De San Giovanni in Laterano is de belangrijkste rooms-katholieke kerk ter wereld. Ze is de zetel van de Paus in zijn hoedanigheid van bisschop van Rome en geldt daarom als de kathedraal van de stad. Van de vier basilicae maiores[1] en vijf pauselijke basilieken[2] in Rome neemt de San Giovanni in Laterano de eerste plaats in de hiërarchie in. Voor geschiedenisliefhebbers is echter van groter belang dat ze als de oudste officiële christelijke kerk in Rome kan worden beschouwd. Volgens de traditie werd de San Giovanni in 324 ingewijd, maar van de basiliek uit de Late Oudheid is tegenwoordig niet veel meer over. Misschien is een deel van het materiaal waarvan de kathedraal is gebouwd nog origineel, maar dit is onzichtbaar voor bezoekers. Tijdens de Middeleeuwen werd de kerk flink verbouwd, maar ook van de middeleeuwse basiliek is niet veel bewaard gebleven. Het gebouw dat we vandaag de dag zien, bestaat vooral uit elementen die tussen de late zestiende en late negentiende eeuw zijn toegevoegd. Het klooster ernaast dateert echter van de dertiende eeuw (met enkele moderne toevoegingen) en dient ook als een soort lapidarium. Voorwerpen uit de middeleeuwse basiliek – vooral beeldhouwwerk – zijn hier tentoongesteld. In deze bijdrage zal ik de San Giovanni in Laterano nader verkennen en haar interessante, maar vaak droevige geschiedenis reconstrueren.
Vroege geschiedenis
Op 28 oktober 312 versloeg de Romeinse keizer Constantijn (306-337) zijn rivaal Maxentius in de Slag bij de Milvische Brug. Later werd deze Constantijn de eerste christelijke keizer van het Romeinse Rijk: toen hij in 337 op zijn sterfbed lag, bekeerde hij zich formeel tot het christendom. We weten niet – en kunnen ook niet weten – of hij zichzelf in 312 al als een christen zag, maar wel is duidelijk dat Constantijn direct na zijn zege op Maxentius begon met het begunstigen van de christelijke gemeenschap in de stad. Paus Melchiades (311-314) – een Berber uit Noord-Afrika – moet bijzonder in zijn nopjes zijn geweest toen de zegevierende keizer de kazerne van de verslagen equites singulares Augusti – de eliteruiters van Maxentius – aan de christenen schonk. De kazerne werd gedeeltelijk afgebroken en wat er nog van over was, werd opgevuld met aarde om een platform te creëren waarop een prachtige nieuwe basiliek werd gebouwd. De basiliek was gewijd aan Christus de Verlosser en werd – volgens de kerktraditie – op 9 november 324 ingezegend (volgens sommige bronnen was het gebouw al in 318 klaar). Rome had nu een kathedraal en enkele jaren later werd daar een beroemd baptisterium aan toegevoegd.
In de narthex van de kathedraal vinden we aan de linkerkant een marmeren standbeeld van Constantijn uit de Oudheid. Hoewel het standbeeld uit de vierde eeuw dateert, staat het hier niet op zijn oorspronkelijke plek. Het beeld werd in de vroege zeventiende eeuw gevonden op de Quirinaal, tussen de ruïnes van de Baden van Constantijn die daar ooit stonden. Pas in 1737 werd het beeld in de narthex geplaatst, zodat Constantijn na meer dan 1.400 jaar weer met zijn basiliek herenigd werd. Voor de kerk van San Lorenzo Maggiore in Milaan is een kopie van het beeld geplaatst. Milaan was de stad waar Constantijn en Licinius in 313 een overeenkomst sloten die aan het christendom een officiële status in het Rijk toekende, het zogenaamde “Edict van Milaan”.
Het standbeeld van Constantijn bij de San Giovanni in Laterano wordt soms gelijkgesteld aan het beeld dat wordt genoemd door Eusebius in zijn Kerkgeschiedenis:
“Maar hij beschikte over een aangeboren vroomheid jegens God en verheugde zich niet over het geschreeuw, noch was hij opgetogen over de lofprijzingen; toen hij bemerkte dat God hem bijstond, beval hij onmiddellijk dat een trofee van de Passie van de Verlosser in de hand van zijn eigen standbeeld moest worden geplaatst. En toen hij het beeld, met het reddende teken van het kruis in de rechterhand, op de meest publieke plaats in Rome had opgesteld, gaf hij opdracht er de volgende inscriptie in de Romeinse taal op te graveren: door dit heilzame teken, het ware bewijs van dapperheid, heb ik uw stad gered en bevrijd van het juk van de tiran. Bovendien heb ik Senaat en volk van Rome hun vrijheid teruggegeven en in hun oude waardigheid en luister hersteld.”
De “trofee van de Passie van de Verlosser”, het “reddende teken van het kruis” en het “heilzame teken” verwijzen ongetwijfeld naar ofwel een crucifix, ofwel het labarum, de militaire standaard van Constantijn met het chi-rho-teken. Wie naar het standbeeld en de rechterhand van de keizer kijkt, moet inderdaad wel concluderen dat hij ooit een voorwerp heeft vastgehouden. De Baden van Constantijn kunnen echter moeilijk worden beschouwd als “de meest publieke plaats in Rome”. Dat moet in die tijd het Forum Romanum zijn geweest. Het is veel waarschijnlijker dat het standbeeld dat Eusebius noemt verloren is gegaan (als het van brons was gemaakt, dan is het waarschijnlijk omgesmolten).
Hoewel de kathedraal altijd de San Giovanni in Laterano wordt genoemd – Sint Jan van Lateranen in het Nederlands – is zij vanaf het prilste begin primair aan Christus de Verlosser gewijd geweest. De subsidiaire wijdingen aan de twee Giovanni’s – Johannes de Doper en Johannes de Evangelist – dateren van de Middeleeuwen. De oorspronkelijke kathedraal had de vorm van een klassieke Romeinse basilica. Het gebouw had een middenschip en vier zijbeuken, twee aan iedere kant. De versieringen binnen moeten schitterend zijn geweest, maar helaas is hiervan niets bewaard gebleven. Het apsismozaïek uit de vierde eeuw is bijvoorbeeld verdwenen, want de kleine steentjes (tesserae) waarvan een mozaïek is gemaakt laten jammer genoeg vaak na enige tijd los. Verder werd de basiliek het slachtoffer van systematische plunderingen toen de Goten in 410 en de Vandalen in 455 Rome innamen en de stad beroofden van haar waardevolle voorwerpen.
Vroege Middeleeuwen
In de eeuwen die volgden waren verschillende pausen betrokken bij het restaureren van de kathedraal en de pauselijke residentie ernaast. Het middeleeuwse Lateraans Paleis dateert in feite van de tweede helft van de achtste eeuw en was veel groter dan het paleis dat we tegenwoordig zien en dat van de late zestiende eeuw dateert (zie hieronder). Eén onderdeel van het achtste-eeuwse paleis is bewaard gebleven, de apsis van het zogenaamde Triclinium Leoninum, de enorme eetzaal gebouwd door Paus Leo III (795-816). Ik zal een korte, aparte bijdrage aan het Triclinium wijden, maar merk alvast op dat het bouwwerk dat we vandaag de dag zien nauwelijks origineel genoemd mag worden. Het staat op de verkeerde plek, de oriëntatie van de apsis is omgedraaid en het mozaïek is een replica uit de achttiende eeuw.
In 897 vond er in de San Giovanni een tamelijk curieus incident plaats. Het jaar ervoor was Paus Formosus (891-896) gestorven. Zijn pontificaat was bijzonder moeilijk geweest en dat van zijn opvolger Bonifatius VI was al na iets meer dan twee weken voorbij. Volgens sommige bronnen werd Bonifatius vermoord, maar daar staat tegenover dat hij al jarenlang aan jicht leed. De volgende paus was Stephanus VI, die de zogenaamde Kadaversynode organiseerde, waarschijnlijk in januari 897. Stephanus liet eerst het lichaam van Paus Formosus opgraven. Daarna liet hij het aankleden in het pauselijke gewaad en in de San Giovanni in Laterano op de pauselijke troon zetten. De overleden paus werd vervolgens beschuldigd van diverse vergrijpen en berecht. Uiteraard was hier sprake van een schijnproces: Formosus werd schuldig verklaard en het pauselijke gewaad werd hem weer afgenomen. De drie vingers van zijn rechterhand waarmee hij zijn zegen placht te geven werden afgeknipt. Daarna werd het lichaam in de rivier de Tiber gegooid (later zou het geborgen zijn en een waardige begrafenis hebben gekregen). Ook voor Paus Stephanus eindigde de zaak echter niet goed. Later dat jaar werd hij afgezet, in hechtenis genomen en gewurgd.
De Kadaversynode is een curieus element in de geschiedenis van de basiliek, maar van veel groter belang is de zware aardbeving waardoor Rome vlak vóór of kort ná het proces werd getroffen. Doorgaans wordt aangenomen dat de aardbeving in 896 plaatsvond. Dat was dus voorafgaand aan de Kadaversynode, die het volgende jaar werd gehouden. Het verhaal dat de aardbeving plaatsvond ná het schijnproces lijkt echter tamelijk populair te zijn. Volgens dit verhaal toonde God zijn woede over het proces door de aarde te laten schudden en rommelen. Het is moeilijk in te schatten welke versie van het verhaal correct is, omdat de juiste volgorde van de gebeurtenissen in dit deel van de Middeleeuwen vaak lastig is vast te stellen. In elk geval lijkt het erop dat de San Giovanni als gevolg van de aardbeving ernstig beschadigd werd. Er was een groot restauratieproject nodig, dat werd uitgevoerd tijdens de regering van Paus Sergius III (904-911). Tijdens deze restauratie werd de kathedraal voorzien van een nieuw apsismozaïek, dat eveneens verdwenen is. Omstreeks deze tijd verschijnt ook de subsidiaire wijding aan Johannes de Doper in de bronnen.
Latere Middeleeuwen
Het middeleeuwse Rome lag dicht bij de rivier de Tiber. Aangezien de beroemde Romeinse aquaducten buiten gebruik waren, waren de burgers van de stad wel genoodzaakt te gaan wonen in de buurt van alternatieve drinkwaterbronnen. Dit kwam ofwel rechtstreeks uit de rivier (bah!), ofwel uit cisternes. De meeste heuvels waren verlaten of dunbevolkt. Het gevolg was dat de basiliek van San Giovanni, hoewel ze nog net binnen de Aureliaanse Muren uit de derde eeuw stond, zich in feite op het platteland bevond en werd omgeven door wijngaarden. De krachten van de natuur richtten bij verschillende gelegenheden schade aan de kathedraal aan. In 1115 werd de klokkentoren door de bliksem getroffen. Hij stortte in en beschadigde daarbij een groot deel van de rechter zijbeuk. In 1277 was er een tweede zware aardbeving. Ondanks dit alles bleven de basiliek en het Lateraans Paleis ernaast vanuit religieus oogpunt extreem belangrijk. In 1123, 1139, 1179 en 1215 werden hier het Eerste, Tweede, Derde en Vierde Lateraans Concilie gehouden. De twaalfde en dertiende eeuw kunnen met recht gezien worden als de gouden eeuwen van de kathedraal. Het heeft er de schijn van dat de wijding aan Johannes de Evangelist van deze periode dateert (midden twaalfde eeuw).
Tijdens deze eeuwen werd de kathedraal ingrijpend verbouwd. Paus Innocentius II (1130-1143) – zie Rome: Santa Maria in Trastevere – zou een dwarsschip aan de basiliek hebben toegevoegd. Vervolgens kreeg de kathedraal tijdens het pontificaat van Paus Honorius III (1216-1227) een nieuwe portiek. Later in de dertiende eeuw werd de gevel voorzien van spectaculaire mozaïeken, maar hiervan is alleen een hoofd van Jezus Christus bewaard gebleven. U kunt het hoofd midden in het fronton van de huidige gevel uit de achttiende eeuw zien, maar ik moet toegeven dat het gemakkelijk over het hoofd te zien is. De gevel is namelijk enorm en het mozaïekfragment minuscuul.
Vermoedelijk waren deze externe mozaïeken onderdeel van een groot renovatieproject waartoe Paus Nicolaas IV (1288-1292), de eerste Franciscaanse paus in de geschiedenis, de opdracht had gegeven. Nicolaas liet het koor van de kathedraal verbouwen en een nieuwe apsis neerzetten. Hij huurde Jacopo Torriti en de tamelijk onbekende Jacopo da Camerino – beiden kunstenaars én Franciscanerbroeders – in om de nieuwe apsis van mozaïeken te voorzien. Deze werden omstreeks 1291 gemaakt. Het lijkt redelijk ervan uit te gaan dat min of meer gelijktijdig de externe mozaïeken werden gemaakt, zoals ook het geval was bij de Santa Maria Maggiore, een van de andere projecten van Paus Nicolaas.
Houd wel in uw achterhoofd dat het huidige apsismozaïek feitelijk een kopie uit de negentiende eeuw is. Tijdens het pontificaat van Paus Leo XIII (1878-1903) kregen de architect Virginio Vespignani (1808-1882) en zijn zoon Francesco (1842-1899) de opdracht het koor van de kathedraal met zo’n 20 meter te verlengen. Dit was een nogal gewaagd project, en helaas kon het alleen uitgevoerd worden door de oorspronkelijke apsis met het mozaïek uit de late dertiende eeuw af te breken. De kopie is nog steeds indrukwekkend, maar verschilt aanzienlijk van Torriti’s andere grote apsismozaïek in de Santa Maria Maggiore, dat gelukkig wel bewaard is gebleven. Ik geef sterk de voorkeur aan dit laatstgenoemde mozaïek. Het is qua stijl veel middeleeuwser en oogt veel minder steriel dan het mozaïek in de San Giovanni in Laterano. De warme gouden glans van Torriti’s originele werk lijkt hier wel compleet afwezig te zijn en dat is erg jammer.
Op het huidige apsismozaïek zien we een Christus met een aureool in de wolken, omringd door acht gewone engelen en één serafijn met zes vleugels. Onder Christus zien we in het midden het met juwelen bezette Ware Kruis en verschillende dieren. Twee herten, zes schapen en een feniks, een symbool van de Wederopstanding, zijn te onderscheiden. Als u goed kijkt, ziet u ook een voorstelling van het Hemelse Jeruzalem onder het Kruis. Het wordt bewaakt door de aartsengel Michael en ook Petrus en Paulus zijn er te zien. Links van het Kruis treffen we grotere afbeeldingen van deze twee belangrijke heiligen aan (zie de afbeelding hierboven). Aan deze kant zijn ook de Maagd Maria, Sint Franciscus van Assisi en een knielende Paus Nicolaas IV afgebeeld. Aan de rechterkant zien we bij de grote figuren Johannes de Doper, Johannes de Evangelist en Sint Andreas. De veel kleinere figuur is Sint Antonius van Padova, die er min of meer tussen gepropt lijkt te zijn. We weten niet hoeveel van het tiende-eeuwse mozaïek van Paus Sergius door Jacopo Torriti en Jacopo da Camerino werd gekopieerd toen ze omstreeks 1291 hun mozaïek legden. Het is denkbaar dat ze een getrouwe kopie van het origineel maakten en alleen de twee Franciscaanse heiligen en de Franciscaanse paus toevoegden.
Aan de onderrand van de schelp is de rivier de Jordaan te zien, en daaronder zijn de resterende negen apostelen afgebeeld. Als u goed kijkt, ziet u misschien de twee minuscule knielende figuurtjes aan de voeten van Jakobus en Bartholomeus. Ze dragen een Franciscaanse habijt en stellen Jacopo Torriti en Jacopo da Camerino voor. Torriti signeerde het mozaïek ook, in de uiterste linkerhoek van de schelp. De mozaïekmakers die hier in de negentiende eeuw actief waren, hebben ook deze handtekening gekopieerd. Het onderste gedeelte van de apsis is prachtig versierd. We zien hier nog meer mozaïeken en elementen in Cosmatenstijl. In het midden staat de pauselijke troon. Helaas stierf Virginio Vespignani voordat de verbouwing kon worden voltooid. Zijn zoon Francesco rondde het project in 1884 af.
Middeleeuwse elementen
Het meest originele middeleeuwse element van het hele complex is waarschijnlijk de mooie kloostergang ten zuiden van de basiliek. Deze werd tussen ca. 1222 en 1234 gebouwd door Pietro en Niccolò Vassalletto, vader en zoon. De Cosmatenversieringen die we hier aantreffen zijn erg indrukwekkend en dat geldt ook voor de vele zuilen: sommige daarvan zijn eenvoudig, andere gedraaid en weer andere gedraaid én versierd met patronen in Cosmatenstijl. In het midden van de kloostertuin staat een put die is gemaakt van een zuil uit de Oudheid. De versieringen erop dateren echter van de negende eeuw. Het klooster is een heerlijk rustige plek en de ideale locatie om de basiliek van opzij te aanschouwen. Belangrijker nog is dat het functioneert als opslagplaats voor de middeleeuwse decoraties van de basiliek die werden vernield, verwijderd of – in veel gevallen – allebei.
Een van de interessantste voorwerpen die we hier aantreffen, is een pauselijke troon die ook bekendstaat als de sedes stercorata in het Latijn en de sedia stercoraria in het Italiaans. De Paus nam op deze zetel plaats voor de kroningsceremonie. Als u de zitting van de troon nader bekijkt, dan zult u zien dat er een klein gat in zit. Volgens een nogal malle traditie werd dit gebruikt om vast te stellen of de nieuwe paus een man was. Terwijl de Heilige Vader op de troon zat, moest een jonge geestelijke via het gat zijn onderste regionen inspecteren en testen of hij wel testikels had. Als dit het geval was, moest de geestelijke uitroepen “Testiculos habet” (“Hij heeft ballen”, en volgens sommige overleveringen werden daar de woorden “et bene pendentes” aan toegevoegd – “en ze hangen goed”).
Deze traditie zou zijn ontstaan nadat in het midden van de negende eeuw per ongeluk een vrouwelijke paus – Pausin Johanna – was gekozen. Het verhaal van een vrouwelijke paus is echter slechts een volkslegende zonder historische basis (al stond er wel degelijk een buste van haar in de kathedraal van Siena). De traditie dat de genitaliën van de nieuwe paus geïnspecteerd moesten worden is al net zo onhistorisch. Daar komt bij dat al onze bronnen hierover uit de vijftiende eeuw dateren – Adam van Usk, Felix Hemmerlin en William Brewin – en twee van de drie een stoel van porfier (i.e. rood marmer) noemen. Dat kan dus nooit slaan op de witmarmeren troon die in de kloostergang staat. In de Vaticaanse Musea staat wel een porfieren stoel, met een gat in de zitting dat aanzienlijk groter is dan dat van de troon. Hier ziet men een plaatje van deze stoel, maar bedenk wel dat dit de legende van het bevoelen van de genitaliën niet aannemelijker maakt (de Vaticaanse stoel zou een geboortestoel kunnen zijn).
Waar verwijst de benaming sedes stercorata dan wel naar? Het antwoord is: naar 1 Samuel 2:8, dat als volgt luidt:
“Hij (de HEER) verheft uit het stof wie berooid is, uit het vuil tilt hij op wie alles ontbeert. Hij laat hen wonen bij hooggeplaatsten, hij houdt een ereplaats voor hen vrij.” (NBV)
In Psalm 113 vinden we een soortgelijke tekst. “Uit het vuil”, ook wel “van de mesthoop”, is in het Latijn “de stercore”, dus sedes stercorata kan worden vertaald als “meststoel”. De witmarmeren zetel in de kloostergang dateert uit de Oudheid en werd vóór de kathedraal neergezet, waar hij – volgens een informatiepaneel in de kloostergang – tijdens de lange en complexe ceremonie van de installatie van een nieuwe paus werd gebruikt. Tijdens deze ceremonie werd het Bijbelvers uit 1 Samuel 2:8 voorgelezen, als herinnering aan de vergankelijkheid van aardse macht en aan de noodzaak van nederigheid. Het informatiepaneel beweert dat de troon voor het eerst gebruikt werd voor de kroning van Paus Paschalis II in 1099 en voor het laatst voor die van Paus Pius IV in januari 1560.
In de kloostergang treffen we ook de restanten aan van het zogenaamde Altaar van Maria Magdalena, waarin ooit de overblijfselen van deze heilige zouden zijn bewaard. Het altaar werd gemaakt door Adeodato di Cosma (gestorven omstreeks 1332) en deze naam vinden we ook terug op een driehoekige plaat die aan een van de muren van het klooster wordt tentoongesteld: MAG[ISTE]R DEODAT[VS] FECIT HOC OP[VS] (“Meester Deodatus heeft dit werk gemaakt”). Het altaar werd in februari 1297 gewijd door kardinaal Gerardo Bianchi uit Parma. Het werd gemaakt in opdracht van Paus Bonifatius VIII (1294-1303). Let wel, hoe spectaculair het Altaar van Maria Magdalena ook geweest moge zijn, het was NIET het hoogaltaar. De toevoeging van een nieuw hoogaltaar aan de kathedraal was waarschijnlijk nog onderdeel van het project van Paus Nicolaas IV. Het nieuwe hoogaltaar werd in 1293 voltooid en in de basiliek geplaatst. Paus Nicolaas was toen al dood, maar over zijn opvolging werd lang en fel gestreden. Het duurde meer dan twee jaar voordat Paus Celestinus V de Troon van Sint Pieter (en de hierboven besproken sedes stercorata) kon bestijgen. Het hoogaltaar uit de late dertiende eeuw kan daarom aan Nicolaas worden toegeschreven. Helaas bestaat het niet meer (zie hieronder).
De genoemde Paus Bonifatius VIII gaf niet alleen de opdracht voor het Altaar van Maria Magdalena. Hij liet tevens een loggia bouwen die was verbonden met een grote vergaderzaal (aula concilii) die ten noorden van de kathedraal stond en was gebruikt voor de vier Lateraanse Concilies die hierboven al genoemd werden. Deze Loggia der Zegeningen werd gebouwd met het oog op het snel naderende Jubeljaar 1300, dat duizenden pelgrims naar Rome zou trekken. Men schat dat misschien wel 200.000 mannen en vrouwen naar de Eeuwige Stad afreisden om een volle aflaat te verkrijgen. De dichter Dante Alighieri was één van hen. De Loggia der Zegeningen bood de Paus de mogelijkheid om grote menigten te zegenen en de beroemde kunstenaar Giotto di Bondone uit Florence (ca. 1266-1337) werd ingevlogen om de loggia met fresco’s te verfraaien. Helaas zijn noch de Loggia der Zegeningen, noch Giotto’s fresco’s bewaard gebleven. De loggia werd in de late zestiende eeuw (om precies te zijn in 1586) afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe Lateraans Paleis dat toen gebouwd werd. Van Giotto’s fresco’s heeft slechts een minuscuul fragment de afbraak overleefd.
Dit fragment is niettemin bijzonder intrigerend. Het toont Paus Bonifatius onder een baldakijn, geflankeerd door – vermoedelijk – een diaken en een kardinaal (helemaal rechts staat nog een derde persoon). Volgens de heersende leer zien we op het fragment hoe de Paus het jaar 1300 tot Jubeljaar uitroept, het eerste Heilige Jaar in de geschiedenis. Die interpretatie lijkt overtuigend, aangezien het Jubeljaar de reden was dat de Loggia der Zegeningen werd gebouwd. Giotto-expert Francesca Flores d’Arcais noemt echter ook de afwijkende mening van één geleerde die stelt dat het fresco verwijst naar een andere gebeurtenis, te weten het moment waarop de Paus eind januari 1295, kort na zijn kroning, bezit neemt van het Lateraans Paleis. Aangezien zoveel van Giotto’s fresco verloren is gegaan, zullen we nooit zeker weten welke gebeurtenis hij schilderde. Flores d’Arcais verwijst ook naar de mening van één expert die beweert dat het fresco van de hand van Giotto’s tijdgenoot Pietro Cavallini (ca. 1259-1330) is, en dus niet van de Florentijnse meester. Waarschijnlijk is dat niet zo. Zeker na de restauratie van het fragment in 1952 wordt het algemeen aan Giotto toegeschreven, die bij het schilderen uiteraard hulp kan hebben gekregen van assistenten in zijn atelier.
Rampen en wederopstanding
Het Rome van het einde van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw was een bloeiende stad. Ze had veel van haar voormalige luister herwonnen. Jacopo Torriti had zowel de San Giovanni in Laterano als de Santa Maria Maggiore verfraaid met spectaculaire mozaïeken, Pietro Cavallini had fresco’s en mozaïeken verzorgd voor de kerken van Santa Maria en Santa Cecilia in Trastevere en Giotto was betrokken geweest bij de decoratie van de Loggia der Zegeningen van Paus Bonifatius. Toen sloeg echter, op 6 mei 1308, het noodlot toe. Zowel de kathedraal als het naastgelegen Lateraans Paleis werden zwaar beschadigd door een brand die drie dagen achter elkaar woedde. Het werd allemaal nog erger toen Paus Clemens V (1305-1314), een Fransman die eigenlijk Raymond Bertrand de Got heette, vervolgens besloot de pauselijke zetel naar Avignon te verplaatsen. In 1305 was Clemens al in Lyon gekroond, waarna hij zijn hof in Poitiers had ingericht. Nu gebruikte hij de brand in de San Giovanni en het Pauselijk Paleis als smoes om niet naar de Eeuwige Stad terug te hoeven keren. Dit was het begin van een periode die soms als de “Babylonische Ballingschap” (1309-1377) wordt aangeduid. Die benaming is echter onjuist, want de pausen verbleven vrijwillig in Avignon.
Pas in 1377 keerden de pausen definitief terug naar Rome. In de tussentijd werd de basiliek opnieuw beschadigd door een storm (1343), door een aardbeving (1347) en door een tweede brand (1360). Bij deze tweede brand ging het hoogaltaar uit 1293 dat hierboven al genoemd werd verloren. Paus Urbanus V (1362-1370) keerde in 1367 voor korte tijd in Rome terug, maar vertrok in 1370 weer naar Avignon, waar hij enkele weken later stierf. Hoewel zijn missie om het pausdom terug te brengen naar Rome was mislukt, had Urbanus in elk geval heel erg zijn best gedaan en zelfs de architect Giovanni di Stefano uit Siena (gestorven omstreeks 1391) de opdracht gegeven de basiliek te restaureren. Rond 1370 was het restauratiewerk klaar. Giovanni di Stefano was eveneens verantwoordelijk voor het nieuwe hoogaltaar en dan vooral voor het Gotische baldakijn erboven. Ook dit altaar werd in 1370 voltooid en het lijkt erop dat Paus Urbanus acte de présence gaf om het in te wijden. Bij het voorgaande moet wel opgemerkt worden dat het hoogaltaar dat we tegenwoordig zien een replica uit de negentiende eeuw is, gemaakt in opdracht van Paus Pius IX (1846-1878). Deze paus liet ook het baldakijn erboven restaureren. De oorspronkelijke fresco’s uit de veertiende eeuw zijn bewaard gebleven, maar ze zijn heel vaak bijgewerkt en overgeschilderd. Dat gebeurde ook tijdens de restauratie van Paus Pius IX.
Paus Gregorius XI (1370-1378), de opvolger van Urbanus V, zou de laatste rechtmatige paus zijn die in Avignon resideerde (na 1378 waren er nog twee tegenpausen in deze stad). Gregorius bracht het pausdom terug naar Rome, maar besloot geen gebruik te maken van het Lateraans Paleis, dat op dat moment nog een bouwval was. In plaats daarvan verhuisde de Paus naar het Vaticaan, waar hij ook vandaag de dag nog verblijft. Als gevolg van deze verhuizing boette de San Giovanni in Laterano aan prestige in, maar de basiliek werd enigszins in ere hersteld door Paus Martinus V (1417-1431). De verkiezing van deze Martinus had een einde gemaakt aan het zogenaamde Groot Westers Schisma (1378-1417). Tijdens dit schisma had er zowel in Rome als in Avignon een paus gezeteld. Bij tijd en wijle waren er zelfs drie pausen geweest.
Aangezien de orde in de Katholieke Kerk hersteld was, besloot Paus Martinus dat Rome weer een prachtige stad moest worden. Terwijl in steden als Florence de kunsten bloeiden, was Rome slechts een provinciestadje met een bevolking van weinig meer dan 25.000 zielen. De Paus beval daarom Masaccio (die op dat moment aan de Brancacci-kapel in Florence werkte), Gentile da Fabriano en Pisanello om naar Rome te komen om voor hem te werken. De twee laatstgenoemden voorzagen de kathedraal van fresco’s die – ZUCHT! – allemaal verloren zijn gegaan. Paus Martinus liet ook een Cosmatenvloer (zeldzaam voor de vijftiende eeuw) in de basiliek leggen. Deze is – HOERA! – gedeeltelijk bewaard gebleven.
Zestiende en zeventiende eeuw
Paus Pius IV (1559-1565) bestelde een nieuw en erg mooi plafond voor de basiliek, dat twee jaar na zijn dood, in 1567, werd voltooid. Dit plafond is er nog steeds. De belangrijkste veranderingen van de zestiende eeuw aan het complex werden vervolgens doorgevoerd tijdens het pontificaat van Paus Sixtus V (1585-1590). Tussen 1512 en 1517 was het oude Lateraans Paleis nog één keer gebruikt voor een kerkvergadering, het Vijfde Lateraans Concilie. In 1586 was het echter over en sluiten. De Paus gaf Domenico Fontana (1543-1607) de opdracht het paleis te slopen en op veel kleinere schaal te herbouwen. Het Lateraans Paleis dat we vandaag de dag zien is dus het werk van Fontana. Het werd in 1589 voltooid.
Fontana was eveneens verantwoordelijk voor de aanleg van de huidige Piazza di San Giovanni in Laterano en voor het plaatsen van de immense Egyptische obelisk die we hier aantreffen, de Obelisco Lateranense. De obelisk dateert uit de vijftiende eeuw BCE en is dus bijna 3.500 jaar oud. Ooit stond het object in het Tempelcomplex van Amon-Re te Karnak. In 357 liet keizer Constantius II (337-361) de obelisk per schip naar Rome overbrengen, wat overigens de enige keer was dat de keizer de voormalige hoofdstad van het Romeinse Rijk bezocht. De keizer liet het object op de spina van het Circus Maximus plaatsen, maar tijdens een latere aardbeving viel de obelisk om en brak in drie stukken. Paus Sixtus liet deze stukken uitgraven en vroeg Fontana de obelisk weer in elkaar te zetten en op de nieuwe piazza op te richten. De oprichting vond plaats op 9 augustus 1588.
Ten slotte ontwierp Fontana in 1586 een nieuwe Loggia der Zegeningen. Deze loggia is onderdeel van de rechterzijde van het dwarsschip (i.e. de noordkant; zie de afbeelding hierboven) en heeft hoegenaamd niets van doen met de middeleeuwse loggia van Paus Bonifatius VIII, die zich elders bevond. De schilders Giovanni Guerra (1544-1618) en Cesare Nebbia (ca. 1536-1622) stonden aan het hoofd van een team van kunstenaars dat de nieuwe loggia van fresco’s voorzag. Vroeger konden bezoekers de kathedraal binnengaan via de loggia, maar helaas is dat niet meer mogelijk. Vanwege veiligheidsredenen is er nu nog maar één ingang, aan de voorzijde van de kathedraal (uw tas moet daar door de scanstraat).
De meest ingrijpende verbouwing van het interieur van de kathedraal vond plaats in de late zestiende en de zeventiende eeuw. De basiliek kreeg toen een make-over in de stijl van de Barok. Paus Clemens VIII (1592-1605) huurde met het oog op het Jubeljaar 1600 Giacomo della Porta (1532-1602) in om het dwarsschip te verbouwen. Als onderdeel van de verbouwing ontwierp Pietro Paolo Olivièri (1551-1599) voor dit deel van de basiliek het zogenaamde Altaar van het Heilig Sacrament. Giuseppe Cesari (1568-1640), bij zijn tijdgenoten bekend als de Cavalier d’Arpino, leidde als voorman een team van frescoschilders. Ondanks al deze veranderingen verkeerde de basiliek nog steeds in belabberde staat en vreesde men zelfs dat ze in zou storten. Het jaar 1650 was al uitgeroepen als het volgende Jubeljaar, dus Paus Innocentius X (1644-1655) richtte zich tot een van de belangrijkste Barokarchitecten van de hele zeventiende eeuw om de oudste kerk in Rome van de ondergang te redden. De naam van deze architect was Francesco Borromini (1599-1667).
Borromini heeft beslist zijn stempel gedrukt op de San Giovanni in Laterano. Het interieur dat we vandaag de dag in het middenschip en de zijbeuken zien, kan grotendeels op zijn conto geschreven worden. Het restauratieproces begon in 1646 en werd pas in 1660 afgerond. Daarna werkte Borromini nog tot aan zijn zelfmoord in 1667 aan het naastgelegen baptisterium. Misschien dat het resultaat van Borromini’s verbouwing in Barokstijl niet iedereen kan bekoren, maar de architect verdient in elk geval een compliment omdat hij het grootste gedeelte van de Cosmatenvloer heeft behouden. Een interessant weetje is dat Paus Alexander VII (1655-1667) Borromini de opdracht gaf om nieuwe deuren in de hoofdingang te plaatsen. Deze waren weggenomen uit de oude Curia Julia, het Senaatsgebouw op het Forum Romanum. Deze bronzen deuren zijn misschien wel de oudste elementen van de hele basiliek en ouder dan de basiliek zelf. Vermoedelijk dateren ze van een restauratie van de Curia tijdens de regering van keizer Domitianus (81-96). Deze restauratie was noodzakelijk na een grote brand die in het jaar 80 delen van Rome in de as had gelegd of beschadigd.
Wat interessant is, is dat Borromini een deel van de (laat-)middeleeuwse grafmonumenten in de zijbeuken heeft gespaard en er Barokke elementen aan toegevoegd heeft. Een goed voorbeeld is het monument voor de Milanese kardinaal Conte Casati, die in de zomer van 1287 aan malaria overleed (er heerste toen een epidemie die ook de levens van andere kardinalen eiste en daardoor de verkiezing van een nieuwe paus bemoeilijkte). U vindt dit monument in de rechter zijbeuk (zie de afbeelding hieronder). Het grafschrift is qua stijl duidelijk middeleeuws en dat geldt ook voor de Cosmatenversieringen, de Gotische bogen en de beelden van de overleden kardinaal, Johannes de Doper en Christus. Er wordt wel beweerd – en niet zonder reden – dat al deze elementen, met uitzondering van het grafschrift, afkomstig zijn van het Altaar van Maria Magdalena en niets van doen hebben met Casati. De elementen van grijs marmer, de kariatiden en de vlammende vazen waren zeker geen onderdeel van het oorspronkelijke monument. Deze werden allemaal door Borromini toegevoegd.
Wat verder in de rechter zijbeuk treffen we een tweede samengesteld monument aan. Het oorspronkelijke monument was bedoeld voor kardinaal António Martins de Chaves, bisschop van Porto in Portugal. Volgens het grafschrift stierf de kardinaal in Rome op 11 juli van het jaar 1447 (en niet op 6 juli, zoals veel Wikipedia-artikelen beweren; in het grafschrift staat XI en niet VI; de Portugezen hebben het wel goed). Het oorspronkelijke werk wordt toegeschreven aan de vijftiende-eeuwse beeldhouwer Isaia da Pisa. Afgezien van de beeltenis van de overledene maakte hij ook het beeld van de Maagd Maria en de vier andere beelden van de groep. Later plaatste Borromini het monument in een prachtige aedicula gemaakt van rood en groen marmer.
Latere geschiedenis en heden
In de vroege achttiende eeuw werden er grote beelden van de twaalf apostelen in de nissen in het middenschip geplaatst. Een van de beste is dat van Sint Bartholomeus, de apostel die levend gevild werd. De maker was de Franse beeldhouwer Pierre Legros de Jongere (1666-1719) en het beeld werd in 1712 voltooid. We zien de apostel met een mes in zijn linkerhand en zijn eigen afgesneden huid in beide handen. Gelukkig is het beeld niet zo macaber als dat van Marco d’Agrate (ca. 1504-1574) in de Duomo van Milaan. Legros was ook verantwoordelijk voor een beeld van de apostel Thomas.
De belangrijkste toevoeging van de achttiende eeuw is evident de huidige gevel van de kathedraal. In 1732 werd een ontwerpwedstrijd uitgeschreven voor een nieuwe façade. Deze moest vóór het Jubeljaar 1750 voltooid zijn. De wedstrijd werd verrassend gewonnen door een buitenstaander, de uit Florence afkomstige Alessandro Galilei (1691-1737). Galilei kreeg dus de opdracht en voltooide de nieuwe gevel in 1735 (hij verwerkte een klein stukje mozaïek uit de dertiende eeuw in het ontwerp; zie hierboven). De gevel wordt vaak omschreven als Neoclassicistisch. Inderdaad was Galilei tamelijk anti-Barok, al brak hij niet helemaal met deze stijl. De gevel van de San Giovanni in Laterano heeft een tweede loggia van waaraf de Paus zijn zegen kan geven en wordt verfraaid met beelden van Jezus Christus, de twee Giovanni’s en verschillende andere heiligen.
De twee interventies in de negentiende eeuw van Paus Pius IX (1846-1878) en Paus Leo XIII (1878-1903) zijn hierboven al genoemd. In 1870 werd Rome door de Italiaanse staat geannexeerd en werd ze de hoofdstad van het verenigde Koninkrijk Italië. Pius en zijn opvolgers kozen er toen voor om weg te kwijnen in het Vaticaan en nooit meer de San Giovanni in Laterano te bezoeken. De problematische verhouding tussen de staat en het Vaticaan werd pas opgelost met de ondertekening van het Verdrag van Lateranen in 1929. Een prettige bijkomstigheid van de terugkeer van de pausen naar het Lateraan was dat er in 1934-1938 opgravingen onder de San Giovanni werden uitgevoerd. De archeologen ontdekten daarbij de overblijfselen van de kazerne van de equites singulares Augusti. Ik begon mijn bijdrage met deze eliteruiters en eindig nu ook weer bij hen. De cirkel is rond.
Bronnen
- Capitool Reisgidsen Rome, 2009, p. 178-179 en 182-183;
- Francesca Flores d’Arcais, Giotto, p. 110-118;
- John Julius Norwich, The Popes, Chapters VI-VII en XIV-XVI;
- Henk Singor, Constantijn, p. 278;
- Luc Verhuyck, SPQR. Anekdotische reisgids voor Rome, p. 245-251;
- San Giovanni in Laterano op Churches of Rome Wiki.
Noten
[1] Naast de San Giovanni in Laterano zijn dit – in de correcte rangorde – de San Pietro in Vaticano, de San Paolo fuori le Mura en de Santa Maria Maggiore.
[2] Naast de San Giovanni in Laterano zijn dit de San Pietro in Vaticano, de San Paolo fuori le Mura, de Santa Maria Maggiore en de San Lorenzo fuori le Mura. Er zijn in Italië nog twee andere pauselijke basilieken, beide in Assisi: de San Francesco en de Santa Maria degli Angeli.
Bijgewerkt 29 augustus 2024.
Pingback:Rome: Triclinium Leoninum – – Corvinus –
Pingback:Milaan: San Lorenzo Maggiore – – Corvinus –
Pingback:Rome: Santa Maria in Trastevere – – Corvinus –
Pingback:Rome: Santa Croce in Gerusalemme – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Paolo fuori le Mura – – Corvinus –
Pingback:Milaan: Pinacoteca di Brera – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Basilica di San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Giovanni in Laterano – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Lorenzo fuori le Mura – – Corvinus –
Pingback:Rome: Santa Maria Maggiore – – Corvinus –
Pingback:Veneto: Monselice – – Corvinus –
Pingback:Brescia: Santissimo Corpo di Cristo – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Giovanni in Fonte (Lateraans Baptisterium) – – Corvinus –
Pingback:Rome: De Sint Pieter – – Corvinus –
Pingback:Rome: Santa Maria sopra Minerva – – Corvinus –
Pingback:Een kleine geschiedenis van het Oude Egypte: het Nieuwe Rijk (deel 1) – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Santa Maria degli Angeli – – Corvinus –
Pingback:Rome: Sant’Antonio dei Portoghesi – – Corvinus –
Pingback:Verona: San Fermo Maggiore – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Pancrazio – – Corvinus –
Pingback:De terugkeer van de barbaren, Feyenoordsupporters in Rome - Unesco-queesties.nl
Pingback:De 10 hoogtepunten van… het Museo Nazionale Romano (Baden van Diocletianus) – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 311-312 – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 326-327 – – Corvinus –
Pingback:Constantijn de Grote: De Jaren 324-325 – – Corvinus –
Pingback:Rome: San Giovanni dei Fiorentini – – Corvinus –
Pingback:Montefalco: de fresco’s van Benozzo Gozzoli in de San Francesco – – Corvinus –
Pingback:Siena: Libreria Piccolomini – – Corvinus –
Pingback:Bologna: Pinacoteca Nazionale – – Corvinus –
Pingback:Napels: De Duomo – – Corvinus –