Rome: Santa Maria Maggiore

De Santa Maria Maggiore.

Ik heb de omvangrijke taak van het schrijven van een bijdrage over de Santa Maria Maggiore al veel te lang uitgesteld. Deze basilica maior is nu al verschillende malen in andere bijdragen genoemd en ik heb de kerk al minstens een half dozijn keer bezocht. De kerk is een van de vier godshuizen in Rome met de status van basilica maior; de andere zijn de San Giovanni in Laterano, de San Pietro in Vaticano en de San Paolo fuori le Mura. De Santa Maria Maggiore is tevens een pauselijke basiliek, hetgeen betekent dat – behoudens bijzondere dispensatie – alleen de Paus zelf hier vanaf het hoogaltaar de mis kan opdragen. Verder is de Santa Maria Maggiore de grootste en belangrijkste kerk in Rome die is gewijd aan de Maagd Maria. Gedurende de eeuwen is de kerk verfraaid met een groot aantal kunstschatten, wat een interessante mix van vele verschillende stijlen heeft opgeleverd. Deze bijdrage is gelardeerd met een groot aantal afbeeldingen, want er is in de kerk veel te zien dat ik mijn graag met mijn lezers deel.

De Basilica Liberiana

De Santa Maria Maggiore staat ook bekend als de Basilica Liberiana en de Santa Maria della Neve (Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw). De eerste naam verwijst naar Paus Liberius (352-366), gedurende wiens pontificaat een eerste kerk werd gesticht. De tweede naam is verbonden met een vrome stichtingslegende waarin een Romeinse edelman genaamd Johannes figureert. Deze Johannes was een rijke landeigenaar die de eretitel patricius voerde. De Maagd Maria was in een droom aan hem verschenen en had hem toen verteld dat hij in Rome een aan haar gewijde kerk moest bouwen op de plek waar de volgende dag sneeuw zou vallen. Dit was alleen al een merkwaardige droom omdat het augustus was. Johannes vertelde Paus Liberius wat hem overkomen was en kreeg toen te horen dat de Heilige Vader een soortgelijke droom had gehad. En jawel, inderdaad viel er vervolgens op miraculeuze wijze sneeuw op de Esquilijn. Voor de Paus was dit het bewijs dat hij hier zijn nieuwe kerk moest bouwen. Het lijkt er echter op dat dit hele verhaal over Paus Liberius, Johannes de Patriciër en de wonderbaarlijke sneeuwbui in hartje zomer pas honderden jaren later is ontstaan. Het gaat dus om een apocrief verhaal. Men vindt het terug op het mozaïek op de oude gevel van de kerk, dat ik hieronder uitgebreider zal bespreken.

Johannes de Patriciër vertelt zijn droom aan Paus Liberius (gevelmozaïek).

Helaas bestaat de basiliek van Paus Liberius niet meer. Deze kerk moet ook ergens anders op de Esquilijn gebouwd zijn, want onder de huidige kerk zijn er geen overblijfselen van gevonden. Het lijkt redelijk om aan te nemen dat de Basilica Liberiana al vrij snel na de dood van Paus Liberius in 366 werd verlaten. Na zijn dood werden gelijktijdig twee nieuwe pausen gekozen, hetgeen leidde tot een gewelddadige strijd tussen de aanhangers van de beide heren. De ene partij werd aangevoerd door Paus Damasus, de andere door zijn rivaal, die – vanwege het simpele feit dat hij de strijd verloor – de geschiedenis is ingegaan als tegenpaus Ursicinus (of Ursinus). Er zijn verschillende bronnen die de confrontaties tussen de twee kemphanen en hun volgelingen beschrijven, zoals de niet-christelijke schrijver Ammianus Marcellinus en de zogenaamde Collectio Avellana. De laatstgenoemde bron is Damasus duidelijk vijandig gezind. De Collectio Avellana is vooral interessant omdat er verschillende kerken in genoemd worden die toen in Rome stonden. De Collectio beweert dat Ursicinus werd gekozen in de ‘Basilica van Julius aan de andere kant van de Tiber’. Dat moet slaan op de Santa Maria in Trastevere, die vermoedelijk werd gesticht door Paus Julius I (337-352). Damasus en zijn aanhangers kwamen samen in de ‘Kerk in Lucinis’, wat duidelijk verwijst naar de kerk van San Lorenzo in Lucina.

Sneeuwval in augustus (gevelmozaïek).

De beide partijen lijken verschillende malen slaags te zijn geraakt, maar Damasus kreeg al snel de overhand. Op enig moment zou hij volgens de Collectio de Basilica Liberiana hebben belegerd met een bende gladiatoren, wagenmenners, grafdelvers en de hele clerus. Deze drongen de kerk binnen en zouden 160 mensen gedood hebben en nog veel meer verwond. Het gebouw werd in brand gestoken en geplunderd. Als dit allemaal waar is, dan verklaart het waarom de Basilica Liberiana verlaten werd: de kerk was beschadigd en onteerd. Interessant genoeg maakt Ammianus Marcellinus melding van een aanval op de ‘basilica van Sicininus’ waarbij 137 mensen werden gedood. Er is wel eens geopperd dat deze basilica de Basilica Liberiana was, maar erg overtuigend is die theorie niet. De woorden ‘Liberius’ en ‘Sicininus’ vertonen geen enkele verwantschap. Wie of wat met Sicininus (mogelijk zelfs Sicininum) bedoeld wordt, is volkomen onbekend. Mogelijk verwees Ammianus Marcellinus naar een andere confrontatie tussen beide partijen waarbij ook veel dodelijke slachtoffers vielen.

Stichting van de kerk

De kerk die we vandaag de dag zien werd gesticht door Paus Sixtus III (432-440). Sixtus – wiens naam overigens eigenlijk Xystus was – zat bepaald niet stil. Hij was tevens verantwoordelijk voor een grondige verbouwing van het Lateraans Baptisterium. Zijn beslissing om een kerk gewijd aan de Maagd Maria te bouwen was ingegeven door het besluit van het Concilie van Efese van 431 om Maria als Moeder van God of – in het Grieks – theotokos aan te merken. Dit besluit gaf een impuls aan de verering van Maagd in alle delen van het Romeinse Rijk en hoogstwaarschijnlijk was de Santa Maria Maggiore de eerste kerk in Rome die aan haar gewijd was (er is wel betoogd dat de Santa Maria in Trastevere die eer toekomt, maar het is waarschijnlijker dat deze kerk in de achtste eeuw werd herwijd aan de Maagd).

De correcte naam van Paus Sixtus III – Xystus – op de triomfboog.

Melchisedek biedt brood aan Abraham aan.

De kerk van Sixtus had de vorm van een klassieke Romeinse basilica: een middenschip, twee zijbeuken, een halfronde apsis en géén dwarsschip. En hoewel er sinds het pontificaat van Sixtus bijna zestien eeuwen verstreken zijn, zijn delen van de originele decoraties van deze imposante kerk bewaard gebleven. Sterker nog, de Santa Maria Maggiore is één van de slechts twee kerken in Italië waarvan de oorspronkelijke wandmozaïeken de tand des tijds hebben doorstaan. Die andere kerk is de Sant’Apollinare Nuovo in Ravenna. Dat wil overigens niet zeggen dat álle wandmozaïeken bewaard zijn gebleven. Oorspronkelijk waren er 42 panelen. Negen daarvan zijn verloren gegaan en in 1593 vervangen door fresco’s van middelmatige kwaliteit. In de vroege zeventiende eeuw werden er nog eens zes kapotgemaakt toen er toegangsbogen werden geïnstalleerd voor de twee belangrijkste kapellen in de kerk, de Cappella Sistina aan de rechterkant en de Cappella Paolina aan de linkerkant (meer informatie over deze kapellen volgt hieronder). Er zijn dus nog 27 panelen over, waarvan sommige beschadigd zijn. Allemaal vertellen ze verhalen uit het Oude Testament.

De eerste twaalf panelen, op de linker muur van het middenschip, behandelen verhalen uit het Bijbelboek Genesis. We zien Abraham, Lot, Jacob, Esau en vele anderen. De vijftien panelen op de tegenoverliggende muur gaan over de reis naar het Beloofde Land. De mozaïeken zijn grotendeels gebaseerd op de Bijbelboeken Exodus, Numeri en Jozua. In de eerste scènes speelt Mozes een belangrijke rol. Na zijn dood neemt Jozua de leiding over en steekt de rivier de Jordaan over. De mozaïeken zijn misschien wat moeilijk te zien omdat ze zo hoog en ver weg aan de muur bevestigd zijn. Het lijdt bovendien geen twijfel dat ze zwaar gerestaureerd zijn. Niettemin zijn ze erg indrukwekkend. De meeste vertellen twee of zelfs drie verhalen in één paneel. Omdat het om pre-Byzantijnse mozaïeken gaat, zijn de mensen min of meer realistisch afgebeeld. De mozaïeken geven ons een aardig idee van hoe bijvoorbeeld kleding en wapens er in het midden van de vijfde eeuw uitzagen. De dochter van de farao is bijvoorbeeld als een Romeinse keizerin afgebeeld.

Isaak zegent Jakob.

Mozes bij de dochter van de farao.

Mozes steekt de Rode Zee over.

Verkenners keren terug uit Kanaän (boven), Opstand tegen Mozes (onder).

Het Beleg van Jericho.

De Zon staat stil bij Gibeon.

De vijfde-eeuwse mozaïeken van de triomfboog hebben eveneens de tand des tijds doorstaan. Ook deze zijn zeer de moeite waard. Ze zijn opgedeeld in vier stroken met voorstellingen. Op de bovenste strook staat de echte naam van Paus Sixtus vermeld: XYSTVS EPISCOPVS PLEBI DEI, oftewel ‘Bisschop Xystus (heeft dit gebouwd) voor het Volk Gods’. De naam is afgebeeld onder een lege troon met daarop een kruis, de zogenaamde hetoimasia. Aan weerszijden van de troon staan Petrus en Paulus en de symbolen van de vier evangelisten (zie de afbeelding hierboven). Direct links van Petrus zien we een voorstelling van de Annunciatie, met daaronder een Aanbidding der Wijzen. De strook daaronder toont de Moord op de Onschuldige Kinderen door Koning Herodes en op de onderste strook zien we de stad Jeruzalem. Als we weer omhoogkijken en verdergaan rechts van Paulus, dan zien we een voorstelling met de Presentatie in de Tempel. De voorstelling daaronder gaat over de Heilige Familie die haar toevlucht heeft gezocht in Egypte. Een strook lager zien we hoe de Wijzen verslag uitbrengen aan Herodes en ten slotte komen we in de laagste strook in Bethlehem aan.

Mozaïek op de triomfboog.

Annunciatie en Aanbidding der Wijzen.

De drie Wijzen brengen verslag uit aan Herodes.

De Middeleeuwen

De basiliek van Paus Sixtus had geen zijkapellen. Wel stond er naast de kerk een, oorspronkelijk vrijstaand, extern oratorium waarin de overblijfselen van de voederbak van Christus – i.e. de kribbe die als zijn wieg diende – werden bewaard en vereerd. We weten niet wanneer dit zogenaamde Oratorium van Bethlehem werd gebouwd, maar wel dat het er niet meer staat. Eerst werd het tijdens het pontificaat van Paus Innocentius III (1198-1216) omgebouwd tot een kapel, de Cappella del Presepe. Vervolgens werd deze kapel per ongeluk verwoest toen de architect Domenico Fontana (1543-1607) haar probeerde te verplaatsen naar het midden van de nieuwe Cappella Sistina, een kapel die hij bouwde in opdracht van Paus Sixtus V (1585-1590). Tijdens de verplaatsing stortte de kapel in en gingen veel van haar kostbare versieringen verloren. Sommige zijn bewaard gebleven, zoals de prachtige figuurtjes voor de kerststal van de hand van de beeldhouwer Arnolfo di Cambio (ca. 1240-1300/10) en zijn atelier. Tegenwoordig treft men ze aan in het museum van de Santa Maria Maggiore, althans dat is waar ik ze zelf aantrof tijdens mijn laatste bezoek aan de kerk (er zijn berichten dat ze ook wel eens elders staan).

Figuurtjes voor de kerststal van Arnolfo di Cambio. De Madonna met Kind werd later toegevoegd en is van de hand van Giovanni Antonio Paracca (1546-1599).

Dezelfde figuurtjes, nu in de Cappella Sistina.

Cosmatenvloer.

Tijdens de Middeleeuwen brachten verschillende pausen wijzigingen aan de kerk aan. Een van hen was Paus Paschalis I (817-824), die erg actief was gedurende zijn relatief korte pontificaat; we vinden afbeeldingen van hem terug op de apsismozaïeken van drie Romeinse kerken, waaronder dat van de Santa Prassede die praktisch naast de Santa Maria Maggiore staat.[1] Op kerstavond van het jaar 1075 vond er in – of eigenlijk naast – deze kerk een merkwaardig incident plaats. Terwijl hij de misviering in het naastgelegen Oratorium van Bethlehem leidde, werd Paus Gregorius VII (1073-1085) ontvoerd. Reeds de volgende dag werd hij bevrijd door het Romeinse volk en teruggebracht op de rug van een witte muilezel. Gregorius beweerde dat zijn rivaal, keizer Hendrik IV van het Heilige Roomse Rijk, achter de ontvoering zat. Paus en keizer zouden elkaar niet veel later bij de strot grijpen tijdens de zogenaamde Investituurstrijd, die uiteindelijk leidde tot de beroemde Gang naar Canossa van de keizer in 1077. Paus Eugenius III (1145-1153) was verantwoordelijk voor een restauratie waarbij de kerk werd voorzien van een prachtige Cosmatenvloer. Delen van deze vloer zijn bewaard gebleven. Eugenius liet ook een toegangsloggia bouwen, die echter in de achttiende eeuw werd afgebroken.

Paus Nicolaas IV

Verreweg de belangrijkste verbouwing werd uitgevoerd in opdracht van Paus Nicolaas IV (1288-1292). Deze Nicolaas heette oorspronkelijk Girolamo Masci en was de eerste Franciscaanse paus in de geschiedenis. Hij voorzag de Santa Maria Maggiore van een dwarsschip en liet de oorspronkelijke apsis van de kerk afbreken en vervolgens verder naar achteren opnieuw opbouwen. Helaas ging het oude apsismozaïek uit de vijfde eeuw tijdens dit proces verloren, maar Nicolaas liet het gelukkig vervangen door een nieuw en zeer spectaculair exemplaar. Dit nieuwe mozaïek van de Kroning van de Maagd werd gemaakt door de dertiende-eeuwse schilder en mozaïekmaker Jacopo Torriti. Het staat vast dat het werk van hem is, want hij signeerde het. Omstreeks 1295, dus na de dood van Paus Nicolaas, werd het mozaïek voltooid.

Kroning van de Maagd.

Dormitio virginis.

Het is mogelijk dat Torriti en zijn medewerkers werden geïnspireerd door het apsismozaïek van de Santa Maria in Trastevere, dat minstens een eeuw eerder werd gemaakt en een vergelijkbaar thema heeft. Hoewel het laatstgenoemde mozaïek strikt genomen geen kroning uitbeeldt, toont het wel de Maagd en Christus die samen een troon delen. Zelfs de Latijnse tekst in het boek van Jezus is hetzelfde: VENI ELECTA MEA ET PONAM IN TE THRONUM MEUM, “kom, mijn uitverkorene, en ik zal u op mijn troon zetten”. Het apsismozaïek van de Santa Maria Maggiore toont Christus en de Maagd in het midden, in een tondo die wordt ondersteund door groepen engelen. Links van de tondo zijn – van rechts naar links – Petrus, Paulus en Sint Franciscus (ca. 1181-1226) afgebeeld. De keuze voor Franciscus is logisch, want Nicolaas was de eerste Franciscaanse paus in de geschiedenis. Nicolaas is zelf ook afgebeeld; hij knielt links van een groep engelen en heeft als bijschrift NICOLAVS PP IIII. Aan de andere kant van de tondo zien we nog meer heiligen; van links naar rechts zijn het Johannes de Doper, Johannes de Evangelist en Antonius van Padova (1195-1231), de op één na belangrijkste Franciscaanse heilige. Ook aan deze kant van het mozaïek vinden we een knielend figuurtje, namelijk Jacopo Colonna (ca. 1250-1318). Hij was in die tijd kardinaal-aartspriester van de kerk.

Petrus, Paulus en Franciscus, met een knielende Paus Nicolaas IV. Let op de handtekening van Jacopo Torriti aan de linkerkant.

We weten niet hoe het oorspronkelijke apsismozaïek uit de vijfde eeuw eruitzag. Misschien had het een soortgelijke voorstelling, misschien niet. We zullen er ook nooit meer achter komen, want kennelijk zijn er geen beschrijvingen van bewaard gebleven. Mogelijk kopieerde Torriti de wijnranken en dieren die we op het huidige mozaïek zien van het vijfde-eeuwse origineel. Een argument daarvoor is dat zulke motieven bekend zijn van andere mozaïeken in Rome uit die eeuw (zie bijvoorbeeld het Lateraans Baptisterium). Zekerheid hebben we echter niet, we kunnen alleen maar speculeren. Tussen de Gotische apsisramen zijn nog meer mozaïeken aangebracht, met daarop vijf scènes uit het leven van de Maagd. Ze stellen de Annunciatie, de Geboorte van Christus, de Ontslapenis (in het midden), de Aanbidding der Wijzen en de Presentatie in de Tempel voor. Wederom is het interessant om deze mozaïeken te vergelijken met die over de Maagd van de hand van Pietro Cavallini in de Santa Maria in Trastevere. Die werden in 1290-1291 gemaakt, dus in dit geval vrijwel gelijktijdig met die in de Santa Maria Maggiore. Op de boog rondom het halfrond van de apsis zijn de vierentwintig oudsten uit de Openbaring van Johannes afgebeeld, evenals de symbolen van de vier evangelisten.

Johannes de Doper, Johannes de Evangelist en Sint Antonius van Padova, met een knielende kardinaal Colonna.

Paus Nicolaas IV huurde ook kunstenaars in om de buitengevel van de kerk te voorzien van schitterende mozaïeken (de binnengevel had een mozaïek uit de vijfde eeuw, maar dit is verloren gegaan). Deze mozaïeken aan de buitenkant zijn er nog steeds en u kunt ze zien vanaf de Piazza di Santa Maria Maggiore, het plein voor de kerk. Het licht moet echter wel precies goed zijn. Belangrijker nog is echter dat u geen vrij zicht hebt: de huidige gevel van de kerk, toegevoegd in de achttiende eeuw, staat in de weg. U kunt zich daarom het beste aansluiten bij een rondleiding die de Loggia der Zegeningen en de Sala dei Papi aandoet. Als u in de loggia staat, kunt u de kleurrijke mozaïeken van dichtbij bekijken. Zoals hierboven reeds gememoreerd werd, vertellen deze mozaïeken het verhaal van de stichting van de Basilica Liberiana in de vierde eeuw tijdens het pontificaat van Paus Liberius (352-366).

Droom van Johannes de Patriciër.

De mozaïeken zijn in twee stroken opgedeeld. De onderste strook vertelt het verhaal van de Paus, Johannes de Patriciër en de wonderbaarlijke sneeuwbui in augustus in vier aparte scènes. In de strook daarboven staat Christus de Pantokrator centraal. Hij zit op een troon in een tondo die wordt vastgehouden door engelen. Aan weerszijden van Christus zien we weer de symbolen van de evangelisten, alsook verschillende heiligen. Deze heiligen zijn, van links naar rechts: Hiëronymus, Jacobus de Meerdere, Paulus, de Maagd Maria, Christus zelf, Johannes de Doper, Petrus, Andreas en Mattheüs. Helaas onttrekken de bogen van de achttiende-eeuwse loggia nog steeds delen van de mozaïeken aan het zicht. Sint Hiëronymus is bijvoorbeeld onzichtbaar, en dat geldt ook voor Mattheüs.

Christus Pantokrator.

Een wapenschild bestaande uit een witte zuil tegen een rode achtergrond is prominent aanwezig op het mozaïek. We zien het viermaal rondom het centrale raam. Dit is het wapen van de machtige familie Colonna. Kardinaal Jacopo Colonna zou hier nogmaals afgebeeld moeten zijn, net als zijn familielid kardinaal Pietro Colonna (ca. 1260-1326). We zouden ze als twee knielende figuurtjes moeten aantreffen, maar ik moet bekennen dat ik ze niet heb kunnen vinden; waarschijnlijk zijn ook zij bedekt door de arcades van de loggia. De bovenste strook mozaïeken werd met zekerheid uitgevoerd door Filippo Rusuti (ca. 1255-1325), een tijdgenoot van Cavallini en Torriti. We weten dat Rusuti deze mozaïeken maakte omdat hij ze ook signeerde: PHILIPP[VS] RVSVTI FECIT HOC OPVS. Deze handtekening staat onder de voeten van Christus (zie de afbeelding hierboven). Er bestaat enige twijfel over de vraag of Rusuti ook verantwoordelijk was voor de onderste strook mozaïeken. Hier is geen handtekening te vinden en sommige experts menen een verschil in stijl te bespeuren. Aangezien ik mezelf niet als expert beschouw, zal ik niet verder speculeren over wie deze mozaïeken maakte.

Gevelmozaïek in de Loggia der Zegeningen.

Gevelmozaïek in de Loggia der Zegeningen.

Hoewel de buitenkant van de Santa Maria Maggiore gemoderniseerd is en er niets meer over is van haar middeleeuwse uitstraling (behalve dan natuurlijk de mozaïeken van Rusuti), is de Romaanse klokkentoren van de kerk uit de twaalfde of dertiende eeuw bewaard gebleven. De toren werd door Paus Gregorius XI (1370-1378) gerestaureerd, de paus die in 1377 het pausdom vanuit Avignon terugbracht naar Rome. Oorspronkelijk stond er nog een tweede klokkentoren aan de linkerkant van de kerk, maar deze werd in de achttiende eeuw afgebroken.

De Renaissance

De Santa Maria Maggiore is beroemd vanwege haar zwaar vergulde cassetteplafond uit de vijftiende eeuw. Twee pausen uit de familie Borgia – De Borja in het Spaans – speelden een belangrijke rol bij de totstandkoming ervan. Paus Callixtus III (1455-1458) gaf de opdracht het plafond te vervaardigen en tijdens het pontificaat van Paus Alexander VI (1492-1503) werd het verguld. Dit verklaart waarom we in een aantal van de plafondrozetten de stier van de Borgia’s zien.

Interieur van de kerk, met duidelijk zichtbaar het beroemde vergulde plafond.

Plafond en koepel van de Cappella Sistina.

Er is een verhaal dat het plafond werd verguld met de eerste lading goud die was buitgemaakt door de Spaanse conquistadores in de Nieuwe Wereld. Kennelijk was er sprake van een geschenk van Koning Ferdinand en Koningin Isabella aan de Paus, maar over het waarheidsgehalte van het verhaal is wel discussie mogelijk. Soms wordt Leon Battista Alberti (1404-1472) genoemd als degene die het plafond heeft ontworpen, maar waarschijnlijk was het Giuliano da Sangallo (ca. 1445-1516) die het voltooide. Het lijdt geen twijfel dat het plafond schitterend is en het behoort tot de oudste bewaard gebleven houten plafonds in Rome. Dat het bewaard is gebleven moet overigens worden toegeschreven aan restauraties die in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw werden uitgevoerd.

In de zestiende eeuw werden belangrijke wijzigingen aan de basiliek aangebracht. In 1584 begon Domenico Fontana (1543-1607) vanuit de rechter zijbeuk met de bouw van de Cappella Sistina. Fontana had zijn opdracht gekregen van kardinaal Felice Peretti di Montalto, die een jaar later tot Paus Sixtus V (1585-1590) werd gekozen. Zoals hierboven reeds werd gemeld, leidde de bouw van de Cappella Sistina tot de onbedoelde verwoesting van de befaamde Cappella del Presepe. Het verlies van deze kapel kan betreurd worden, maar de nieuwe Cappella Sistina is zeker een waardige vervanger. De kapel is enorm en feitelijk een eigenstandige kerk. De bouw van de kapel zelf werd in 1587 afgerond, maar het proces van decoratie ging door tot 1590. Helaas blijft de kapel doorgaans gesloten voor bezoekers, maar u kunt nog vrij veel zien als u door de tralies van de ijzeren hekken heen kijkt. Paus Sixtus V werd in deze kapel begraven en men treft zijn graftombe aan de rechterkant aan. In de kapel staat ook de graftombe van een van zijn voorgangers, Paus Pius V (1566-1572), de man die Sixtus in 1570 tot kardinaal had benoemd. Pius lag oorspronkelijk in de Sint Pieter begraven, maar werd later naar de Santa Maria Maggiore overgebracht. Hij werd uiteindelijk zalig verklaard en daarna ook heilig. Voor Sixtus gold dat overigens niet.

Graftombe van Paus Pius V.

Interieur van de Cappella Paolina.

De tijd van de Barok

In de vroege zeventiende eeuw kreeg de Santa Maria Maggiore een nieuwe kapel aan de kant van de linker zijbeuk, als evenknie van de Cappella Sistina aan de andere kant. Deze kapel staat bekend als de Cappella Paolina. De opdracht voor de kapel kwam van Paus Paulus V (1605-1621) en ze is naar hem vernoemd. De verantwoordelijk architect was Flaminio Ponzio (1560-1613). Het project ging in 1605 van start en werd in 1611 voltooid. Daarna waren nog eens vijf jaar nodig voor de decoratie van de kapel, dus het werk was pas echt klaar toen de man die de kapel had ontworpen al in zijn graf lag. En over graven gesproken, in de kapel vinden we de graftomben van twee pausen. Het betreft die van de genoemde Paus Paulus V en die van zijn voorganger, Paus Clemens VIII (1592-1605; strikt genomen was Clemens niet zijn directe voorganger, maar Clemens’ opvolger Paus Leo XI stierf op 27 april 1605 na minder dan een maand op de Troon van Sint Pieter te hebben gezeten).

De graftombe van Paus Paulus is voorzien van bijzonder mooi beeldhouwwerk. Het beeld van de Paus zelf werd uitgevoerd door Silla Giacomo Longhi (1569-1622) en een Fransman genaamd Nicolas Cordier (ca. 1567-1612). Cordier was eveneens verantwoordelijk voor de beelden van Koning David aan de rechterkant en Sint Bernardus van Clairvaux aan de linkerkant. Op de grote reliëfs aan weerszijden van het beeld van de Paus zien we Rudolf II, keizer van het Heilige Roomse Rijk, in gevecht met de Turken, en de Paus zelf die bezig is met het versterken van de stad Ferrara, die sinds 1598 tot de Pauselijke Staat behoorde. Rudolf was keizer van 1576 tot 1612 en leidde in die hoedanigheid een coalitie van staten tijdens een oorlog tegen het Ottomaanse Rijk die later de Lange Oorlog (1593-1606) werd genoemd. Ook al suggereert het reliëf wellicht iets anders, de oorlog eindigde onbeslist en geen van beide strijdende partijen wist de overhand te krijgen. Dit reliëf werd gemaakt door Stefano Maderno (1576-1636), het reliëf over Ferrara door Ambrogio Buonvicino (1552-1622). De kleinere reliëfs boven het beeld van de Paus gaan over gebeurtenissen in zijn leven, bijvoorbeeld zijn kroning. Dit middelste reliëf wordt toegeschreven aan Ippolito Buzio (1562-1634).

Graftombe van Paus Paulus V.

Salus Populi Romani.

De kapel lijkt sterk op de Cappella Sistina, met als voornaamste verschil dat u haar doorgaans kunt bezoeken. Echter niet tijdens de misviering; meestal worden de kerkdiensten namelijk gehouden in de Cappella Paolina en niet in de hele Santa Maria Maggiore. In deze kapel wordt ook een van de belangrijkste iconen van heel Rome bewaard, de Salus Populi Romani, oftewel de ‘Heil van het Romeinse Volk’. Zoals bij zoveel andere iconen in Rome het geval is (voorbeeld, voorbeeld, voorbeeld), wordt ook van de Salus Populi Romani beweerd dat het werd geschilderd door de Evangelist Lucas. Uitgaande van de aan hem toegeschreven productie moet Lucas wel over een heel atelier aan schilders hebben beschikt. Uiteraard zijn dit soort beweringen onzin, maar het icoon in de Santa Maria Maggiore is wel erg oud en vaak geretoucheerd. Volgens een andere traditie zou Paus Gregorius de Grote het icoon in een plechtige processie door de stad hebben gedragen toen Rome in het jaar 590 door de pest werd getroffen (zie Rome: Castel Sant’Angelo). Hoewel dit niet helemaal onmogelijk is, is het wel bijzonder onaannemelijk. Waarschijnlijk werd het icoon niet eerder dan in de achtste eeuw geschilderd en in de eeuwen daarna flink bijgewerkt. Als we meer zekerheid over de datering willen hebben, zal meer onderzoek nodig zijn.

Hoewel zijn toevoeging van de Cappella Paolina verreweg het belangrijkst was, was Flaminio Ponzio eveneens verantwoordelijk voor de bouw van een reeks kamers en appartementen rechts van de kerk. Als we voor de Santa Maria Maggiore staan, dan zien we aan weerszijden van de kerkgevel twee massieve “blokken”. De rechtervleugel werd ontworpen door Ponzio en de bouw ervan begon in 1605. In deze vleugel vinden we de doopkapel (uit de negentiende eeuw, zie hieronder), de sacristie en verschillende andere kamers, waaronder de pauselijke vertrekken of Sala dei Papi. U kunt deze vertrekken bezoeken als u zich aansluit bij een rondleiding. Tijdens zo’n rondleiding kunnen bezoekers een blik werpen op beelden, schilderijen, liturgische gewaden en een trap die werd ontworpen door Gian Lorenzo Bernini (1598-1680). In dit gedeelte van het complex wordt ook een oeroude Bijbeltekst tentoongesteld. Helaas weet ik niet meer welke tekst het precies was, maar het zou een directe kopie kunnen zijn van een van de originele Brieven die deel uitmaken van het Nieuwe Testament.

Familiegraf van de Bernini’s.

De genoemde Gian Lorenzo Bernini werd in deze kerk begraven. Aangezien hij zo’n beroemde en productieve architect en beeldhouwer was, zou men wellicht een grootse graftombe verwachten, een beetje zoals de graftombe van Michelangelo in Florence, ontworpen door Giorgio Vasari. Bernini werd echter gewoon bijgezet in het familiegraf van de Bernini’s. Aan dit graf werd ter nagedachtenis aan de grote kunstenaar nog een zeer bescheiden monumentje toegevoegd, te weten een simpele traptrede met een inscriptie in de nabijheid van het hoogaltaar. Het is niet helemaal duidelijk of dit ook is wat Bernini zelf wilde. Zeker, de kunstenaar was een nederige en vrome katholiek, vooral tegen het einde van zijn leven, maar volgens andere overleveringen wilde hij wel degelijk een groots grafmonument, maar kreeg hij het gewoon niet.

Op het familiegraf staat de volgende tekst in het Latijn:

NOBILIS FAMILIA BERNINI HIC RESVRRECTIONEM EXPECTAT
(“Hier wacht de edele familie Bernini op de Wederopstanding”)

Ook op de traptrede boven de graftombe staat een tekst in het Latijn:

IOANNES LAVRENTIVS BERNINI
DECVS ARTIVM ET VRBIS, HIC HVMILITER QVIESCIT
(“Giovanni Lorenzo Bernini, Sieraad van de Kunsten en de Stad, rust hier nederig”)

Achterkant van de Santa Maria Maggiore.

In 1669 had Bernini de opdracht gekregen een nieuw ontwerp te maken voor de apsis van de Santa Maria Maggiore. De bestaande apsis werd namelijk rond die tijd als ouderwets beschouwd. Paus Clemens X (1670-1676) huurde vervolgens echter de architect Carlo Rainaldi (1611-1691) in om het project op veel kleinere schaal uit te voeren (Bernini dacht graag groot). Rainaldi begon in 1673 met het werk en de apsis van de Santa Maria Maggiore zou een van zijn bekendste werken worden. Vergeet vooral niet om een rondje om de kerk heen te lopen om de apsis vanaf de Piazza dell’Esquilino te bewonderen. Het meest indrukwekkende deel ervan is overigens niet de apsis zelf, maar de prachtige trap. Deze is nu met dranghekken afgesloten. Mensen gingen graag op de traptreden zitten en kennelijk werd dit niet gewaardeerd door de pauselijke autoriteiten.

In 1741 werd een project gelanceerd waarbij zeer belangrijke wijzigingen werden aangebracht aan exterieur en interieur van de kerk. Paus Benedictus XIV (1740-1758) had de architect Ferdinando Fuga (1699-1782) de opdracht gegeven de oude basiliek ingrijpend te verbouwen. De uitvoering begon direct in 1741. Rond die tijd moet de kerk een onevenwichtige indruk hebben gegeven, aangezien tegenover de zeventiende-eeuwse vleugel van Ponzio aan de rechterkant geen waardig equivalent aan de linkerkant stond. Fuga herstelde de balans door ook aan deze kant een vleugel te bouwen. Dit was een alleszins redelijke interventie. Vervolgens voegde Fuga echter ook een nieuwe gevel toe aan de kerk in de stijl van de Late Barok. Hiervoor moest de toegangsloggia van Paus Eugenius III uit de twaalfde eeuw worden afgebroken. De nieuwe gevel, voltooid in 1743, bestaat uit twee niveaus. De bovenste verdieping is de Loggia der Zegeningen die hierboven reeds aan de orde kwam. Deze loggia verbindt de twee vleugels, maar blokkeert ook het zicht op de mozaïeken uit de late dertiende eeuw. Zelfs de Paus schijnt niet blij te zijn geweest met het resultaat. Fuga had gelukkig wel de tegenwoordigheid van geest om de mozaïeken te behouden, zodat we ze ook vandaag de dag nog kunnen bewonderen, als we ons tenminste aansluiten bij een rondleiding.

Baldakijn en crypte.

Omstreeks 1749 nam Fuga ook het kerkinterieur onder handen. Hierbij verving hij onder meer het oude baldakijn uit de vijftiende eeuw door een nieuw exemplaar. Het oorspronkelijke baldakijn was gemaakt in opdracht van de Franse kardinaal Guillaume d’Estouteville (gestorven 1483), die vanaf 1443 tot aan zijn dood veertig jaar later kardinaal-aartspriester van de Santa Maria Maggiore was. Een deel van de reliëfs van het oude baldakijn is bewaard gebleven; men treft deze nu in de apsis aan onder de ramen. De reliëfs worden toegeschreven aan ofwel Mino da Fiesole (ca. 1429-1484) ofwel Mino da Reame, ofwel aan beiden als het hier om één en dezelfde persoon gaat. Fuga’s nieuwe baldakijn is indrukwekkend, maar ik moet er wel bij zeggen dat het in 1932 ingekort werd om het zicht op het apsismozaïek erachter te verbeteren. Veel van de in stucwerk uitgevoerde engelen zijn verplaatst naar de Loggia der Zegeningen, waar ze duidelijk niet thuishoren. Fuga liet ook de Cosmatenvloer van de kerk restaureren, redde het houten plafond en herschikte de zuilen in het middenschip. Vóór 1750 was het werk klaar, dus precies op tijd voor het Jubeljaar.

Recente geschiedenis

Het baptisterium uit de negentiende eeuw in de vleugel van Ponzio uit de zeventiende eeuw is een creatie van Giuseppe Valadier (1762-1839). Het doopvont staat enigszins verzonken en wordt omgeven door een balustrade. Daardoor lijkt het een beetje op een doopbad zoals dat in de Oudheid werd gebruikt. De vroege christenen verrichtten de doop door volledige onderdompeling, een praktijk die geleidelijk werd vervangen door de doop door besprenkeling. De opstelling van Valadier herinnert aan de oude traditie; men vindt een soortgelijke opstelling in het Lateraans Baptisterium. Het doopvont van de Santa Maria Maggiore is samengesteld uit een bassin uit de Oudheid en een modern bronzen deksel. Het beeld van Johannes de Doper is van de hand van Giuseppe Spagna. Veel interessanter is het grote marmeren reliëf achter het doopvont dat als altaarstuk dient. Dit stelt de Tenhemelopneming van de Maagd voor en werd gemaakt door Pietro Bernini (1562-1629), de vader van Gian Lorenzo.

Baptisterium.

De crypte of confessio is in wezen een negentiende-eeuwse creatie. De crypte uit de vijftiende eeuw van Guillaume d’Estouteville werd in 1864 verbouwd door Virginio Vespignani (1808-1882). Drijvende kracht achter het project was Paus Pius IX (1846-1878), ‘Pio Nono’. Dit verklaart ook waarom we beneden een groot beeld van deze paus vinden, gemaakt door Ignazio Jacometti (1819-1883). Merk op dat Paus Pius IX, de langstzittende paus in de geschiedenis, hier niet begraven ligt. Wie zijn graftombe wil zien, moet naar de San Lorenzo fuori le Mura gaan. In de crypte worden wel de overblijfselen van de Voederbak bewaard.

Tegenwoordig verkeert de Santa Maria Maggiore in uitstekende staat en daarvoor mogen we Dilwyn Lewis (1924-2000) dankbaar zijn. Lewis was een kleurrijke man. Hij was een weeskind en verkocht kleding voordat hij tot de clerus toetrad. In 1974 werd hij tot priester gewijd en in 1984 werd hij kanunnik van de Santa Maria Maggiore. Daarna benoemde Paus Johannes Paulus II hem tot kapittelvicaris en gaf hem de opdracht de basiliek te restaureren, die toen ernstig verwaarloosd was. De restauratiewerkzaamheden gingen door tot in de eenentwintigste eeuw, maar bij mijn meest recente bezoeken heb ik geen steigers meer gezien in de kerk.

Interessante graftomben

Graftombe van kardinaal Gonzalo.

In de Santa Maria Maggiore zijn zeer veel grafmonumenten te vinden. Tot de interessantste middeleeuwse monumenten behoort de graftombe van een Spaanse kardinaal uit de vroege veertiende eeuw. De naam van deze kardinaal was ofwel Gonzalo García Gudiel ofwel Gonzalo Rodríguez Hinojosa; verschillende bronnen noemen verschillende namen, maar op de graftombe zelf staat alleen zijn Latijnse naam GONSALVVS. Kardinaal Gonzalo was aartsbisschop van Toledo in Spanje en werd in 1298 door Paus Bonifatius VIII (1294-1303) tot kardinaal-bisschop van Albano benoemd. Het jaar daarop stierf de kardinaal in Rome. Hij kreeg een overdadig versierde graftombe in de Santa Maria Maggiore, al is zijn lichaam waarschijnlijk enkele jaren later naar Spanje gerepatrieerd. Men vindt de graftombe in de buurt van de Cappella Sistina; Ferdinando Fuga verplaatste de tombe van het hoogaltaar naar haar huidige plek.

Het monument wordt toegeschreven aan de school van Arnolfo di Cambio. De Cosmatenversieringen en het grote mozaïek zijn echter van de hand van Giovanni di Cosma (gestorven omstreeks 1305). Hij signeerde het werk aan de onderkant van de graftombe, waar hij naar zichzelf verwijst als:

IOH[ANN]ES MAG[IST]RI COSME, CIVIS ROMANVS
(“Giovanni, zoon van Meester Cosma, Romeins burger”)

We hebben al eerder grafmonumenten van Giovanni in Rome gezien: hier en hier. Het mozaïek van de graftombe van kardinaal Gonzalo toont ons een Madonna met Kind in het midden, geflankeerd door Sint Matthias en Sint Hiëronymus. Matthias was de apostel die na de dood of zelfmoord van Judas werd gekozen. Hij houdt een boekrol vast met daarop de bewering – in het Latijn – dat zijn overblijfselen onder het hoogaltaar liggen. De boekrol van Hiëronymus beweert dat zijn overblijfselen worden bewaard in de buurt van de Cappella del Presepe. Inderdaad claimt de basiliek relikwieën van beide heiligen te hebben. Kardinaal Gonzalo zelf is ook afgebeeld: hij knielt aan de voeten van de Maagd.

Graftombe van Agostino Favoriti.

Een van mijn favoriete monumenten in de kerk is het monument voor een man die toevallig ook nog eens Agostino Favoriti (1624-1682) heette. Het monument werd ontworpen door een schilder, Ludovico Gimignani (1643-1697), en uitgevoerd door een zekere Filippo Carcani, die eerder voor Bernini had gewerkt. De vriend van Monsignore Favoriti, Ferdinand van Fürstenberg (1626-1683), Prins-Bisschop van Paderborn, schreef het grafschrift. Aangezien Favoriti bekendstond als een zeer gecultiveerd man en een geleerde, werd hij zittend achter zijn bureau afgebeeld. Achter hem zien we een enorm stuk donkergeel marmer uit Siena in de vorm van een piramide. De grote beelden links en rechts stellen Religie (de vrouw met het crucifix) en Standvastigheid (de vrouw met de leeuw) voor.

In de buurt van de ingang van de kerk vinden we de graftombes van twee pausen, te weten die van Paus Clemens IX (1667-1669) en Paus Nicolaas IV (1288-1292), die hierboven al aan de orde kwam. Paus Clemens leefde volgens het Latijnse motto “Aliis non sibi Clemens” – “clement tegenover anderen, niet tegenover zichzelf” –, wat natuurlijk een woordspeling op zijn eigen naam was. Hij stierf in 1669 nadat hij het verschrikkelijke nieuws vernomen had dat de Turken de stad Candia (tegenwoordig Heraklion) op Kreta hadden ingenomen na een beleg van 21 jaar. De graftombe van deze paus werd gemaakt in opdracht van zijn opvolger, Paus Clemens X, en ontworpen door Carlo Rainaldi (zie hierboven). De beelden die de tombe sieren zijn van de hand van Domenico Guidi (1625-1701), Cosimo Fancelli (1618-1688) en Ercole Ferrata (1610-1686).

Graftombe van Paus Nicolaas IV.

De graftombe van Paus Nicolaas IV is geen contemporaine tombe, maar een monument uit de zestiende eeuw voor een paus die al bijna drie eeuwen eerder in de kerk werd begraven. Nicolaas wijzigde in de dertiende eeuw de structuur van de kerk ingrijpend, voegde een dwarsschip toe en verplaatste de apsis verder naar achteren. Ook huurde hij Jacopo Torriti en Filippo Rusuti in om prachtige mozaïeken te maken. Dit hele verhaal is hierboven al verteld. Het monument voor Nicolaas werd in 1574 gemaakt door Domenico Fontana. De beeldhouwer Leonardo Sormani (gestorven rond 1590) maakte de beelden van Religie en Rechtvaardigheid. Paus Nicolaas zou het monument waarschijnlijk hebben afgekeurd. Als nederige Franciscaan wilde hij begraven worden in een oude urn die onder een vloertegel geplaatst moest worden. Zo konden kerkgangers over hem heen lopen. Zijn wens werd aanvankelijk vervuld, maar later weer genegeerd toen eeuwen later de urn herontdekt werd.

Hoewel ik de Santa Maria Maggiore al vaak heb bezocht, blijft de kerk me verbazen. Recentelijk las ik over een interessant borstbeeld dat ik tijdens al mijn eerdere bezoeken kennelijk over het hoofd heb gezien. Het staat in de buurt van het baptisterium en stelt een Afrikaanse man voor. Het zou gaan om Antonio Emanuele Ne Vunda of Antonio Nigrita, de ambassadeur van het Koninkrijk Kongo bij de Paus. Hij stierf in 1608 in Rome. De buste wordt toegeschreven aan Francesco Caporale, hoewel sommigen er een werk van Stefano Maderno in zien. Ik twijfel er niet aan dat ik nog eens terug zal keren naar de Santa Maria Maggiore en zal dan uitkijken naar het borstbeeld (update: zie hieronder!).

Antonio Emanuele Ne Vunda of Antonio Nigrita.

Bronnen

  • Capitool Reisgidsen Rome, 2009, p. 169 en 172-173;
  • Robert Hughes, De zeven levens van Rome, p. 175;
  • Luc Verhuyck, SPQR. Anekdotische reisgids voor Rome, p. 221-228;
  • Santa Maria Maggiore op Churches of Rome Wiki.

Bijgewerkt 9 maart 2024.

Noot

[1] De andere kerken zijn de Santa Cecilia in Trastevere en de Santa Maria in Domnica.