Het pittoreske stadje Monselice heeft zowel toevallige toeristen als doorgewinterde reizigers veel te bieden. De ruïnes van een oud fort (Mastio) boven op een heuvel, prachtige villa’s, leuke straatjes, veel interessante religieuze gebouwen en prima eten. Verder heeft het stadje uitstekende verbindingen per spoor met steden als Padova, Venetië en Bologna. De treinreis naar Venetië duurt slechts 50 minuten, als u tenminste de sneltrein (regionale veloce) neemt. Doorgaans is het erg rustig in Monselice, maar dat verandert als er een lokaal festival is. Wij bezochten in juli 2017 de Notte del Fuoco (‘Nacht van het Vuur’) en zagen hoe honderden mensen door de straten flaneerden. Dit was een geweldige ervaring en iedereen leek zich uitstekend te vermaken.
Vroege geschiedenis
De naam van het stadje is afgeleid van twee Latijnse woorden: mons, wat ‘berg’ betekent, en silicis, wat de genitivus is van silex, een woord dat ‘vuursteen’ betekent. Hoewel het gebied waar Monselice ligt al tenminste sinds de Bronstijd wordt bewoond, kunnen we de geboorte van Monselice het beste in de vijfde of zesde eeuw plaatsen. In die tijd werden verdedigingswerken aangelegd op de mons silicis, de heuvel die nu de colle della Rocca wordt genoemd. Het was een tijd waarin Italië flink te lijden had onder invallen van verschillende vreemde volkeren, onder wie de Visigoten, de Hunnen, de Ostrogoten en ten slotte de Longobarden. Het is mogelijk – hoewel ik toegeef dat er geen concreet bewijs voor is – dat de eerste verschansingen werden gebouwd door het Oost-Romeinse Rijk nadat dit tijdens de zogenaamde Gotische Oorlog (535-554) Italië had heroverd op de Ostrogoten. Het fort van Monselice bestond in elk geval al toen de Longobarden onder hun Koning Alboin (ca. 560-572) in 568 Italië binnenvielen. Het Romeinse garnizoen wist stand te houden tegen de Longobardische indringers totdat het stadje in 602 uiteindelijk werd ingenomen door Koning Agilulf (591-616).
Zoals zo vaak het geval is bij forten – zoals Romeinse castra en castella – ontstaan er na verloop van tijd burgerlijke nederzettingen omheen. Wat dat betreft is Monselice geen uitzondering. De bevolking groeide aanzienlijk, en tegen de twaalfde eeuw had Monselice de status van een commune verworven, een gemeente met een eigen bestuur. Ten tijde van de strijd tussen de Welfen – die de Paus steunden – en de Ghibellijnen – die de keizer van het Heilige Roomse Rijk steunden – viel Monselice onder het gezag van de vicarius Ezzelino III da Romano (1194-1259). Ezzelino was een belangrijke luitenant van keizer Frederik II van Hohenstaufen. Waar deze Frederik (1194-1250) een buitengewoon beschaafde man was die verschillende talen vloeiend sprak, was Ezzelino een typische rouwdouwer die bekendstond om zijn wreedheid. Aan de andere kant kan niet ontkend worden dat hij tevens een capabele legeraanvoerder was. In 1237 was Ezzelino de heerser over Padova geworden nadat hij de stad had afgenomen van haar Venetiaanse podestà Pietro Tiepolo. Hij heerste daarnaast over Vicenza, Verona en Treviso, en zijn huwelijk met de natuurlijke dochter van de keizer zorgde ervoor dat zijn positie aan het keizerlijke hof ijzersterk was.
Na de dood van Frederik in 1250 ging alles echter al snel bergafwaarts voor Ezzelino. John Julius Norwich stelt dat “Ezzelino by his inhuman brutality had earned himself the reputation of an ogre, detested and feared throughout Lombardy, Friuli and the Marches”.[1] Deze slechte reputatie zorgde er mede voor dat hij in 1254 door Paus Innocentius IV werd geëxcommuniceerd. De Paus lanceerde zelfs een kruistocht tegen de vicarius. Nu moeten we misschien alle verhalen over blindgemaakte gevangenen en verminkte kinderen die de Paus gebruikte om deze kruistocht te rechtvaardigen met een korreltje zout nemen. Het beeld van Ezzelino’s leven is gebaseerd op bronnen die hem vrijwel zonder uitzondering vijandig gezind zijn. Het is zeker mogelijk dat hij een monster en een tiran was, en niemand zal hem graag als buurman hebben gehad. Toen hij echter in 1259 eindelijk was verslagen en gedood, vierde een stad als Venetië vooral feest vanwege het verdwijnen van “a ruler who had kept back the rents that were legally due to Venetian churches from their properties on the mainland”.[2] Het was dus ook een financiële kwestie.
Ondanks zijn verschrikkelijke reputatie was Ezzelino da Romano belangrijk voor Monselice. Allereerst omringde hij het stadje met een systeem van muren, waardoor de verdedigingswerken van Monselice danig versterkt werden. In opdracht van de keizer bouwde hij tevens het huidige fort op de top van de heuvel, dat naar keizer Frederik de Mastio Federicano wordt genoemd. Ezzelino was verder verantwoordelijk voor de Torre Civica in het centrum van het stadje, en voor de bouw van het Palazzo di Ezzelino, een grote toren die nu onderdeel is van het Castello di Monselice. Na de dood van Ezzelino kwam Monselice onder de invloed van Padova, maar eind 1317 werd het stadje ingenomen door Cangrande I della Scala, heer van Verona. Keizer Lodewijk IV de Beier benoemde Cangrande in 1327 tot vicarius van Monselice, maar minder dan een jaar na zijn dood werd het stadje alweer heroverd door Ubertino da Carrara uit Padova.
Latere geschiedenis
Eind 1405 kwam Padova zelf onder Venetiaanse heerschappij. Daarmee werd ook Monselice onderdeel van de Venetiaanse bezittingen op het vasteland, de terra firma. Dit leidde tot een nieuw tijdperk van rijkdom en voorspoed voor Monselice. Hoewel het stadje nog eenmaal werd aangevallen, in 1509, door troepen van de Liga van Kamerrijk, verloor Monselice al gauw haar militair-strategische belang. Daardoor kon ze zich volledig op de handel richten en het duurde dan ook niet lang of het geld begon binnen te stromen. In de vijftiende eeuw lieten veel Venetianen uit belangrijke families imposante villa’s in en rondom Monselice bouwen. Veel van die villa’s staan er nog steeds. De familie Marcello verwierf bijvoorbeeld het voormalige Palazzo di Ezzelino, breidde het uit en vormde het om tot een luxeverblijf genaamd het Ca’ Marcello. Later kwam het verblijf in handen van Graaf Vittorio Cini (1885-1977), die het in 1935 grondig liet verbouwen. Het Castello van Monselice wordt nu vaak naar hem het Castello Cini genoemd. Het Castello kan worden bezocht door toeristen, maar alleen onder begeleiding van een gids (“Le visite sono solo guidate”, aldus de website van het Castello). En in tegenstelling tot wat sommige reisgidsen beweren, kan men ook de restanten van de Mastio Federicano bezoeken, maar wederom alleen met een gids.
In de negentiende eeuw bleken de oude stadsmuren verdere stadsontwikkeling in de weg te staan. Grote delen van de muren, de stadspoort en verschillende torens werden daarom afgebroken. Sindsdien is Monselice flink uit haar jasje gegroeid. Het stadje is nu een moderne gemeente met zo’n 17.000 inwoners. Langs de Via Argine Destro ziet men nog stukken van de middeleeuwse stadsmuur staan. Samen met de Torre Civica en de Mastio Federicano vormen ze de belangrijkste overblijfselen van het middeleeuwse Monselice.
De oude Duomo
De nieuwe Duomo van Monselice, gebouwd in de twintigste eeuw en gewijd aan San Giuseppe (Sint Jozef), is niet erg interessant. Een bezoek aan de oude Duomo, de pieve van Santa Giustina, is daarentegen een echte aanrader. Een pieve is in feite een landelijke kerk met een doopvont. In dit geval is de kerk gewijd aan Sint Justina, een vroege martelares uit Padova die in 303 of 304 zou zijn gedood. De kerk staat op de helling van de colle della Rocca, langs de Via del Santuario en de Via Sette Chiese. Oorspronkelijk stond er een eerdere kerk op de top van de heuvel zelf, maar deze werd in 1239 afgebroken om plaats te maken voor de Mastio Federicano. De bouw van de nieuwe kerk, verder heuvelafwaarts, begon ergens tussen 1239 en 1256. In het laatstgenoemde jaar werd de Santa Giustina ook gewijd, al duurde het nog flink wat jaren voordat de kerk ook echt voltooid was.
Het exterieur van de kerk is erg eenvoudig, maar tevens charmant. We zien een mix van Romaanse en Gotische elementen. De gevel is verdeeld in vijf segmenten, met een roosvenster, twee ramen met montants en een elegante loggia met een puntboog boven de centrale ingang. De eenvoudige en charmante stijl wordt binnen in de kerk voortgezet. De Santa Giustina is eenbeukig en haar muren zijn grotendeels onversierd, enkele niet bijster interessante schilderijen daargelaten. Het beste kunstwerk staat op het hoogaltaar in de middelste apsis. Het gaat om een veelluik uit de vijftiende eeuw door een onbekende meester uit de Venetiaanse school (zie de afbeelding hierboven). Het altaarstuk toont in het midden Sint Justina, met een palmtak in één hand en een boek in de andere. Ze wordt aan weerszijden geflankeerd door drie mannelijke heiligen. Links zien we Johannes de Doper (met een boekrol), de Aartsengel Michael (met een weegschaal) en Sint Prosdocimus (met een kruik), de eerste bisschop van Padova. Rechts staan Petrus, de Apostel Filippus en Paulus. Verder zijn op de muren van de middelste apsis fresco’s geschilderd, die echter beschadigd zijn. Vermoedelijk dateren ze van de vijftiende eeuw. De kleuren zijn redelijk goed bewaard gebleven (zie de afbeelding rechts).
Sette Chiesette
Als we onze tocht heuvelopwaarts voortzetten, dan volgen we de Via Sette Chiese en gaan we door een poort die de Porta Romana heet. Deze poort werd in 1651 gebouwd. Hij heeft een Latijnse tekst die als volgt luidt:
ROMANIS BASILICIS PARES
Anders gezegd, aan de andere kant van de poort treffen we zaken aan die “gelijkwaardig aan de Romeinse basilieken” zijn. Die zaken zijn zes kapellen en het oratorium van San Giorgio. Samen vormen deze zeven gebouwen het Santuario Giubilare delle Sette Chiese. Aan de gebouwen is een mooi verhaal verbonden. In 1605 kreeg de Venetiaanse edelman Pietro Duodo, die iets hoger op de heuvel al een villa voor zijn familie had gebouwd, toestemming van Paus Paulus V (1605-1621) om hier zes kapellen neer te zetten. Bovendien vaardigde de Paus een bul uit waarin stond dat een bezoek aan deze zes kapellen en aan het oratorium van San Giorgio (de zevende chiesetta) dezelfde aflaat opleverde als een pelgrimstocht naar de traditionele Pelgrimskerken van Rome. Stelt u zich dat eens voor: waar een pelgrim in Rome de hele stad moet doorkruisen en vele kilometers moet lopen, kon een pelgrim in Monselice al een volledige aflaat krijgen voor al zijn zonden door minder dan 200 meter te lopen.
De zes kapellen werden ontworpen en gebouwd door Vincenzo Scamozzi (1548-1616), een architect uit Vicenza. Binnen in de kapellen hangen werken van de Venetiaanse schilder Iacopo Negretti, bijgenaamd Palma il Giovane (ca. 1548-1628). Merk op dat waar Rome in de zeventiende eeuw zeven Pelgrimskerken had[3], er in Monselice slechts zes kapellen staan plus een heiligdom gewijd aan Sint Joris, een heilige die geen kerk heeft die tot de zeven Romeinse kerken behoort. Deze incongruentie wordt als volgt opgelost: een van de kapellen is zowel aan Petrus als aan Paulus gewijd, twee heiligen die elk hun eigen basiliek in Rome hebben. De San Giorgio komt daar als een soort bonus bij, al heb ik begrepen dat voor een volle aflaat ook een bezoek aan dit oratorium verplicht is. De San Giorgio heeft enkele fresco’s van de hand van Tommaso Sandrini (ca. 1580-1630), maar het oratorium is vanuit cultureel oogpunt niet echt interessant (en de fresco’s van Palma in de kapellen behoren eerlijk gezegd ook niet tot zijn beste werk). De San Giorgio heeft wel heel veel relikwieën van martelaren, dus vanuit religieus perspectief is het oratorium waarschijnlijk heel belangrijk.
Net ten oosten van de San Giorgio staat de mooie Villa Duodo, eind zestiende eeuw gebouwd door Scamozzi voor de Venetiaanse familie Duodo. Overigens heeft Scamozzi feitelijk alleen de zuidvleugel van de villa gebouwd. De oostvleugel werd pas in 1740 toegevoegd en die ziet er dan ook veel nieuwer en frisser uit. Het is kennelijk niet mogelijk om de Villa Duodo te bezoeken, al heeft het gebouw tegenwoordig een publieke functie: het wordt thans gebruikt door de Universiteit van Padova.
Andere bezienswaardigheden
Tijdens onze trip naar Monselice bezochten we ook het Museo San Paolo, het gemeentemuseum dat is gehuisvest in een geseculariseerde kerk. Het museum is grosso modo verdeeld in twee sectoren en kent twee afzonderlijke “routes”. De eerste percorso neemt de bezoeker mee door de ruïnes van de voormalige kerk van San Paolo en verschaft veel informatie over de transformatie die het gebouw door de eeuwen heen heeft ondergaan. De overblijfselen van de kerk zelf zijn niet zo interessant, maar we treffen hier beneden wel een fresco aan dat vanuit cultureel en religieus oogpunt extreem belangrijk is: een fresco van Sint Franciscus van Assisi uit de dertiende eeuw, dat zich in de crypte bevindt. Deze heilige stierf in 1226 en het fresco werd rond 1250 geschilderd, waarmee het de oudste bewaard gebleven afbeelding van Franciscus in de Veneto is. Helaas is het fresco ietwat beschadigd, waardoor een gedeelte van het hoofd en het lichaam van de heilige ontbreken. Een fresco dat slechts 25 jaar na de dood van een van de beroemdste en invloedrijkste heiligen uit de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk werd gemaakt, blijft echter een zeldzaam belangrijk kunstwerk, beschadigd of niet.
De tweede percorso van het museum leert bezoekers veel over de geschiedenis van Monselice. Verschillende voorwerpen die tijdens opgravingen zijn gevonden worden hier tentoongesteld. We treffen er ook voorwerpen uit de Romeinse tijd aan. Dit vormt bewijs dat, ook al was Monselice zelf dan nog niet gesticht, het gebied zeker al bewoond was. De verzameling van het Museo is niet uitzonderlijk, maar geeft wel een goede indruk van de verschillende fases in de geschiedenis van Monselice.
Toevallig waren we in de buurt toen voor de tweede keer de Notte del Fuoco (‘Nacht van het Vuur’) in Monselice werd georganiseerd. Het doorgaans stille stadje bruiste die avond van de activiteiten. Acteurs liepen rond in middeleeuwse kledij. Ze waren bewapend met pijl en boog of wandelden rond op stelten en met malle gezichtsmaskers. Bij vrijwel alle activiteiten hoorde ook een vuurshow. Verschillende artiesten vertoonden hun kunsten, die bestonden uit spectaculaire stunts, dansen en duels. Hoewel het al laat op de avond was, was het buiten nog steeds bijna dertig graden Celsius. De vuurshows zorgden ervoor dat het alleen maar heter werd. In elk geval was het een fantastische nacht voor de ijsverkopers!
Deze bijdrage is gebaseerd op informatie afkomstig van de website over de Euganische Heuvels en van het Italiaanse Wikipedia. Aanvullende informatie kwam uit mijn Trotter reisgids voor Noordoost-Italië en uit John Julius Norwich, ‘A History of Venice’.
Noten
[1] A History of Venice, p. 158.
[2] Dixit John Julius Norwich, A History of Venice, p. 159.
[3] De Sint Pieter, de San Paolo fuori le Mura, de San Giovanni in Laterano, de Santa Maria Maggiore, de San Lorenzo fuori le Mura, de Santa Croce in Gerusalemme en de San Sebastiano fuori le Mura. Deze laatste werd in 2000 vervangen door het Santuario della Madonna del Divino Amore.
Pingback:Veneto: Arquà Petrarca – – Corvinus –
Pingback:Veneto: Este – – Corvinus –
Pingback:Veneto: Bassano del Grappa – – Corvinus –
Pingback:Het parcours van de Giro d’Italia 2020 – van Palermo naar Milaan – Ciao tutti – ontdekkingsblog door Italië
Pingback:Verona: de graftomben van de Scaligeri – – Corvinus –
Pingback:Padova: Il Santo – – Corvinus –
Pingback:Padova: Santa Giustina – – Corvinus –
Pingback:Padova: Oratorium van San Michele – – Corvinus –