Toen Franciscus van Assisi in het jaar 1205 in de kleine kerk van San Damiano aan het bidden was, begon Christus aan het kruis plotseling tot hem te spreken. Hij vertelde Franciscus dat zijn huis verwoest werd en dat Franciscus het moest herbouwen. Deze nam de boodschap aanvankelijk letterlijk en begon met het herstel van de San Damiano, die in erbarmelijke staat verkeerde. Maar de San Damiano was niet de enige kerk waaraan Franciscus en zijn eerste volgelingen werkzaamheden verrichten. Op een open plek in het bos, enkele kilometers ten zuiden van Assisi, stond de kapel van Santa Maria degli Angeli. Deze plek werd al zeker anderhalve eeuw de Porziuncola genoemd. Dit woord is afgeleid van ‘porzucle’, wat ‘kleine portie’ of ‘klein stuk land’ betekent. Op den duur werd het woord ook gebruikt om de kapel op het stukje land aan te duiden. Deze kapel werd aanvankelijk gebruikt door Benedictijnen, maar deze hadden haar vanwege de bouwvallige staat verlaten. In 1207 of 1208 – jaartallen zijn altijd onzeker als het om het leven van Franciscus gaat – droeg de abt van de Benedictijnen de kapel aan Franciscus en zijn volgelingen over. De jaarlijkse huur die ze moesten betalen was een emmertje vis uit het Lago Trasimeno.[1]
Omstreeks die tijd had Franciscus nog maar een dozijn volgelingen.[2] Deze mannen legden zich toe op radicale armoede, handenarbeid en het blootsvoets rondtrekken om te preken. De kapel van Santa Maria degli Angeli werd hun eerste hoofdkwartier, en daarom is het dáár dat de Orde van de Franciscanen of Minderbroeders werd geboren, al zou de formele goedkeuring van deze orde pas in 1223 plaatsvinden. Franciscus en zijn volgelingen bouwden simpele hutten rondom de kapel, waarin ze woonden, baden, studeerden en werkten. Een van deze hutten diende als ziekenzaal, en het was op die plek dat Franciscus in 1226 kwam te overlijden. Na zijn dood werd de open plek in het bos al snel een bedevaartsoord. Tijdens het jaarlijkse Festa del Perdono op 1 en 2 augustus konden en kunnen pelgrims een aflaat voor hun zonden krijgen. De open plek in het bos is echter allang verdwenen. In de vallei onder Assisi vinden we nu een gigantische basiliek waarin zowel de kapel van Santa Maria als de Cappella del Transito – de kapel die over de ziekenzaal waar Franciscus stierf heen werd gebouwd – zijn opgenomen.
De bouw van de Santa Maria degli Angeli
Na de dood van Franciscus begonnen gelovigen met geld hun eigen gebouwtjes naast de kapel van Santa Maria te bouwen. Dat is te zien op een fresco uit 1516 van de hand van Tiberio d’Assisi (ca. 1470-1524). Links van de kapel is daarop bijvoorbeeld nog een tweede kapel te zien. Het fresco werd geschilderd op de muren van de Cappella delle Rose (een afbeelding vindt u hier, derde afbeelding van onder). Deze kapel werd gebouwd op de plek van de hut waarin Franciscus zou hebben gerust nadat hij ter zelfkastijding naakt door de rozenstruiken had gerold, en tot zijn verbijstering vervolgens constateerde dat hij niet gewond was geraakt omdat de doornen op miraculeuze wijze waren verdwenen. In de tweede helft van de zestiende eeuw trok de locatie nog steeds hordes pelgrims. Paus Pius V (1566-1572) besloot toen dat de organisch gegroeide chaos plaats moest maken voor een immense basiliek. De kapel van Santa Maria, de Cappella del Transito en de Cappella delle Rose konden uiteraard blijven staan en zouden onderdeel worden van het nieuwe complex. Alle andere gebouwen en gebouwtjes gingen echter radicaal tegen de vlakte.
Op 25 maart 1569 legde Paus Pius de eerste steen van de basiliek van Santa Maria. De belangrijkste architect was Galeazzo Alessi (1512-1572), bekend van de kathedraal van San Rufino in Assisi. Ook Giacomo Barozzi da Vignola (1507-1573) werd bij het project betrokken. Vanaf het begin verliep de bouw moeizaam. Er was gebrek aan geld en de eigenaren van de gebouwen die afgebroken zouden worden lagen dwars. Het feit dat Alessi en Vignola kort na elkaar stierven hielp ook niet mee. Een belangrijk moment was de voltooiing van de grote koepel in 1667. Twaalf jaar later, in 1679, was de gehele basiliek afgebouwd, al werd in 1684 aan de rechterkant van het gebouw nog een klokkentoren toegevoegd. Oorspronkelijk waren er twee torens voorzien, maar die aan de linkerzijde is nooit verwezenlijkt. Volgens mijn reisgids is de Santa Maria degli Angeli de op zes na grootste kerk ter wereld. Waarschijnlijk moeten daaraan de woorden “op het moment van voltooiing” worden toegevoegd, want in dit – op zichzelf overigens niet heel erg overtuigende – lijstje met grootste kerken ter wereld komt de basiliek niet eens voor.
In 1832 werd Assisi getroffen door een zware aardbeving, die behoorlijke schade aan de Santa Maria degli Angeli aanrichtte. Zo stortten het middenschip en een deel van de linker zijbeuk in. Her en der zijn er ook nu nog scheuren in het gebouw te zien. Tussen 1836 en 1840 vonden er herstelwerkzaamheden plaats onder leiding van de architect Luigi Poletti (1792-1869). De huidige gevel dateert van 1930 en is het werk van Cesare Bazzani (1873-1939). Bovenop staat een opvallend verguld bronzen beeld van de Maagd Maria dat werd gemaakt door de beeldhouwer Guglielmo Colasanti (1889-1944). Het beeld is zeven meter hoog. Sinds een beslissing van Paus Pius X (1903-1914) geldt de Santa Maria degli Angeli als een pauselijke basiliek. Daarvan zijn er in heel Italië slechts zeven. Naast de San Giovanni in Laterano, de Sint Pieter, de San Paolo fuori le Mura, de Santa Maria Maggiore en de San Lorenzo fuori le Mura behoort ook de San Francesco in Assisi tot dit zeer selecte gezelschap van kerken.
Interieur en museum
Om teleurstellingen te voorkomen zeg ik maar meteen dat er in de kerk niet gefotografeerd mag worden. Dat is ook niet verwonderlijk, want het gaat om een van de heiligste plekken van de Franciscanen. Wie een indruk wil krijgen van het interieur raad ik dit zeer informatieve filmpje aan. De bezoeker zal opmerken dat het interieur dezelfde eenvoudige stijl heeft als de kathedraal van Assisi, en dat de architect Alessi in dat opzicht dus consequent is geweest. Onder de koepel staat de kapel van Santa Maria. Het simpele stenen gebouwtje is aan de binnen- en buitenkant gedecoreerd door kunstenaars uit verschillende tijdperken. Het fresco op de gevel is bijvoorbeeld van de Duitse schilder Johann Friedrich Overbeck (1789-1869). Pietro Vannucci, beter bekend als Perugino (ca. 1446-1523), schilderde op de achterzijde van de kapel, boven de apsis, een fresco met daarop de Kruisiging. En het grote en indrukwekkende fresco op de achtermuur in de kapel dateert van 1393 en word toegeschreven aan de priester Ilario da Viterbo.[3] Een goede afbeelding vindt u hier (tweede afbeelding van boven).
Rechts achter de kapel van Santa Maria drommen mensen samen om de Cappella del Transito te zien, de plek waar Franciscus stierf. In deze kapel wordt de gordel van de heilige bewaard, niet meer dan een simpel stuk touw. Vermoedelijk zult u de kapel, anders dan de kapel van Santa Maria, niet kunnen betreden. Wel kunt u door de tralies van het hek het beeld van de heilige van Andrea della Robbia (1435-1525) zien. De fresco’s op de muren zijn van de Spaanse schilder Giovanni di Pietro (gestorven rond 1528/29), die vanwege zijn afkomst doorgaans ‘Lo Spagno’, ‘de Spanjaard’, wordt genoemd. Het bordje met de tekst ‘Qui mori S. Francesco’ is vermoedelijk zelfs voor hen die het Italiaans niet machtig zijn te begrijpen. Iets lastiger is wellicht de tekst ‘Qui dimorava S. Francesco’ – ‘hier verbleef Sint Franciscus’ – bij de Cappella delle Rose. De fresco’s van Tiberio d’Assisi in deze kapel zijn hierboven al genoemd.
Naast de gigantische basiliek vinden we een klein, maar interessant museum: het Museo della Porziuncola. Het is gevestigd in enkele zalen van het klooster. Ook hier is fotograferen helaas verboden. Tot de topstukken behoort een crucifix uit ca. 1230-1240 van Giunta Pisano. Van groot belang zijn ook twee zeer oude afbeeldingen van Sint Franciscus. De ene wordt toegeschreven aan de Maestro di San Francesco (afbeelding hier), een anonieme kunstenaar die ook in de Benedenkerk van de San Francesco in Assisi actief was. De andere wordt toegeschreven aan Cimabue (ca. 1240-1302; afbeelding hier). Deze vertoont opvallende gelijkenissen met het portret van de heilige dat Cimabue voor de genoemde Benedenkerk maakte, dus de toeschrijving zal wel juist zijn. Het museum bezit verder onder meer werk van Andrea della Robbia, Sano di Pietro, Niccolò Alunno en Antonio Circignani. Wie meer wil weten over de geschiedenis van de Santa Maria degli Angeli moet het zeker bezoeken.
Tot de bronnen voor deze bijdrage behoren mijn Dorling Kindersley reisgids voor Umbrië, Donald Spoto’s Franciscusbiografie ‘Reluctant Saint’, de website Key to Umbria en het Italiaanse Wikipedia.
Noten
[1] Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 79.
[2] Donald Spoto, Reluctant Saint, p. 74.
[3] Prete Ilario in het Italiaans. Toch is het niet aannemelijk dat hij de vader was van Ugolino di Prete Ilario, die onder meer prachtig werk voor de Duomo van Orvieto afleverde. De twee schilders lijken, gelet op de datering van hun werken, eerder generatiegenoten te zijn geweest.
Pingback:Assisi: San Pietro – – Corvinus –
Pingback:Assisi: Santa Maria degli Angeli – – Corvinus –
Pingback:Rome: Santi Ambrogio e Carlo al Corso – – Corvinus –