dat altijd wat minder aandacht heeft gekregen: pas met de Grondwet van 1848 kreeg Nederland godsdienstvrijheid. Voor geen groep was dat belangrijker dan voor de katholieken. De architect Pierre Cuypers (1827-1921) uit Roermond en de schrijver Joseph Alberdingk Thijm (1820-1889) uit Amsterdam werden de voormannen van de Katholieke Renaissance in Nederland.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had, zoals eerder is besproken, formeel nooit godsdienstvrijheid gekend. Er bestond gewetensvrijheid en andere kerken dan de officiële gereformeerde werden gedoogd, maar een recht om in het openbaar vrij het eigen geloof te belijden bestond niet. Pas de Grondwet van 1815 waarborgde de “volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen”, waarna nog een heel hoofdstuk over de godsdienst volgde. Met rechten op papier ben je er echter nog niet. De Katholieke Kerk in de Zuidelijke Nederlanden, het huidige België, was niet bereid de godsdienstvrijheid te delen met protestantse ketters. Omgekeerd meende de protestantse Koning Willem I (1813-1840) dat de grondwettelijke vrijheden hem op geen enkele wijze belemmerden om autoritaire maatregelen op religieus terrein te nemen. Dat vonden niet alleen katholieken vervelend: al in 1834 vond er een scheuring plaats in Willems eigen Nederlands-Hervormde Kerk.
Belangrijk aan de grondwetsherziening van 1848 was vooral de afschaffing van het zogenaamde recht van placet.[1] De regering bemoeide zich voortaan niet meer met kerkelijke briefwisselingen of de uitvaardiging van kerkelijke voorschriften, een duidelijke erkenning van de scheiding tussen kerk en staat. Voor Paus Pius IX (1846-1878) – ‘Pio Nono’ – was dit een duidelijk signaal. In 1853 besloot hij Nederland niet langer als missiegebied te beschouwen, maar de bisschoppelijke hiërarchie te herstellen. Ondanks protesten van onder meer de protestantse Aprilbeweging, die een luisterend oor vond bij Koning Willem III (1849-1890), was de katholieke wederopstanding niet meer te stuiten. Zonder overheidsbemoeienis verrees de ene katholieke kerk na de andere. Er was, zoals de aflevering terecht stelt, sprake van een ware kerkenexplosie. En geen man speelde daarin een belangrijkere rol dan de Limburger Pierre Cuypers, al sinds 1851 stadsarchitect van Roermond.
Voor de meeste van zijn kerken koos Cuypers een uitgesproken stijl, die van de Neogotiek. Het was een ranke bouwstijl, gekenmerkt door spitsbogen, die enerzijds terug naar de Middeleeuwen reikte, en anderzijds omhoog naar de hemel. Aanvankelijk verrezen Cuypers’ kerken vooral beneden de grote rivieren, in de van oudsher katholieke provincies Limburg en Brabant. Al snel kwam Cuypers echter ook boven de rivieren, in het hart van de protestantse natie. In 1855 had hij in Amsterdam een ontmoeting met Joseph Alberdingk Thijm, een schrijver uit een gegoed katholiek milieu. Alberdingk Thijm droomde ervan van Nederland weer een katholiek land te maken. De ontmoeting met Cuypers was het begin van een jarenlange samenwerking tussen de twee, tot aan de dood van de schrijver in 1889. De grote architect zou ook trouwen met Antoinette, de zus van Alberdingk Thijm. Het duurde niet lang of ook in Amsterdam verschenen kerken van de hand van Cuypers. Bekende voorbeelden zijn de Posthoornkerk uit 1860, de Heilig-Hartkerk of Vondelkerk uit 1870, de helaas afgebroken Sint-Willibrorduskerk buiten de Veste uit 1871 en de eveneens afgebroken De Liefde uit 1884. De grote dichter Vondel (1587-1679) was voor beide heren een lichtend voorbeeld. Vondel was immers een katholieke bekeerling in de door protestanten gedomineerde Republiek geweest.
De Katholieke Renaissance leidde tot veel weerstand bij protestants Nederland. De Aprilbeweging is hierboven al genoemd, maar er was veel meer. In de traditie van ‘God, vaderland en Oranje’ gingen de protestanten teruggrijpen naar de helden uit het protestantse verleden, de Opstand tegen Spanje en de Gouden Eeuw. Er verrezen overal standbeelden en gebeurtenissen als de inname van Den Briel door de Watergeuzen in 1572 werden in 1872 uitgebreid herdacht. De katholieken op hun beurt legden juist de nadruk op de pre-protestantse Middeleeuwen. In 1881 werd bijvoorbeeld voor het eerst de Stille Omgang in Amsterdam gelopen, ter herdenking van een mirakel rondom een heilige hostie dat in 1345 zou hebben plaatsgevonden. Bovenal betuigden de katholieken hun aanhankelijkheid aan de Paus in Rome. En dat was buitengewoon problematisch, want die Paus lag zwaar onder vuur.
Sinds begin negentiende eeuw was in Italië sprake van een eenwordingsproces dat bekend staat als de Risorgimento. De voorstanders van een eengemaakt Italië botsten hierbij in 1861 met Paus Pius IX. Die oefende naast geestelijk gezag ook nog wereldlijk gezag uit over een Pauselijke Staat die grote delen van het midden van Italiaanse schiereiland besloeg. Bovendien had hij de macht over Rome, de stad die door de verschillende bewegingen binnen de Risorgimento als de nieuwe hoofdstad van het Koninkrijk Italië werd gezien. De bedreigde Paus riep militaire hulp in van katholieke jongens uit alle delen van Europa. Tussen 1 januari 1861 en 20 september 1870 meldden zich 11.036 vrijwilligers aan, zo blijkt uit een in de uitzending getoond document. Zij werden de Zoeaven genoemd, en van hen waren er 3.181 afkomstig uit Nederland. Het vechten voor de paus had consequenties voor de Nederlandse Zoeaven, want volgens de wet verloren ze door het in vreemde krijgsdienst treden hun Nederlandse nationaliteit. Voor hen staat een monumentje voor de Basiliek van de Heilige Agatha en Barbara in Oudenbosch, een foeilelijke kerk van Cuypers, een kruising tussen de Sint Pieter en de Sint Jan van Lateranen te Rome.
Maar Cuypers bouwde niet alleen kerken. In 1885 kwam het Rijksmuseum gereed, een gebouw met een onmiskenbaar katholieke uitstraling. Het gebouw verdeelde dan ook de natie en Koning Willem III, nog altijd evident aan de kant van de protestanten, weigerde bij de opening aanwezig te zijn. Dat de katholiek Cuypers het gebouw mocht neerzetten waarin de werken van overwegend protestantse kunstenaars kwamen te hangen, was mede te danken aan Victor de Stuers (1843-1916). Hij wordt in de aflevering ‘minister voor Cultuur’ genoemd, maar was in feite een zeer invloedrijk ambtenaar. De katholieke De Stuers was het hoofd van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en een belangrijke bondgenoot van Cuypers en Alberdingk Thijm. Cuypers mocht na het Rijksmuseum ook nog het nieuwe Centraal Station bouwen. In 1889 was het gereed.
Cuypers was echter wel bezig zijn hand te overspelen. Zowel bij het Rijksmuseum als bij het Centraal Station had hij tijdens de bouw wijzigingen in het ontwerp aangebracht. In de koninklijke wachtkamer op het station had hij het zelfs gepresteerd om de portret van Willem III en Emma weg te moffelen tussen de andere versieringen. Willem riposteerde door te weigeren van de wachtkamer gebruik te maken. Het Amsterdamse stadsbestuur was not amused over het eigengereide optreden van Cuypers, en na het Centraal Station keerde de architect terug naar Roermond, waar hij wel op onverdeelde bewondering kon rekenen. In 1921 overleed Pierre Cuypers op 93-jarige leeftijd. Tijdens dit lange leven had hij ongelooflijk veel ontworpen en gebouwd. Een aimabel mens was hij echter niet. Cuypers bemoeide zich met de kleinste details en was bijzonder veeleisend voor zijn kinderen. Zijn zoon Jos (1861-1949), ook architect, moet er zeker onder geleden hebben. Iedere kritische opmerking werd door de oude Cuypers meteen als een persoonlijke aanval gezien. Je gunt niemand zo’n vader.
Noot
[1] Artikel 170 Grondwet 1848: “De tusschenkomst der Regering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften.”
Pingback:Museum Romeinse Katakomben – – Corvinus –
Pingback:The Roman Catacombs of Valkenburg – – Corvinus –
Pingback:De strijd om het Binnenhof: Johan Rudolph Thorbecke – – Corvinus –