De Santi Ambrogio e Carlo is zonder meer de grootste kerk die langs de beroemde Via del Corso staat. Het gigantische bouwwerk is gewijd aan twee heiligen die nauw verbonden zijn met de stad Milaan en de regio Lombardije, te weten Ambrosius (ca. 340-397) en Carlo Borromeo (1538-1584). Die wijding is ook op de gevel van de kerk te lezen:
DIVIS AMBROSIO ET CAROLO DICATVM
Beide mannen dienden als (aarts)bisschop van Milaan. In veel bronnen wordt de kerk simpelweg de San Carlo al Corso genoemd, waarbij Ambrosius wordt weggelaten. Ik kan daar twee verklaringen voor bedenken. In de eerste plaats bekt ‘Carlo al Corso’ door de alliteratie gewoon beter, en in de tweede plaats bezit de kerk wel een belangrijk relikwie van Carlo Borromeo, maar niet van Ambrosius. Dat relikwie is zijn hart, dat wordt bewaard in een nis in de kooromgang. Het lichaam van de heilige rust overigens in de Duomo van Milaan, terwijl de overblijfselen van Ambrosius zich in de door hemzelf gestichte kerk van Sant’Ambrogio in dezelfde stad bevinden. Voor het gemak zal ik in deze bijdrage steeds van de San Carlo spreken.
Geschiedenis
De huidige kerk is de opvolger van een klein kerkje genaamd San Niccolò del Tufo. Dit kerkje stond ten zuiden van de San Carlo en was gewijd aan Sint Nicolaas van Myra. In de vijftiende eeuw kende Paus Sixtus IV (1471-1484) het toe aan een lekenbroederschap uit Lombardije. De broederschap besloot het godshuis mede te wijden aan Ambrosius van Milaan. Toen in 1610 Carlo Borromeo heilig werd verklaard, kwam het verlangen op een veel grotere kerk te bouwen. Deze moest ten noorden van de San Niccolò verrijzen en worden gewijd aan Ambrosius en Carlo (maar niet aan Sint Nicolaas). Op 29 januari 1612 kon de eerste steen worden gelegd. Als architect was Onorio Longhi (1568-1619) ingehuurd. De suggestie dat zijn vader Martino Longhi de Oudere (1534-1591) het gebouw had ontworpen wordt regelmatig gehoord. Omdat deze Martino Longhi echter al in 1591 stierf – ruim voor de heiligverklaring van Carlo Borromeo en het leggen van de eerste steen – lijkt deze suggestie niet heel overtuigend te zijn. Wel is de San Carlo in zekere zin een familieproject, want het interieur van de kerk werd grotendeels ontworpen door Onorio’s zoon, Martino Longhi de Jongere (1602-1660).
De kerk heeft een enorme koepel die in 1668 werd voltooid door Pietro da Cortona (1596-1669). Deze koepel is vanaf verschillende plekken in de stad goed te zien, bijvoorbeeld vanaf de Spaanse trappen. Vanaf het Ara Pacis bij de Tiber heeft men niet alleen goed zicht op de koepel, maar ook op de buitenkant van het koor en de kooromgang. De gevel van de San Carlo kwam in 1684 gereed en daarmee was de bouw voltooid. Genoemde gevel is groot en imposant, maar kan wel wat onderhoud gebruiken. De verf is hier en daar duidelijk aan het afbladderen. Onderhoud is sowieso een probleem bij deze kerk. Eind twintigste eeuw kwamen er ernstige problemen met de stabiliteit van het gebouw aan het licht. Er was zelfs sprake van instortingsgevaar en er waren grondige restauraties nodig. De kerk is nog steeds in het bezit van de lekenbroederschap uit Lombardije, maar ze wordt beheerd door de Paters van Liefdadigheid of Rosminiani (zie Rome: San Giovanni a Porta Latina).
Bezienswaardigheden
Een kunstenaar die bijzonder actief was in deze kerk was de schilder Giacinto Brandi (1621-1691). Ik heb eerder al eens een plafondfresco van hem besproken en ook in de San Carlo decoreerde hij het plafond. Het tussen 1677 en 1679 geschilderde fresco stelt de Val van de opstandige engelen voor en is omringd met stucwerk van de broers Giacomo Antonio (1606-1674) en Cosimo Fancelli (1618-1688). Brandi beschilderde vervolgens ook de pendentieven van de koepel, waar we vier profeten aantreffen: Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël. Ook de fresco’s in het koor zijn van de hand van Brandi. Op het tongewelf schilderde hij de apotheose van Carlo Borromeo en in de apsis de heilige ten midden van slachtoffers van een pestepidemie. Het is wat oneerbiedig om te zeggen, maar de grote neus van de heilige valt wel erg op. Die weergave is zonder meer correct, want ook uit andere portretten blijkt dat Carlo Borromeo een goed ontwikkeld reukorgaan had.
Het gigantische altaarstuk in de apsis is van Carlo Maratta (1625-1713). Hij schilderde het tussen 1685 en 1690. Op het schilderij duikt dan eindelijk Sint Ambrosius op, geknield op de grond met een boek op zijn schoot. Een niveau hoger zit Carlo Borromeo geknield op een wolk. Hij wordt door de Maagd Maria bij Christus geïntroduceerd. Onder Christus lezen we het Latijnse woord humilitas, nederigheid. Het beeldhouwwerk in de apsis is weer van Cosimo Fancelli. Wie het hart van Carlo Borromeo zoekt, moet de kooromgang volgen. Men komt dan bij een nis met een vergulde reliekschrijn. Erboven zien we een buste van de heilige met gevouwen handen. De grote schildering op de achterwand is van een schilder uit de school van de al genoemde Carlo Maratta.
Kapellen
Ook in de kapellen van de San Carlo is veel fraaie kunst te bewonderen. Zo heeft de eerste kapel rechts een mooi houten altaar uit de zestiende eeuw. Het is verguld en voorzien van een kruisbeeld van Francesco Cavallini (ca. 1640-1703), die natuurlijk niet verward moet worden met de middeleeuwse schilder Pietro Cavallini. Spectaculair zijn de kapellen in het dwarsschip. De kapel rechts is gewijd aan de Onbevlekte Ontvangenis en dateert van 1769. Het altaarstuk is een mozaïek van de Onbevlekte Ontvangenis en vier Kerkleraren. Het is een kopie van een schilderij van Carlo Maratta in de Santa Maria del Popolo. Die kerk staat zo’n 750 meter ten noorden van de San Carlo en men bereikt haar door simpelweg de Via del Corso uit te lopen. De kapel van de Onbevlekte Ontvangenis heeft weer een fresco van Giacinto Brandi en beeldhouwwerk van de gebroeders Fancelli. Het opvallende beeld van koning David met zijn harp is echter van de Franse beeldhouwer André-Jean Lebrun (1737-1811).
De tegenoverliggende kapel in het linker dwarsschip lijkt sterk op de kapel van de Onbevlekte Ontvangenis. Ze werd echter veel later ingericht, namelijk pas in 1929. De architect was Cesare Bazzani (1873-1939), bekend van zijn werk in Assisi. Het altaarstuk is dan weer zeventiende-eeuws. Het werd geschilderd door Tommaso Donini, ook bekend als Il Caravaggino (1601-1637), een navolger van Caravaggio die jong stierf.
De derde kapel links is gewijd aan een opmerkelijke heilige, namelijk koning Olaf II van Noorwegen. In 1030 werd hij vermoord of sneuvelde hij in de strijd, en vrijwel meteen werd hij in Noorwegen als een heilige vereerd. Paus Alexander III (1159-1181) verklaarde hem in 1164 formeel heilig. Op het altaarstuk in de kapel zien we de koning boven op een draak staan waarin hij zijn grote strijdbijl heeft geplant. Het schilderij werd gemaakt door de Poolse schilder en beeldhouwer Pius Weloński (1849-1931). Boven de koning zien we een verwijzing naar Paus Leo XIII (1878-1903). In 1843 was deze Vincenzo Gioacchino Pecci – zoals hij zichzelf toen nog noemde – tot aartsbisschop van Damietta in Egypte benoemd. In 1893 was hij precies 50 jaar bisschop, en bij die gelegenheid kreeg hij het schilderij cadeau. Het schilderij verwijst ook naar deze gebeurtenis met de woorden ANN. EPISCOPATVS L (‘zijn vijftigste jaar als bisschop’). Toen in de San Carlo een Noorse kapel werd ingericht, kwam het schilderij met Sint Olaf daar te hangen.
Veel interessanter vond ik persoonlijk het werk aan de rechter muur in de Noorse kapel. Dat stelt de Heilige Familie voor en werd geschilderd door Cristoforo Roncalli (ca. 1553-1626), ook bekend als Il Pomarancio (er waren meer schilders met die bijnaam, die overigens gewoon naar het Toscaanse stadje Pomarance verwijst). Op weg naar de uitgang kwam ik nog een wandmonument tegen voor Giovanni Battista Scalabrini, die tussen 1876 en 1905 bisschop van Piacenza was. In 1997 werd hij zalig verklaard. Het wandmonument dateert van 1912 en verwijst – als ik het goed begrijp – naar Scalabrini’s reis naar ‘de twee Amerika’s’, waarmee op de Verenigde Staten en Brazilië wordt gedoeld. Daar woonden vele Italiaanse emigranten. Het wandmonument is overigens geen graftombe. De bisschop rust in zijn eigen kathedraal in Piacenza, waar onverlaten in 2013 waardevolle voorwerpen uit zijn kist stalen.
Bronnen
- Capitool Reisgidsen Rome, 2009, p. 141;
- Luc Verhuyck, SPQR. Anekdotische reisgids voor Rome, p. 298;
- San Carlo al Corso op Churches of Rome Wiki.